 |
 |
 |
 |
 |
 |
 |

archief vorig nr. lopend nr. |
 |
 |
 |

Nummer 10
Jaargang 22
13 februari 2025 Nummer 11 verschijnt op 27 februari 2025 |  |
 |
Beschouwingen > Het leven zelf |
delen printen
terug
|
 |
 |
 |
 |
 |
 |
Herfst (toneelscene, man en vrouw in woonkamer) |
Just Ansen |
 |
 |

V: ‘Wat wordt het al weer vroeg donker.’ M: ‘Vind je?’ V: ‘Ja, zie je dat dan niet?’ M: ‘Zal ik de gordijnen dicht doen?’ V: ‘Dat zou ik heel lief van je vinden.’ M: ‘Ik vind het zo gezellig als het buiten donker is en wij lekker binnen zitten terwijl de houtkachel brandt.’ V: ‘Dat vind ik ook hoor, al voel ik toch ook altijd hoe donker het achter die gordijnen is.’ M: ‘Maar ze zijn toch dicht?’ V: ‘Ja, dat is waar. Maar als we nog een maand verder zijn is het ‘s ochtends donker als ik naar mijn werk fiets en ‘s avonds donker als ik weer naar huis fiets. Dan zie ik helemaal geen licht meer. Dat zou jij toch ook niet leuk vinden?’ M: ‘Ik hou wel van die herfst. Al die mooie kleuren in het park. De prachtige mistige dagen. En met die heerlijk stormen is het binnen altijd zo gezellig.’ V: ‘Ik vind het binnen ook gezellig met jou, hoor, zonder jou zou ik het helemaal niet overleven. Al die donkere avonden.’
[stilte]
M: ‘Wil je nog iets drinken? Zal ik die mooie fles rode wijn openmaken, die er nog staat?’ V: ‘Dat vind ik zonde, om die fles open te maken. We drinken hoogstens allebei één glas en dan is morgen de rest van de wijn niet meer om te zuipen. En het is hele dure wijn.’ M: ‘Als ik vanavond nu eens een tweede glas wijn neem?’ V: ‘Je weet dat ik dat liever niet heb. Dit weekend dronk je ook al te veel. Ik begrijp niet waarom je dat altijd weer doet. Hoe vaak heb ik je niet gezegd dat je daarmee op moet houden?’ M: ‘Zal ik dan nog een kopje thee zetten?’ V: ‘Laat mij dat maar doen. Jouw thee is vaak zo slap.’
[stilte]
V: ‘Weet je dat het in februari nog net zo donker is als nu? Pas in april wordt het weer een beetje lichter.’ M: ‘Dat is natuurlijk helemaal waar. Aan je inzicht ontbreekt weinig. Maar de herfst en de winter hebben ook voordelen. Het is toch heerlijk dat we in deze tijd zoveel mooie concerten hebben. Vorige week waren we in de opera, en over twee weken al weer!’ V: ‘Ik hou erg van muziek, maar opera vind ik vaak wel een beetje zwaar, ja gewoon te veel. En bovendien ben ik vaak al moe als we naar Amsterdam toegaan.’ M: ‘Dat valt best mee, je hebt de vorige keer genoten.’ V: ‘Maar ik was te moe om echt te genieten. We hadden beter niet kunnen gaan. Dat heb ik je toen ook gezegd.’ M: ‘Je weet dat we morgenavond naar de kleine zaal gaan?’ V: ‘Oh nee, dat was ik vergeten, en ik weet helemaal niet of ik morgen niet te moe ben voor weer een concert.’ M: ‘Ik zal eten koken, ik zal je rijden, ik zal je de zaal in dragen.’ V: ‘Dat is lief van je. Maar ik vind het niet lief van je als je met mijn vermoeidheid spot.’ M: ‘Nee, dat had ik niet moeten doen, je hebt gelijk.’ V: ‘Je weet best, dat ik het in najaar weinig energie heb.’ M: ‘Je weet ook heel goed dat ik altijd veel energie heb. En dan kan ik jou dus helpen.’ V: ‘Je begrijpt me niet. M: ‘Hoezo begrijp ik je niet. Jij bent soms een beetje moe en dat compenseer ik dan.’ V: ‘Just, luister, ik ben weer depressief.’
