 |
 |
 |
 |
 |
 |
 |

archief vorig nr. lopend nr. |
 |
 |
 |

Nummer 19
Jaargang 22
5 juli 2025 Nummer 20 verschijnt op 14 augustus 2025 |  |
 |
Vermaak en Genot > Doe toch een spelletje mee |
delen printen
terug
|
 |
 |
 |
 |
 |
 |
Als je van je geld al wil |
Frits Hoorweg |
 |
 |

De Leunstoel is niet het eerste tijdschrift dat ik heb helpen oprichten. In 1968 was ik, als student in Wageningen, betrokken bij de start van Schaakbulletin (SB), dat uitgroeide tot een spraakmakend blad. Het zou 16 jaar bestaan en ging vervolgens op in New in Chess, dat nu al weer 25 jaar internationaal vermaard is. Toen vond ik het allemaal volstrekt normaal wat me overkwam, maar achteraf vraag je je af wat er aan de hand is geweest. Waarom is wat later zo’n belangrijk schaakblad werd, opgericht in een provinciestad en niet in Amsterdam? Voor het antwoord op die vraag heb ik twee afleveringen nodig.
Deel 1:
Wageningen mocht dan een provinciestad zijn, het had wel een hogeschool (die later universiteit is gaan heten). Jaarlijks stroomde er een contingent jongelui binnen. Ik hoorde zelf bij de lichting van 1965. Aanvankelijk was ik zo vervuld van goede voornemens dat ik het schaken er helemaal aan had gegeven, maar op een gegeven moment raakte ik bevriend met Dik Kruithof (medestudent en schaker) en toen ging ik toch weer door de bocht. Als je in Wageningen schaakte en er ook maar iets van kon, kwam je onvermijdelijk een keer bij Wim Andriessen terecht. Zijn huis werd voor mij al gauw een meer voor de hand liggende bestemming dan de studentensociëteit.
Wim zat meestal in een moderne fauteuil met uitzicht op de TV, waar hij trouwens nauwelijks een blik op wierp. Dat hinderde hem overigens niet bij het vormen van een oordeel over het vertoonde; een oordeel waar hij de aanwezigen regelmatig van in kennis stelde. Vóór zich had hij het blad van zo’n tafeltje dat men in verpleeginrichtingen wel aantreft, een blad dat naar believen gekanteld kan worden en dat op één poot staat, die dan weer rust op een onderstel met 3 wieltjes, waarvan er twee zijwaarts inklapbaar zijn. Op het blad, dat ongeveer 35 bij 55 cm groot was, stond een (heel mooi) zakschaakspelletje met hoge insteekstukken. Op een andere tafel een beetje terzijde stond een iets groter schaakspel, magnetisch, met merkwaardig vormgegeven stukken, ergens uit Oost-Europa afkomstig. Wim was wat dat betreft niet kieskeurig, als het maar handig was. En handig was dit spelletje zeker, vooral om te analyseren, de magneten waren zo krachtig dat de stelling intact bleef zelfs als je het bord op z’n kop hield. Ik overwon al snel mijn weerzin ertegen en schafte er ook een aan. Niet iedereen bleek echter bereid voor het gebruiksgemak esthetische overwegingen te laten varen. Jan Timman was een keer op bezoek om wat partijen te analyseren en die weigerde pertinent er gebruik van te maken. ‘Met zo’n spel kan ik niet analyseren,’ zei hij met de nadruk op ‘kan’. Het weerhield Wim er niet van later te proberen het spel via Schaakbulletin aan de man te brengen (zie plaatje 2).
Naast het insteekschaakspelletje lagen vaak de verknipte resten van een tijdschrift. Wim zag schaaklectuur ook toen al vooral als informatie die ten nutte kon worden gemaakt voor de studie van openingen. Dus knipte en plakte hij, om vervolgens de aldus gerubriceerde informatie in multomappen bijeen te brengen. Daarbij volgde hij de systematiek van Losbladige Schaakberichten, een tijdschrift uit die tijd dat gevuld werd met theoretische artikelen. Zelfs boeken moesten er vaak aan geloven! Iets dat in mijn ogen gelijk stond aan heiligschennis, maar achteraf moet ik erkennen dat Wim goed aanvoelde waar het heen moest met het uitbaten van schaakinformatie.
