|
|
|
|
|
|
|
archiefvorig nr.lopend nr. |
|
|
|
Nummer 2
Jaargang 22
3 oktober 2024 Nummer 4 verschijnt op 31 oktober 2024 | |
|
Beschouwingen > In de polder |
delen printen
terug
|
|
|
|
|
|
|
De rendementswet van Arie de Jong |
Arie de Jong |
|
|
De werkelijkheid is complex en het is vaak moeilijk te bepalen wanneer je van iets moet vinden dat het succesvol is of niet. Laat ik wat voorbeelden geven.
De meeste economieën floreren het beste bij economische groei. Zo’n cijfer is eigenlijk een slag in de lucht, maar het ziet er exact uit. Alleen wat je kunt meten telt mee. Als externe schade (natuur, milieu, uitbuiting) niet in geld kan worden uitgedrukt of niet wordt gemeten blijft dat buiten beschouwing. Heel lang werd in Nederland een gemiddelde jaarlijkse economische groei van 3% van het Bruto Nationaal Product nagestreefd. Ik herinner me dat ik eens ruzie kreeg met een afdelingshoofd van het Centraal Planbureau, omdat ik bij een groot project een gevoeligheidsanalyse erop los wilde laten. Hoe zou nulgroei of 5% jaarlijkse groei uitpakken voor het rendement van dat project? Dat zou, in de ogen van het CPB toen, twijfel zaaien over de vanzelfsprekendheid van gemiddeld 3% groei op lange termijn. Uiteraard trok ik me daar niets van aan. Toen mijn berekeningen werden beoordeeld door een gezelschap zware functionarissen, wees Siep Miedema, de DG van Economische Zaken, erop, dat ik ook met zogeheten ‘opportunity costs’ moest rekenen: wat zou de uitkomst zijn, zowel bedrijfseconomisch als nationaal economisch, als ik het geld in een ander project zou stoppen? Ook niet gedaan natuurlijk,want ik had geen alternatief project.
Het stabiliteitspact
Een ander goed voorbeeld van het werken, en worstelen, met normen is het Europese stabiliteitspact. Om allerlei redenen spraken de landen uit de Europese Unie af dat ze elk een evenwichtig begrotingsbeleid zouden voeren. Dat werd vertaald in het streven naar een begroting met ongeveer evenveel uitgaven als inkomsten en in elk geval een begrotingstekort van minder dan 3% van het BBP (bruto binnenlands product). Tegelijk mag de staatsschuld niet meer dan 60% van dat BBP bedragen. Mede door de coronacrisis, waardoor de economische groei stokte en hoge extra uitgaven nodig waren, werden deze normen overschreden. Zo heeft Italië een staatsschuld van ongeveer 135% van het BBP, dus voordat die onder de norm van 60% zijn gezakt zijn we jaren verder. Wat te doen in zo’n geval?
Overigens zijn de normen van het stabiliteitspact met de natte vinger bepaald. Wetenschappelijk valt er weinig zinnigs te zeggen over het risicoprofiel bij een begrotingstekort en de staatsschuld. Een hoge staatsschuld betekent onvermijdelijk hoge uitgaven voor rentebetalingen en met de oplopende rente wordt dat van kwaad tot erger. De ruimte voor andere uitgaven wordt minder. Wie moet bezuinigen ondermijnt weer de economische groei en dan kun je in een spiraal omlaag komen. De gedachten achter dat stabiliteitspact liggen voor de hand, maar wie de normen niet haalt kan er op eigen kracht vaak niet meer uit komen.