[lange stilte]
M: ‘Dat wist ik liefje. Ik ken je nu al zo lang. Ik had het allang gezien.’ V: ‘Maar waarom help je me dan helemaal niet?’ M: ‘Ik doe alles voor je.’ V: ‘Maar je hebt geen idee wat het is om depressief te zijn.’ M: ‘Ik ben ook wel eens somber.’ V: ‘Dat heeft niets met een depressie te maken.’ M: ‘Maar als je depressief bent ben je toch somber?’ V: ‘Je begrijpt er helemaal niets van. Als ik een depressie heb hangt er een grauwe natte deken over me heen.’ M: ‘Dat weet ik.’ V: ‘Dan maakt het me allemaal niets meer uit. Dan is alles grijs. Ja, donker. Net zo donker als achter die gordijnen van jou.’ M: ‘En daarom moet je juist meegaan naar de opera, want daarvan kan je genieten.’ V: ‘Just als ik in een depressie zit kan ik niet genieten. Hoe vaak moet ik je dat nu vertellen? Soms ben je echt een lul!’ M: ‘Nou, zoveel vertel je niet als je in een depressie zit.’
[stilte]
M: ‘Sorry, dat laatste had ik niet moeten zeggen. Ik weet heel goed hoe jij voelt als je in een depressie zit.’ V: ‘Je hebt geen idee hoe ik me voel.’ M: ‘Ik bedoel te zeggen, dat je me eerder hebt proberen uit te leggen hoe dat voelt in zo’n depressie.’ V: ‘Begrijp je dat ik me waardeloos voel? Waardeloos!’ M: ‘Je bent niet waardeloos, voor mij ben je van heel veel waarde, op je werk ben je van heel waarde, voor je vriendinnen ben je van heel veel waarde, oké alleen voor je moeder niet.’ V: ‘Oh oh, wat zijn we weer geestig over mijn moeder.’ M: ‘Ja, die ontschoot me even.’ V: ‘Maar belangrijker is dat je weer mijn gevoelens ontkent. Ik zeg het nog één keer: ik voel me WAARDELOOS!’ M: ‘Ik ontken je gevoelens niet, maar ik probeer je terug te brengen in het hier, in het nu. En dan weet je dat je niet waardeloos bent.’ V: ‘Zo gaat het altijd, Just. Uiteindelijk ontken je altijd wat er echt aan de hand is.’ M: ‘Liefste, ik wil niks ontkennen, ik wil je ook geen pijn doen. Pijn heb je al genoeg, maar ik hou van je en wil je zo graag helpen.’ V: ‘Dat is lief van je. Maar je helpt me niet door het minder groot te maken.’
[stilte]
V: ‘Heb je de laatste tijd nog met Jan gesproken?’ M: ‘Mijn lieve vriend Jan, wat wil je van hem weten?’ V: ‘Nee, niet jouw Jan, alsjeblieft, maar mijn psychiater Jan.’ M: ‘Je weet dat ik zo af en toe met hem praat. Soms belt hij mij om te waarschuwen, nou ja, dat had ik misschien niet zo moeten zeggen.’ V: ‘Wat, waarvoor waarschuwt hij jou?’ M: ‘Nee, hij waarschuwt me niet. Nou ja, misschien ervaar ik het zo.’ V: ‘Hoe bedoel je??’ M: ‘Nee, ik heb geen zin om daarover te praten.’ V: ‘Ik weet het wel, hoor. Hij vertelt dat je altijd opmerkzaam moet zijn, maar er niet in mee moet gaan! Zo zegt hij het toch altijd.’ M: ‘Hoe bedoel je?’ V: ‘Jan denkt dat het beter met me gaat, als jij me niet meer steunt.’
[stilte, V huilt]
M: ‘Ja, misschien heeft hij daarin gelijk….’ V: ‘Hoe kom je erbij? Hoe komen jullie daarbij? Zonder jou ben ik helemaal niks. En weet ik echt niet meer hoe ik dan verder moet. Nee, dan wil ik niet meer verder!’ M: ‘Zo moet je niet praten, liefste.’ V: ‘Dat kan wel wezen, maar zo is het wel.’
[stilte]
M: ‘Je vindt dus dat ik je altijd moet steunen.’ V: ‘Ja, dat vind ik. Daar heb ik recht op. Je bent mijn man, nee, je bent nog veel meer. Jij bent mijn verbinding met het leven. En niet minder!’ M: ‘Maar je denkt dus dat dat helpt als ik de hele dag op mijn tenen loop om jouw leven te verlichten!’ V: ‘Ik zou wensen dat je wat meer op je tenen liep. Dan voerden we dit gesprek niet.’