In het voorjaar van 1968 kwam hij met het plan een tijdschrift te beginnen. De concrete aanleiding was het voortijdige verscheiden van Schaakrevue, een mooi en duur tweewekelijks blad, dat slechts een half jaar heeft bestaan. Waar Schaakrevue precies werd geproduceerd weet ik eigenlijk niet, maar het droeg duidelijk de kenmerken van de hoofdstedelijke schaakincrowd. Na dat fiasco heerste in die kringen een tijd lang het gevoel dat er in Nederland blijkbaar geen markt was voor een zelfstandig schaaktijdschrift, los van de schaakbond. Daar dacht Wim dus anders over. Van z’n werk (hij was technisch tekenaar en maakte o.a. bodemkundige kaarten) wist hij hoe je zo’n blad veel goedkoper zou kunnen produceren, namelijk door gebruik te maken van de toen nog betrekkelijk nieuwe offsettechniek. Met op de typemachine een speciaal (carbon)lint (voor een aangescherpte letter) en met wrijfletters voor de kopjes, kon je een pagina thuis ‘opmaken’. Het resultaat werd gefotografeerd en die foto werd vervolgens omgezet in een (vlak)drukplaat. Uiteindelijk kreeg je een product dat er minder gelikt uit zag dan echt drukwerk, maar in ieder geval maakte je zo een blad voor zeg maar een kwart van de kosten van klassiek drukwerk.
Het enige dat hem voor bijna onoverkomelijke problemen plaatste waren de diagrammen. Daar werd uiteindelijk de volgende oplossing voor gevonden. Uit een ander tijdschrift, de Deutsche Schachzeitung gebruikte hij daarvoor, werden alle diagrammen geknipt. (Die tijdschriften gingen er toch aan!) Een van de diagrammen, liefst een betrekkelijk lege, uit de eindspelrubriek of zo, werd als ondergrond gebruikt. Een aantal andere diagrammen werd van achteren voorzien van tweezijdig plakband en dan werd het nieuwe diagram, figuur na figuur, bij elkaar geknipt en geplakt. Daarbij werd gebruik gemaakt van een instrument dat een beetje leek op een kroontjespen. De kunst was om het minuscule stukje papier met de afbeelding van een schaakstuk op de punt ervan te krijgen, zonder het te beschadigen, en vervolgens op het diagram dat als ondergrond diende. Als er een scheef terechtkwam kreeg je hem niet meer recht en kon je weer opnieuw beginnen.
Monnikenwerk was het, iedereen die langs kwam werd erbij ingeschakeld. Het was zelfs reden om de Treubstraat 30 even te mijden als je wist dat het weer zover was. Tenslotte moest ik ook nog studeren, het was niet zo dat ik niks te doen had! Ik herinner mij nog levendig het schuldgevoel dat ik voelde toen mij bleek dat Jannie, de eerste mevrouw Andriessen, die niet eens kon schaken, in mijn plaats ‘geholpen’ had met de diagrammen. Toen er iets meer geld beschikbaar kwam konden er wrijfdiagrammen worden aangeschaft en rond nummer 50 besloot Wim zelfs eigen diagrammen te laten maken. Vernieuwingsgezind als hij was liet hij Alan de Geus een buitenissig ontwerp maken, niet tot ieders genoegen. Dat leidde na enige tijd tot de legendarische uitval van Donner, die op hoge toon eiste dat zijn partijen niet meer door deze diagrammen zouden worden ontsierd.
Deel 2:
Over de start van Schaakbulletin in 1968 * Voor de beslissing viel dat het blad zou starten werd een consultatieronde gehouden. Ik had mij opgewerkt tot een soort van juniorpartner in de beginnende onderneming. Sidekick is misschien een toepasselijker woord, maar dat was toen nog niet tot het Nederlandse taalgebied doorgedrongen. Overigens constateer ik dat zonder chagrijn, ik vond het prachtig om mee te kunnen doen, het was Wim Andriessen z’n idee en hij stopte er veel meer energie en geld in dan ik.
