|
|
|
|
|
|
|
archiefvorig nr.lopend nr. |
|
|
|
Nummer 5
Jaargang 22
14 november 2024 Nummer 6 verschijnt op 28 november 2024 | |
|
Vermaak en Genot > Doe toch een spelletje mee |
delen printen
terug
|
|
|
|
|
|
|
Als je van je geld af wilt (1) |
Frits Hoorweg |
|
|
De Leunstoel is niet het eerste tijdschrift dat ik heb helpen oprichten. In 1968 was ik, als student in Wageningen, betrokken bij de start van Schaakbulletin (SB), dat uitgroeide tot een spraakmakend blad. Het zou 16 jaar bestaan en ging vervolgens op in New in Chess, dat nu al weer 25 jaar internationaal vermaard is. Toen vond ik het allemaal volstrekt normaal wat me overkwam, maar achteraf vraag je je af wat er aan de hand is geweest. Waarom is wat later zo’n belangrijk schaakblad werd, opgericht in een provinciestad en niet in Amsterdam?
Voor het antwoord op die vraag heb ik twee afleveringen nodig.
Wageningen mocht dan een provinciestad zijn, het had wel een hogeschool (die later universiteit is gaan heten). Jaarlijks stroomde er een contingent jongelui binnen. Ik hoorde zelf bij de lichting van 1965. Aanvankelijk was ik zo vervuld van goede voornemens dat ik het schaken er helemaal aan had gegeven, maar op een gegeven moment raakte ik bevriend met Dik Kruithof (medestudent en schaker) en toen ging ik toch weer door de bocht.
Als je in Wageningen schaakte en er ook maar iets van kon, kwam je onvermijdelijk een keer bij Wim Andriessen terecht. Zijn huis werd voor mij al gauw een meer voor de hand liggende bestemming dan de studentensociëteit.
Wim zat meestal in een moderne fauteuil met uitzicht op de TV, waar hij trouwens nauwelijks een blik op wierp. Dat hinderde hem overigens niet bij het vormen van een oordeel over het vertoonde; een oordeel waar hij de aanwezigen regelmatig van in kennis stelde. Vóór zich had hij het blad van zo’n tafeltje dat men in verpleeginrichtingen wel aantreft, een blad dat naar believen gekanteld kan worden en dat op één poot staat, die dan weer rust op een onderstel met 3 wieltjes, waarvan er twee zijwaarts inklapbaar zijn. Op het blad, dat ongeveer 35 bij 55 cm groot was, stond een (heel mooi) zakschaakspelletje met hoge insteekstukken. Op een andere tafel een beetje terzijde stond een iets groter schaakspel, magnetisch, met merkwaardig vormgegeven stukken, ergens uit Oost-Europa afkomstig. Wim was wat dat betreft niet kieskeurig, als het maar handig was. En handig was dit spelletje zeker, vooral om te analyseren, de magneten waren zo krachtig dat de stelling intact bleef zelfs als je het bord op z’n kop hield. Ik overwon al snel mijn weerzin ertegen en schafte er ook een aan. Niet iedereen bleek echter bereid voor het gebruiksgemak esthetische overwegingen te laten varen. Jan Timman was een keer op bezoek om wat partijen te analyseren en die weigerde pertinent er gebruik van te maken. ‘Met zo’n spel kan ik niet analyseren,’ zei hij met de nadruk op ‘kan’. Het weerhield Wim er niet van later te proberen het spel via Schaakbulletin aan de man te brengen (zie plaatje 2).
Naast het insteekschaakspelletje lagen vaak de verknipte resten van een tijdschrift. Wim zag schaaklectuur ook toen al vooral als informatie die ten nutte kon worden gemaakt voor de studie van openingen. Dus knipte en plakte hij, om vervolgens de aldus gerubriceerde informatie in multomappen bijeen te brengen. Daarbij volgde hij de systematiek van Losbladige Schaakberichten, een tijdschrift uit die tijd dat gevuld werd met theoretische artikelen. Zelfs boeken moesten er vaak aan geloven! Iets dat in mijn ogen gelijk stond aan heiligschennis, maar achteraf moet ik erkennen dat Wim goed aanvoelde waar het heen moest met het uitbaten van schaakinformatie.
In het voorjaar van 1968 kwam hij met het plan een tijdschrift te beginnen. De concrete aanleiding was het voortijdige verscheiden van Schaakrevue, een mooi en duur tweewekelijks blad, dat slechts een half jaar heeft bestaan. Waar Schaakrevue precies werd geproduceerd weet ik eigenlijk niet, maar het droeg duidelijk de kenmerken van de hoofdstedelijke schaakincrowd. Na dat fiasco heerste in die kringen een tijd lang het gevoel dat er in Nederland blijkbaar geen markt was voor een zelfstandig schaaktijdschrift, los van de schaakbond. Daar dacht Wim dus anders over. Van z’n werk (hij was technisch tekenaar en maakte o.a. bodemkundige kaarten) wist hij hoe je zo’n blad veel goedkoper zou kunnen produceren, namelijk door gebruik te maken van de toen nog betrekkelijk nieuwe offsettechniek. Met op de typemachine een speciaal (carbon)lint (voor een aangescherpte letter) en met wrijfletters voor de kopjes, kon je een pagina thuis ‘opmaken’. Het resultaat werd gefotografeerd en die foto werd vervolgens omgezet in een (vlak)drukplaat. Uiteindelijk kreeg je een product dat er minder gelikt uit zag dan echt drukwerk, maar in ieder geval maakte je zo een blad voor zeg maar een kwart van de kosten van klassiek drukwerk.