[stilte]
M: ‘Zal ik je eens wat vertellen?’ V: ‘Nou?’ M: ‘Het helpt helemaal niets wat ik doe! Ik probeer je de hele dag door het leven te dragen. En het maakt geen ene reet uit!’ V: ‘Just, anders was ik er misschien niet meer geweest.’ M: ‘Liefste, dat is altijd het laatste dreigement, in elk gesprek dat we hebben gehad. En ik kan je vertellen, ik ben doodsbang, doodsbang, al jaren, dat je er een eind aan maakt.’ V: ‘Ik weet het niet meer.’
[stilte]
M: ‘Het is nog veel erger. Het maakt wel een reet uit wat ik doe. Ik maak jouw depressies alleen maar erger, door de hele dag braaf, lief en meegaand te zijn en er altijd voor jou te willen zijn. Door je eindeloos te bevestigen in je verschrikkelijke gedrag. Door te accepteren dat hier alles al jaren om jou draait en dat ik altijd weer bijdraai als je dreigt met de vreselijkste dingen. En om het erger te maken laat je soms gewoon ergens een mes slingeren.
[V huilt]
M: ‘Maar belangrijker is dat ik het niet meer trek, die depressies van jou. Ik ben al jaren op de vlucht voor die depressies. Ik loop de hele dag hard, ik loop vijf marathons per jaar, en ik zoek de rust bij vriendinnen. En de lust. Maar is dat genoeg om het vol te houden? Hardlopen en lust? Misschien zou het wel heel wijs zijn als ik gewoon zeg dat ik het niet meer trek. En misschien gaat het dan ook wel veel beter met jou. Of vind je een andere man die je door het leven wil dragen. En misschien geeft mij dat dan de vrijheid die ik zo lang niet heb gehad.’ V: ‘Je bent gemeen. Zie je wel, dat je mij in de steek laat. Dat ik het helemaal zelf moet oplossen?’
[stilte]
M: ‘Schat, wat zouden al die mensen straks in de garderobe tegen elkaar zeggen als ik weer niet voor me zelf was opgekomen? Dan was ik toch echt een lul geweest?’
----------
De herfst is verbeeld door Coc van Duijn.

|
 |
 |
|
 |
 |
 |
 |
Beschouwingen > Het leven zelf |
Herfst (toneelscene, man en vrouw in woonkamer) |
Just Ansen |
V: ‘Wat wordt het al weer vroeg donker.’ M: ‘Vind je?’ V: ‘Ja, zie je dat dan niet?’ M: ‘Zal ik de gordijnen dicht doen?’ V: ‘Dat zou ik heel lief van je vinden.’ M: ‘Ik vind het zo gezellig als het buiten donker is en wij lekker binnen zitten terwijl de houtkachel brandt.’ V: ‘Dat vind ik ook hoor, al voel ik toch ook altijd hoe donker het achter die gordijnen is.’ M: ‘Maar ze zijn toch dicht?’ V: ‘Ja, dat is waar. Maar als we nog een maand verder zijn is het ‘s ochtends donker als ik naar mijn werk fiets en ‘s avonds donker als ik weer naar huis fiets. Dan zie ik helemaal geen licht meer. Dat zou jij toch ook niet leuk vinden?’ M: ‘Ik hou wel van die herfst. Al die mooie kleuren in het park. De prachtige mistige dagen. En met die heerlijk stormen is het binnen altijd zo gezellig.’ V: ‘Ik vind het binnen ook gezellig met jou, hoor, zonder jou zou ik het helemaal niet overleven. Al die donkere avonden.’
[stilte]
M: ‘Wil je nog iets drinken? Zal ik die mooie fles rode wijn openmaken, die er nog staat?’ V: ‘Dat vind ik zonde, om die fles open te maken. We drinken hoogstens allebei één glas en dan is morgen de rest van de wijn niet meer om te zuipen. En het is hele dure wijn.’ M: ‘Als ik vanavond nu eens een tweede glas wijn neem?’ V: ‘Je weet dat ik dat liever niet heb. Dit weekend dronk je ook al te veel. Ik begrijp niet waarom je dat altijd weer doet. Hoe vaak heb ik je niet gezegd dat je daarmee op moet houden?’ M: ‘Zal ik dan nog een kopje thee zetten?’ V: ‘Laat mij dat maar doen. Jouw thee is vaak zo slap.’