Nog zo’n zachte norm is de idee dat een inflatie van ongeveer 2% per jaar een gezonde ontwikkeling geeft. De Europese Centrale Bank en de aangesloten nationale banken doen daarom hun best de inflatie dichtbij 2% te houden. Jarenlang was de inflatie in de buurt van 0% of dook er zelfs onder (deflatie). Dat kwam door het kunstmatig laag houden van de rente, en dat was weer om de economie te stimuleren. Het lijkt allemaal erg overzichtelijk, maar feitelijk is het behoorlijk complex. De rendementswet
Nu de rendementswet van Arie de Jong, want daar gaat het allemaal om in dit stukje. Bedrijven, vooral de beursgenoteerde, die op de huid worden gezeten door de aandeelhouders, maken winst. Dat doet Shell, dat doet de ING-bank, dat doet het concern waartoe Albert Heijn behoort. Dat al die bedrijven winst willen maken is normaal, maar het is slecht voor de economie als die winst erg hoog is. Dan kosten de producten te veel voor de consument. De winst wordt in de zakken gestort van de aandeelhouders (door dividend of door aandelen terug te kopen, wat een onbelaste winst betekent voor de aandeelhouders) en het idee is dat die het weer in de economie stoppen. Hoge winsten zijn gewoon slecht voor de samenleving en het klopt ook niet met het fundamentele idee in onze economie dat er vrije marktwerking moet zijn. In een vrije markt kan de winst nooit idioot hoog zijn. Conclusie: als winsten wel idioot hoog zijn, dan is er iets mis met de markt. Dan is er een monopolie, of er zijn maar een paar aanbieders en die spannen samen (een kartel), of het aanbod is te laag door toevallige omstandigheden en daarmee explodeert de prijs.
Wanneer is de winst idioot hoog? Soms zijn er ondernemingen die een rendement halen van wel 30 of 40%. Dat is duidelijk excessief. Maar ook een rendement van 15 of 20% is een teken dat de markt niet goed functioneert. Rendement dient onder 10% te zitten (ook maar een vuistregel), al betekent dit niet (de omgekeerde logica) dat dan de markt wel goed zal functioneren. Om het hanteerbaar te maken, zodat incidentele fluctuaties niet gelijk leiden tot zenuwachtig gedrag, luidt de rendementswet van Arie de Jong dat het rendement van een onderneming ten hoogste 12% mag bedragen. Als het hoger wordt, dienen de overheid, de Autoriteit Financiële Markten, de Nederlandse Bank, en wie al niet verder, terstond wakker te worden en er wat aan te doen. Ook als dat gaat om ondernemingen die buiten Nederland of zelfs buiten de Europese Unie zijn gevestigd. En helemaal als ze een hoofdkantoor hebben dat alleen fiscale betekenis heeft: pak ze terug!
----------
Het tekeningetje is van Henk Klaren
|
|
|
|
|
|
|
|
Beschouwingen > In de polder |
De rendementswet van Arie de Jong |
Arie de Jong |
De werkelijkheid is complex en het is vaak moeilijk te bepalen wanneer je van iets moet vinden dat het succesvol is of niet. Laat ik wat voorbeelden geven.
De meeste economieën floreren het beste bij economische groei. Zo’n cijfer is eigenlijk een slag in de lucht, maar het ziet er exact uit. Alleen wat je kunt meten telt mee. Als externe schade (natuur, milieu, uitbuiting) niet in geld kan worden uitgedrukt of niet wordt gemeten blijft dat buiten beschouwing. Heel lang werd in Nederland een gemiddelde jaarlijkse economische groei van 3% van het Bruto Nationaal Product nagestreefd. Ik herinner me dat ik eens ruzie kreeg met een afdelingshoofd van het Centraal Planbureau, omdat ik bij een groot project een gevoeligheidsanalyse erop los wilde laten. Hoe zou nulgroei of 5% jaarlijkse groei uitpakken voor het rendement van dat project? Dat zou, in de ogen van het CPB toen, twijfel zaaien over de vanzelfsprekendheid van gemiddeld 3% groei op lange termijn. Uiteraard trok ik me daar niets van aan. Toen mijn berekeningen werden beoordeeld door een gezelschap zware functionarissen, wees Siep Miedema, de DG van Economische Zaken, erop, dat ik ook met zogeheten ‘opportunity costs’ moest rekenen: wat zou de uitkomst zijn, zowel bedrijfseconomisch als nationaal economisch, als ik het geld in een ander project zou stoppen? Ook niet gedaan natuurlijk,want ik had geen alternatief project.