Wij trokken naar Amsterdam, waar het IBM toernooi werd gehouden. Daar zouden we vast iedereen die ertoe deed kunnen spreken en zo bleek het inderdaad te gaan. Deze en gene bleek makkelijk over te halen om als correspondent op te treden. Hans Ree was wel bereid af en toe een stukje schrijven tegen de vergoeding (80 gulden) die we hem in het vooruitzicht stelden. Voor de helft van dat bedrag wilde Van Scheltinga zijn naam wel lenen aan de openingenrubriek, die feitelijk door Wim zou worden geredigeerd. Het kan zijn dat we enkele van hen al eerder hadden gepolst, dat weet ik niet meer zo precies, maar dat gold zeker niet voor Berry Withuis. Ik zie hem nog zitten. Hij verwelkomde ons idee met brede gebaren en de gedenkwaardige woorden: ‘Als je in Nederland van je geld af wilt zijn er twee alternatieven, je brengt het naar de vrouwen of je begint een schaakblad.’ Overigens wenste hij ons (als we voor het tweede alternatief zouden kiezen) veel succes en zegde zijn medewerking toe, niet onbelangrijk omdat hij in die jaren de persdienst bij alle grote toernooien verzorgde.
Tot mijn verrassing bleek Wim een netwerker van formaat, hoewel dat ook een woord is dat toen nog niet in zwang was. Hij miste weliswaar de vlotte babbel en de innemende oogopslag die je daar in het algemeen mee in verband brengt, om nog maar niet te spreken van het vermogen stroop om monden te smeren, maar op die dag bleek mij dat in de schaakwereld andere wetmatigheden gelden. Ze kenden hem van jeugdkampioenschappen en de nationale clubcompetitie en respecteerden hem als speler. Hij was ‘een van ons’ en daardoor werden er aan zijn sociale vaardigheden andere eisen gesteld dan in het ‘normale’ zakenleven gebruikelijk is.
De meeste indruk maakte op mij het gesprek met de heer Slavekoorde, de hoofdredacteur van Schakend Nederland, het bondsblad dat volgens ons van geen kant deugde. Waarom moesten we in vredesnaam met die man praten? Op die vraag kreeg ik niet echt een bevredigend antwoord. Wim mompelde iets van ‘laten we proberen niet met ruzie te beginnen, niet onnodig vijanden maken, een praatje maken kost niks’. Dergelijke teksten was ik absoluut niet van hem gewend! Ik zou haast zeggen, integendeel, hij had normaal gesproken een bloedhekel aan halve waarheden. Ruzie maken kostte hem minder moeite dan net doen alsof. Ik herinner me dat Hans Ree bij een etentje ter gelegenheid van Wims 60e verjaardag een iets te zoetsappige feestredenaar onderbrak met: ‘Je gaat toch niet zeggen dat hij milder is geworden?’ Dat vond hij blijkbaar geen wenselijke ontwikkeling. Ik kon dat met hem meevoelen, temeer omdat ik tijdens dat gesprek met Slavekoorde al had zitten luisteren en kijken naar een ingetogen, gepolijste versie van Wim. Althans, hij deed toen erg zijn best zo over te komen.