[stilte]
V: ‘Weet je dat het in februari nog net zo donker is als nu? Pas in april wordt het weer een beetje lichter.’ M: ‘Dat is natuurlijk helemaal waar. Aan je inzicht ontbreekt weinig. Maar de herfst en de winter hebben ook voordelen. Het is toch heerlijk dat we in deze tijd zoveel mooie concerten hebben. Vorige week waren we in de opera, en over twee weken al weer!’ V: ‘Ik hou erg van muziek, maar opera vind ik vaak wel een beetje zwaar, ja gewoon te veel. En bovendien ben ik vaak al moe als we naar Amsterdam toegaan.’ M: ‘Dat valt best mee, je hebt de vorige keer genoten.’ V: ‘Maar ik was te moe om echt te genieten. We hadden beter niet kunnen gaan. Dat heb ik je toen ook gezegd.’ M: ‘Je weet dat we morgenavond naar de kleine zaal gaan?’ V: ‘Oh nee, dat was ik vergeten, en ik weet helemaal niet of ik morgen niet te moe ben voor weer een concert.’ M: ‘Ik zal eten koken, ik zal je rijden, ik zal je de zaal in dragen.’ V: ‘Dat is lief van je. Maar ik vind het niet lief van je als je met mijn vermoeidheid spot.’ M: ‘Nee, dat had ik niet moeten doen, je hebt gelijk.’ V: ‘Je weet best, dat ik het in najaar weinig energie heb.’ M: ‘Je weet ook heel goed dat ik altijd veel energie heb. En dan kan ik jou dus helpen.’ V: ‘Je begrijpt me niet. M: ‘Hoezo begrijp ik je niet. Jij bent soms een beetje moe en dat compenseer ik dan.’ V: ‘Just, luister, ik ben weer depressief.’
[lange stilte]
M: ‘Dat wist ik liefje. Ik ken je nu al zo lang. Ik had het allang gezien.’ V: ‘Maar waarom help je me dan helemaal niet?’ M: ‘Ik doe alles voor je.’ V: ‘Maar je hebt geen idee wat het is om depressief te zijn.’ M: ‘Ik ben ook wel eens somber.’ V: ‘Dat heeft niets met een depressie te maken.’ M: ‘Maar als je depressief bent ben je toch somber?’ V: ‘Je begrijpt er helemaal niets van. Als ik een depressie heb hangt er een grauwe natte deken over me heen.’ M: ‘Dat weet ik.’ V: ‘Dan maakt het me allemaal niets meer uit. Dan is alles grijs. Ja, donker. Net zo donker als achter die gordijnen van jou.’ M: ‘En daarom moet je juist meegaan naar de opera, want daarvan kan je genieten.’ V: ‘Just als ik in een depressie zit kan ik niet genieten. Hoe vaak moet ik je dat nu vertellen? Soms ben je echt een lul!’ M: ‘Nou, zoveel vertel je niet als je in een depressie zit.’
[stilte]
M: ‘Sorry, dat laatste had ik niet moeten zeggen. Ik weet heel goed hoe jij voelt als je in een depressie zit.’ V: ‘Je hebt geen idee hoe ik me voel.’ M: ‘Ik bedoel te zeggen, dat je me eerder hebt proberen uit te leggen hoe dat voelt in zo’n depressie.’ V: ‘Begrijp je dat ik me waardeloos voel? Waardeloos!’ M: ‘Je bent niet waardeloos, voor mij ben je van heel veel waarde, op je werk ben je van heel waarde, voor je vriendinnen ben je van heel veel waarde, oké alleen voor je moeder niet.’ V: ‘Oh oh, wat zijn we weer geestig over mijn moeder.’ M: ‘Ja, die ontschoot me even.’ V: ‘Maar belangrijker is dat je weer mijn gevoelens ontkent. Ik zeg het nog één keer: ik voel me WAARDELOOS!’ M: ‘Ik ontken je gevoelens niet, maar ik probeer je terug te brengen in het hier, in het nu. En dan weet je dat je niet waardeloos bent.’ V: ‘Zo gaat het altijd, Just. Uiteindelijk ontken je altijd wat er echt aan de hand is.’ M: ‘Liefste, ik wil niks ontkennen, ik wil je ook geen pijn doen. Pijn heb je al genoeg, maar ik hou van je en wil je zo graag helpen.’ V: ‘Dat is lief van je. Maar je helpt me niet door het minder groot te maken.’