Het enige dat hem voor bijna onoverkomelijke problemen plaatste waren de diagrammen. Daar werd uiteindelijk de volgende oplossing voor gevonden. Uit een ander tijdschrift, de Deutsche Schachzeitung gebruikte hij daarvoor, werden alle diagrammen geknipt. (Die tijdschriften gingen er toch aan!) Een van de diagrammen, liefst een betrekkelijk lege, uit de eindspelrubriek of zo, werd als ondergrond gebruikt. Een aantal andere diagrammen werd van achteren voorzien van tweezijdig plakband en dan werd het nieuwe diagram, figuur na figuur, bij elkaar geknipt en geplakt. Daarbij werd gebruik gemaakt van een instrument dat een beetje leek op een kroontjespen. De kunst was om het minuscule stukje papier met de afbeelding van een schaakstuk op de punt ervan te krijgen, zonder het te beschadigen, en vervolgens op het diagram dat als ondergrond diende. Als er een scheef terechtkwam kreeg je hem niet meer recht en kon je weer opnieuw beginnen.
Monnikenwerk was het, iedereen die langs kwam werd erbij ingeschakeld. Het was zelfs reden om de Treubstraat 30 even te mijden als je wist dat het weer zover was. Tenslotte moest ik ook nog studeren, het was niet zo dat ik niks te doen had! Ik herinner mij nog levendig het schuldgevoel dat ik voelde toen mij bleek dat Jannie, de eerste mevrouw Andriessen, die niet eens kon schaken, in mijn plaats ‘geholpen’ had met de diagrammen.
Toen er iets meer geld beschikbaar kwam konden er wrijfdiagrammen worden aangeschaft en rond nummer 50 besloot Wim zelfs eigen diagrammen te laten maken. Vernieuwingsgezind als hij was liet hij Alan de Geus een buitenissig ontwerp maken, niet tot ieders genoegen. Dat leidde na enige tijd tot de legendarische uitval van Donner, die op hoge toon eiste dat zijn partijen niet meer door deze diagrammen zouden worden ontsierd.
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
|
|
|
|
|
|
|
|
Vermaak en Genot > Doe toch een spelletje mee |
Als je van je geld af wilt (1) |
Frits Hoorweg |
De Leunstoel is niet het eerste tijdschrift dat ik heb helpen oprichten. In 1968 was ik, als student in Wageningen, betrokken bij de start van Schaakbulletin (SB), dat uitgroeide tot een spraakmakend blad. Het zou 16 jaar bestaan en ging vervolgens op in New in Chess, dat nu al weer 25 jaar internationaal vermaard is. Toen vond ik het allemaal volstrekt normaal wat me overkwam, maar achteraf vraag je je af wat er aan de hand is geweest. Waarom is wat later zo’n belangrijk schaakblad werd, opgericht in een provinciestad en niet in Amsterdam?
Voor het antwoord op die vraag heb ik twee afleveringen nodig.
Wageningen mocht dan een provinciestad zijn, het had wel een hogeschool (die later universiteit is gaan heten). Jaarlijks stroomde er een contingent jongelui binnen. Ik hoorde zelf bij de lichting van 1965. Aanvankelijk was ik zo vervuld van goede voornemens dat ik het schaken er helemaal aan had gegeven, maar op een gegeven moment raakte ik bevriend met Dik Kruithof (medestudent en schaker) en toen ging ik toch weer door de bocht.
Als je in Wageningen schaakte en er ook maar iets van kon, kwam je onvermijdelijk een keer bij Wim Andriessen terecht. Zijn huis werd voor mij al gauw een meer voor de hand liggende bestemming dan de studentensociëteit.
Wim zat meestal in een moderne fauteuil met uitzicht op de TV, waar hij trouwens nauwelijks een blik op wierp. Dat hinderde hem overigens niet bij het vormen van een oordeel over het vertoonde; een oordeel waar hij de aanwezigen regelmatig van in kennis stelde. Vóór zich had hij het blad van zo’n tafeltje dat men in verpleeginrichtingen wel aantreft, een blad dat naar believen gekanteld kan worden en dat op één poot staat, die dan weer rust op een onderstel met 3 wieltjes, waarvan er twee zijwaarts inklapbaar zijn. Op het blad, dat ongeveer 35 bij 55 cm groot was, stond een (heel mooi) zakschaakspelletje met hoge insteekstukken. Op een andere tafel een beetje terzijde stond een iets groter schaakspel, magnetisch, met merkwaardig vormgegeven stukken, ergens uit Oost-Europa afkomstig. Wim was wat dat betreft niet kieskeurig, als het maar handig was. En handig was dit spelletje zeker, vooral om te analyseren, de magneten waren zo krachtig dat de stelling intact bleef zelfs als je het bord op z’n kop hield. Ik overwon al snel mijn weerzin ertegen en schafte er ook een aan. Niet iedereen bleek echter bereid voor het gebruiksgemak esthetische overwegingen te laten varen. Jan Timman was een keer op bezoek om wat partijen te analyseren en die weigerde pertinent er gebruik van te maken. ‘Met zo’n spel kan ik niet analyseren,’ zei hij met de nadruk op ‘kan’. Het weerhield Wim er niet van later te proberen het spel via Schaakbulletin aan de man te brengen (zie plaatje 2).