Slavekoorde was van zichzelf gepolijst, waarschijnlijk zo geboren. Hij was gekleed in een lichtgrijs zomerkostuum met vest en was ogenschijnlijk een en al goedwillendheid. Natuurlijk had hij geen bezwaar tegen een poging een onafhankelijk schaakblad te beginnen. Hij kon zich ook goed voorstellen dat wij eminent geschikt waren om zoiets tot een succes te maken. Als dat in een klein land als Nederland tenminste mogelijk was. En ja, helaas, de ervaringen met Schaakrevue, toch een heel verdienstelijk blad, stemde niet optimistisch, moest hij tot zijn spijt concluderen, bla, bla, bla. Misschien heb ik voor mijzelf achteraf een karikatuur gemaakt van dit gesprek, dat is heel goed mogelijk. Jaren later had je de televisieseries: Yes, Minister en Yes, Prime Minister. Daarin was een glansrol weggelegd voor Sir Humphrey, de hoogste ambtenaar, die ieder nieuw plan de hemel in prees en vervolgens afschoot. Voor mij was hij de reïncarnatie van H.J. Slavekoorde. Ach, in zekere zin was het maar goed dat hij was wie hij was, stel je voor dat we hem aardig waren gaan vinden. Nu gingen we naar huis met het idee dat er veel steun was voor ons nieuwe blad en dat de hoofdredacteur van het bondsblad bang van ons was. Misschien een enigszins tendentieuze samenvatting van de resultaten van deze consultatieronde, maar met objectiviteit win je geen oorlogen.
Hierna volgde een periode van een maand of zo, waarover in mijn geheugen weinig is opgeslagen. We hadden min of meer besloten om een blad te beginnen, maar er was dacht ik nog niet direct een datum bepaald. Ik ging trouwen, dat weet ik nog wel en misschien is daarmee het geheugenverlies op andere terreinen verklaard, of althans geëxcuseerd. Toen ik mij weer meldde bij Wim, met m’n kersverse echtgenote, was zijn woning omgeturnd tot het hoofdkwartier van Schaakbulletin. Het was begonnen! Waarom ineens zo’n haast? Nou, eind augustus was er een groot snelschaaktoernooi in Arnhem en dat was een ideaal moment om ons blad te lanceren, we konden er met de bus heen. Dat had hij zich ineens gerealiseerd toen ik op ‘huwelijksverlof’ was gegaan. Door alle geknutsel aan proefversies van het blad was het een betrekkelijk kleine moeite nummer 1 te produceren. Hij had z’n broer Cees, die kunstenaar was (en nog is, bovendien niet de minste), een omslagontwerp laten maken en voilà: zie de afbeelding hiernaast.
Er was nogal wat kritiek. Niet op de inhoud, die men geloof ik wel oké vond, maar op dingen als de kwaliteit van het papier. Men had het vooral voorzien op dat omslagontwerp. Hij heeft zijn broer wat laten dollen met een schaakbord, was het oordeel van de goegemeente. Althans dat was de beknopte samenvatting van de gevoelens door, wie anders dan, Donner (zie reactie onderaan). Schakers mogen soms progressief zijn, niet in dat soort dingen. Na verloop van tijd is Wim gezwicht voor de kritiek en heeft hij een ander omslagontwerp gemaakt. Zo herinner ik het mij althans. Eerlijk gezegd heb ik nooit begrepen wat er mis was met het eerste ontwerp.
Ik herinner me dat ik een exemplaar van het eerste nummer vol trots aan m’n schoonvader gaf. Met de onuitgesproken gedachte: ‘kijk eens wat we gemaakt hebben, je dochter is heus niet met de eerste de beste sufferd getrouwd’. Zijn reactie was welwillend maar deed naar mijn gevoel toch niet helemaal recht aan de prestatie die geleverd was. Vele jaren later, kort nadat hij overleden was, vonden we dat presentexemplaar terug tussen wat persoonlijke dingen in een laatje. Blijkbaar had hij het toch op waarde weten te schatten.
Naast de verschijning van het eerste nummer van Schaakbulletin en mijn huwelijk gebeurde er in 1968 nog zo het een en ander. Mark Kurlansky heeft er een aardig boek over geschreven: ‘1968. The year that rocked the world’. De Verenigde Staten werden verscheurd door onenigheid over de oorlog in Vietnam en de strijd van zwarte Amerikanen tegen onderdrukking. De popmuziek maakte een krankzinnig snelle ontwikkeling door. In diezelfde maand augustus smoorden de Russen in Tsjecho-Slowakije de Praagse lente. Eerder in het jaar hadden in Parijs studenten en arbeiders het regime van Generaal de Gaulle aan het wankelen gebracht. In ons eigen Amsterdam waren de provo’s al een jaar daarvoor begonnen het gezag uit te dagen. Tezamen zorgden die ontwikkelingen ervoor dat 1968 gezien wordt als een jaar waarin de benauwde gezapigheid van de naoorlogse jaren radicaal werd doorbroken. Achteraf bezien lijkt Schaakbulletin wel onderdeel van die omwenteling te zijn geweest. Vooral omdat enkele jaren na de start het blad de spreekbuis werd van mensen als Max Pam, Tim Krabbé, Timman en vooral Donner, die zich -misschien wel vooral door de stijl waar ze zich van bedienden- werden gezien als exponenten van dat wat na ’68 kwam.