Het stabiliteitspact
Een ander goed voorbeeld van het werken, en worstelen, met normen is het Europese stabiliteitspact. Om allerlei redenen spraken de landen uit de Europese Unie af dat ze elk een evenwichtig begrotingsbeleid zouden voeren. Dat werd vertaald in het streven naar een begroting met ongeveer evenveel uitgaven als inkomsten en in elk geval een begrotingstekort van minder dan 3% van het BBP (bruto binnenlands product). Tegelijk mag de staatsschuld niet meer dan 60% van dat BBP bedragen. Mede door de coronacrisis, waardoor de economische groei stokte en hoge extra uitgaven nodig waren, werden deze normen overschreden. Zo heeft Italië een staatsschuld van ongeveer 135% van het BBP, dus voordat die onder de norm van 60% zijn gezakt zijn we jaren verder. Wat te doen in zo’n geval?
Overigens zijn de normen van het stabiliteitspact met de natte vinger bepaald. Wetenschappelijk valt er weinig zinnigs te zeggen over het risicoprofiel bij een begrotingstekort en de staatsschuld. Een hoge staatsschuld betekent onvermijdelijk hoge uitgaven voor rentebetalingen en met de oplopende rente wordt dat van kwaad tot erger. De ruimte voor andere uitgaven wordt minder. Wie moet bezuinigen ondermijnt weer de economische groei en dan kun je in een spiraal omlaag komen. De gedachten achter dat stabiliteitspact liggen voor de hand, maar wie de normen niet haalt kan er op eigen kracht vaak niet meer uit komen.
Nog zo’n zachte norm is de idee dat een inflatie van ongeveer 2% per jaar een gezonde ontwikkeling geeft. De Europese Centrale Bank en de aangesloten nationale banken doen daarom hun best de inflatie dichtbij 2% te houden. Jarenlang was de inflatie in de buurt van 0% of dook er zelfs onder (deflatie). Dat kwam door het kunstmatig laag houden van de rente, en dat was weer om de economie te stimuleren. Het lijkt allemaal erg overzichtelijk, maar feitelijk is het behoorlijk complex. De rendementswet
Nu de rendementswet van Arie de Jong, want daar gaat het allemaal om in dit stukje. Bedrijven, vooral de beursgenoteerde, die op de huid worden gezeten door de aandeelhouders, maken winst. Dat doet Shell, dat doet de ING-bank, dat doet het concern waartoe Albert Heijn behoort. Dat al die bedrijven winst willen maken is normaal, maar het is slecht voor de economie als die winst erg hoog is. Dan kosten de producten te veel voor de consument. De winst wordt in de zakken gestort van de aandeelhouders (door dividend of door aandelen terug te kopen, wat een onbelaste winst betekent voor de aandeelhouders) en het idee is dat die het weer in de economie stoppen. Hoge winsten zijn gewoon slecht voor de samenleving en het klopt ook niet met het fundamentele idee in onze economie dat er vrije marktwerking moet zijn. In een vrije markt kan de winst nooit idioot hoog zijn. Conclusie: als winsten wel idioot hoog zijn, dan is er iets mis met de markt. Dan is er een monopolie, of er zijn maar een paar aanbieders en die spannen samen (een kartel), of het aanbod is te laag door toevallige omstandigheden en daarmee explodeert de prijs.
Wanneer is de winst idioot hoog? Soms zijn er ondernemingen die een rendement halen van wel 30 of 40%. Dat is duidelijk excessief. Maar ook een rendement van 15 of 20% is een teken dat de markt niet goed functioneert. Rendement dient onder 10% te zitten (ook maar een vuistregel), al betekent dit niet (de omgekeerde logica) dat dan de markt wel goed zal functioneren. Om het hanteerbaar te maken, zodat incidentele fluctuaties niet gelijk leiden tot zenuwachtig gedrag, luidt de rendementswet van Arie de Jong dat het rendement van een onderneming ten hoogste 12% mag bedragen. Als het hoger wordt, dienen de overheid, de Autoriteit Financiële Markten, de Nederlandse Bank, en wie al niet verder, terstond wakker te worden en er wat aan te doen. Ook als dat gaat om ondernemingen die buiten Nederland of zelfs buiten de Europese Unie zijn gevestigd. En helemaal als ze een hoofdkantoor hebben dat alleen fiscale betekenis heeft: pak ze terug!
----------
Het tekeningetje is van Henk Klaren
|
© 2023 Arie de Jong |
|
|
|
|
powered by CJ2 |
|