Naast het insteekschaakspelletje lagen vaak de verknipte resten van een tijdschrift. Wim zag schaaklectuur ook toen al vooral als informatie die ten nutte kon worden gemaakt voor de studie van openingen. Dus knipte en plakte hij, om vervolgens de aldus gerubriceerde informatie in multomappen bijeen te brengen. Daarbij volgde hij de systematiek van Losbladige Schaakberichten, een tijdschrift uit die tijd dat gevuld werd met theoretische artikelen. Zelfs boeken moesten er vaak aan geloven! Iets dat in mijn ogen gelijk stond aan heiligschennis, maar achteraf moet ik erkennen dat Wim goed aanvoelde waar het heen moest met het uitbaten van schaakinformatie.
In het voorjaar van 1968 kwam hij met het plan een tijdschrift te beginnen. De concrete aanleiding was het voortijdige verscheiden van Schaakrevue, een mooi en duur tweewekelijks blad, dat slechts een half jaar heeft bestaan. Waar Schaakrevue precies werd geproduceerd weet ik eigenlijk niet, maar het droeg duidelijk de kenmerken van de hoofdstedelijke schaakincrowd. Na dat fiasco heerste in die kringen een tijd lang het gevoel dat er in Nederland blijkbaar geen markt was voor een zelfstandig schaaktijdschrift, los van de schaakbond. Daar dacht Wim dus anders over. Van z’n werk (hij was technisch tekenaar en maakte o.a. bodemkundige kaarten) wist hij hoe je zo’n blad veel goedkoper zou kunnen produceren, namelijk door gebruik te maken van de toen nog betrekkelijk nieuwe offsettechniek. Met op de typemachine een speciaal (carbon)lint (voor een aangescherpte letter) en met wrijfletters voor de kopjes, kon je een pagina thuis ‘opmaken’. Het resultaat werd gefotografeerd en die foto werd vervolgens omgezet in een (vlak)drukplaat. Uiteindelijk kreeg je een product dat er minder gelikt uit zag dan echt drukwerk, maar in ieder geval maakte je zo een blad voor zeg maar een kwart van de kosten van klassiek drukwerk.
Het enige dat hem voor bijna onoverkomelijke problemen plaatste waren de diagrammen. Daar werd uiteindelijk de volgende oplossing voor gevonden. Uit een ander tijdschrift, de Deutsche Schachzeitung gebruikte hij daarvoor, werden alle diagrammen geknipt. (Die tijdschriften gingen er toch aan!) Een van de diagrammen, liefst een betrekkelijk lege, uit de eindspelrubriek of zo, werd als ondergrond gebruikt. Een aantal andere diagrammen werd van achteren voorzien van tweezijdig plakband en dan werd het nieuwe diagram, figuur na figuur, bij elkaar geknipt en geplakt. Daarbij werd gebruik gemaakt van een instrument dat een beetje leek op een kroontjespen. De kunst was om het minuscule stukje papier met de afbeelding van een schaakstuk op de punt ervan te krijgen, zonder het te beschadigen, en vervolgens op het diagram dat als ondergrond diende. Als er een scheef terechtkwam kreeg je hem niet meer recht en kon je weer opnieuw beginnen.
Monnikenwerk was het, iedereen die langs kwam werd erbij ingeschakeld. Het was zelfs reden om de Treubstraat 30 even te mijden als je wist dat het weer zover was. Tenslotte moest ik ook nog studeren, het was niet zo dat ik niks te doen had! Ik herinner mij nog levendig het schuldgevoel dat ik voelde toen mij bleek dat Jannie, de eerste mevrouw Andriessen, die niet eens kon schaken, in mijn plaats ‘geholpen’ had met de diagrammen.
Toen er iets meer geld beschikbaar kwam konden er wrijfdiagrammen worden aangeschaft en rond nummer 50 besloot Wim zelfs eigen diagrammen te laten maken. Vernieuwingsgezind als hij was liet hij Alan de Geus een buitenissig ontwerp maken, niet tot ieders genoegen. Dat leidde na enige tijd tot de legendarische uitval van Donner, die op hoge toon eiste dat zijn partijen niet meer door deze diagrammen zouden worden ontsierd.
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
|
© 2010 Frits Hoorweg |
|
|
|
|
powered by CJ2 |
|