Maar aanvankelijk werd het blad toch vooral gevuld met partijtjes en toernooiverslagen, zoals Ligterink terecht opmerkte, in het allerlaatste nummer van SB. Het onderscheidde zich door veel aandacht voor het vaderlandse schaak, net zoals de makers zich ten doel hadden gesteld. Langzaamaan kwam het blad in een meer vrijgevochten journalistiek vaarwater terecht. Het was natuurlijk de grote verdienste van Wim Andriessen dat hij erin slaagde het blad lang genoeg overeind te houden om dat te laten gebeuren, woekerend met een budget waar iedere andere hoofdredacteur zijn neus voor zou hebben opgehaald. En om vervolgens toen de kansen zich aandienden die met beide handen aan te grijpen. Uit de tijd dat het nog heel moeizaam ging, het lukte almaar niet om boven de grens van 800 abonnees uit te komen, herinner ik mij pogingen om de basis te verbreden door ook aan dammen en go aandacht te besteden. Dat leidde toen tot een van Donners hilarische tirades: ‘Het is mij gebleken dat de redactie van SB een oecumene nastreeft met andersdenkenden’. Daar ging weer een leuk commercieel plannetje de mist in, maar intussen zorgden dergelijke tirades voor een profiel dat de onderneming geen windeieren legde. Tegen die tijd was ikzelf niet actief meer bij de productie van het blad betrokken. Er moest weer worden gestudeerd, vond ik. Mijn rol was overgenomen door Dik Kruithof, die later weer door anderen werd opgevolgd. Reactie: Hoi Frits! Net je stuk gelezen. Mooie tijden waren dat. Ik geloof dat het niet Donner was die op het eerste nummer van SB reageerde (hij kwam pas later bij ‘De Schaakkoerier’, zoals hij het blad schertsend noemde), maar ikzelf. Ik herinner me althans dat ik ergens heb geschreven dat het blad van recycled pleepapier was gemaakt en dat Wim met nauwelijks verhuld nepotisme een familielid met een schaakbord had laten dollen, of woorden van gelijke strekking. Gek eigenlijk, dat er voor zo’n blad geen markt meer blijkt te zijn (‘Matten’ is van geheel andere signatuur). Zal wel weer aan de computer liggen! Beste groet, Alexander Münninghoff

|
 |
 |
|
 |
 |
 |
 |
Vermaak en Genot > Doe toch een spelletje mee |
Als je van je geld al wil |
Frits Hoorweg |
De Leunstoel is niet het eerste tijdschrift dat ik heb helpen oprichten. In 1968 was ik, als student in Wageningen, betrokken bij de start van Schaakbulletin (SB), dat uitgroeide tot een spraakmakend blad. Het zou 16 jaar bestaan en ging vervolgens op in New in Chess, dat nu al weer 25 jaar internationaal vermaard is. Toen vond ik het allemaal volstrekt normaal wat me overkwam, maar achteraf vraag je je af wat er aan de hand is geweest. Waarom is wat later zo’n belangrijk schaakblad werd, opgericht in een provinciestad en niet in Amsterdam? Voor het antwoord op die vraag heb ik twee afleveringen nodig.