[stilte]
V: ‘Heb je de laatste tijd nog met Jan gesproken?’ M: ‘Mijn lieve vriend Jan, wat wil je van hem weten?’ V: ‘Nee, niet jouw Jan, alsjeblieft, maar mijn psychiater Jan.’ M: ‘Je weet dat ik zo af en toe met hem praat. Soms belt hij mij om te waarschuwen, nou ja, dat had ik misschien niet zo moeten zeggen.’ V: ‘Wat, waarvoor waarschuwt hij jou?’ M: ‘Nee, hij waarschuwt me niet. Nou ja, misschien ervaar ik het zo.’ V: ‘Hoe bedoel je??’ M: ‘Nee, ik heb geen zin om daarover te praten.’ V: ‘Ik weet het wel, hoor. Hij vertelt dat je altijd opmerkzaam moet zijn, maar er niet in mee moet gaan! Zo zegt hij het toch altijd.’ M: ‘Hoe bedoel je?’ V: ‘Jan denkt dat het beter met me gaat, als jij me niet meer steunt.’
[stilte, V huilt]
M: ‘Ja, misschien heeft hij daarin gelijk….’ V: ‘Hoe kom je erbij? Hoe komen jullie daarbij? Zonder jou ben ik helemaal niks. En weet ik echt niet meer hoe ik dan verder moet. Nee, dan wil ik niet meer verder!’ M: ‘Zo moet je niet praten, liefste.’ V: ‘Dat kan wel wezen, maar zo is het wel.’
[stilte]
M: ‘Je vindt dus dat ik je altijd moet steunen.’ V: ‘Ja, dat vind ik. Daar heb ik recht op. Je bent mijn man, nee, je bent nog veel meer. Jij bent mijn verbinding met het leven. En niet minder!’ M: ‘Maar je denkt dus dat dat helpt als ik de hele dag op mijn tenen loop om jouw leven te verlichten!’ V: ‘Ik zou wensen dat je wat meer op je tenen liep. Dan voerden we dit gesprek niet.’
[stilte]
M: ‘Zal ik je eens wat vertellen?’ V: ‘Nou?’ M: ‘Het helpt helemaal niets wat ik doe! Ik probeer je de hele dag door het leven te dragen. En het maakt geen ene reet uit!’ V: ‘Just, anders was ik er misschien niet meer geweest.’ M: ‘Liefste, dat is altijd het laatste dreigement, in elk gesprek dat we hebben gehad. En ik kan je vertellen, ik ben doodsbang, doodsbang, al jaren, dat je er een eind aan maakt.’ V: ‘Ik weet het niet meer.’
[stilte]
M: ‘Het is nog veel erger. Het maakt wel een reet uit wat ik doe. Ik maak jouw depressies alleen maar erger, door de hele dag braaf, lief en meegaand te zijn en er altijd voor jou te willen zijn. Door je eindeloos te bevestigen in je verschrikkelijke gedrag. Door te accepteren dat hier alles al jaren om jou draait en dat ik altijd weer bijdraai als je dreigt met de vreselijkste dingen. En om het erger te maken laat je soms gewoon ergens een mes slingeren.
[V huilt]
M: ‘Maar belangrijker is dat ik het niet meer trek, die depressies van jou. Ik ben al jaren op de vlucht voor die depressies. Ik loop de hele dag hard, ik loop vijf marathons per jaar, en ik zoek de rust bij vriendinnen. En de lust. Maar is dat genoeg om het vol te houden? Hardlopen en lust? Misschien zou het wel heel wijs zijn als ik gewoon zeg dat ik het niet meer trek. En misschien gaat het dan ook wel veel beter met jou. Of vind je een andere man die je door het leven wil dragen. En misschien geeft mij dat dan de vrijheid die ik zo lang niet heb gehad.’ V: ‘Je bent gemeen. Zie je wel, dat je mij in de steek laat. Dat ik het helemaal zelf moet oplossen?’
[stilte]
M: ‘Schat, wat zouden al die mensen straks in de garderobe tegen elkaar zeggen als ik weer niet voor me zelf was opgekomen? Dan was ik toch echt een lul geweest?’
----------
De herfst is verbeeld door Coc van Duijn.
|
© 2025 Just Ansen |
 |
 |
 |
 |
powered by CJ2 |
|