Deel 1:
Wageningen mocht dan een provinciestad zijn, het had wel een hogeschool (die later universiteit is gaan heten). Jaarlijks stroomde er een contingent jongelui binnen. Ik hoorde zelf bij de lichting van 1965. Aanvankelijk was ik zo vervuld van goede voornemens dat ik het schaken er helemaal aan had gegeven, maar op een gegeven moment raakte ik bevriend met Dik Kruithof (medestudent en schaker) en toen ging ik toch weer door de bocht. Als je in Wageningen schaakte en er ook maar iets van kon, kwam je onvermijdelijk een keer bij Wim Andriessen terecht. Zijn huis werd voor mij al gauw een meer voor de hand liggende bestemming dan de studentensociëteit.
Wim zat meestal in een moderne fauteuil met uitzicht op de TV, waar hij trouwens nauwelijks een blik op wierp. Dat hinderde hem overigens niet bij het vormen van een oordeel over het vertoonde; een oordeel waar hij de aanwezigen regelmatig van in kennis stelde. Vóór zich had hij het blad van zo’n tafeltje dat men in verpleeginrichtingen wel aantreft, een blad dat naar believen gekanteld kan worden en dat op één poot staat, die dan weer rust op een onderstel met 3 wieltjes, waarvan er twee zijwaarts inklapbaar zijn. Op het blad, dat ongeveer 35 bij 55 cm groot was, stond een (heel mooi) zakschaakspelletje met hoge insteekstukken. Op een andere tafel een beetje terzijde stond een iets groter schaakspel, magnetisch, met merkwaardig vormgegeven stukken, ergens uit Oost-Europa afkomstig. Wim was wat dat betreft niet kieskeurig, als het maar handig was. En handig was dit spelletje zeker, vooral om te analyseren, de magneten waren zo krachtig dat de stelling intact bleef zelfs als je het bord op z’n kop hield. Ik overwon al snel mijn weerzin ertegen en schafte er ook een aan. Niet iedereen bleek echter bereid voor het gebruiksgemak esthetische overwegingen te laten varen. Jan Timman was een keer op bezoek om wat partijen te analyseren en die weigerde pertinent er gebruik van te maken. ‘Met zo’n spel kan ik niet analyseren,’ zei hij met de nadruk op ‘kan’. Het weerhield Wim er niet van later te proberen het spel via Schaakbulletin aan de man te brengen (zie plaatje 2).
Naast het insteekschaakspelletje lagen vaak de verknipte resten van een tijdschrift. Wim zag schaaklectuur ook toen al vooral als informatie die ten nutte kon worden gemaakt voor de studie van openingen. Dus knipte en plakte hij, om vervolgens de aldus gerubriceerde informatie in multomappen bijeen te brengen. Daarbij volgde hij de systematiek van Losbladige Schaakberichten, een tijdschrift uit die tijd dat gevuld werd met theoretische artikelen. Zelfs boeken moesten er vaak aan geloven! Iets dat in mijn ogen gelijk stond aan heiligschennis, maar achteraf moet ik erkennen dat Wim goed aanvoelde waar het heen moest met het uitbaten van schaakinformatie.
In het voorjaar van 1968 kwam hij met het plan een tijdschrift te beginnen. De concrete aanleiding was het voortijdige verscheiden van Schaakrevue, een mooi en duur tweewekelijks blad, dat slechts een half jaar heeft bestaan. Waar Schaakrevue precies werd geproduceerd weet ik eigenlijk niet, maar het droeg duidelijk de kenmerken van de hoofdstedelijke schaakincrowd. Na dat fiasco heerste in die kringen een tijd lang het gevoel dat er in Nederland blijkbaar geen markt was voor een zelfstandig schaaktijdschrift, los van de schaakbond. Daar dacht Wim dus anders over. Van z’n werk (hij was technisch tekenaar en maakte o.a. bodemkundige kaarten) wist hij hoe je zo’n blad veel goedkoper zou kunnen produceren, namelijk door gebruik te maken van de toen nog betrekkelijk nieuwe offsettechniek. Met op de typemachine een speciaal (carbon)lint (voor een aangescherpte letter) en met wrijfletters voor de kopjes, kon je een pagina thuis ‘opmaken’. Het resultaat werd gefotografeerd en die foto werd vervolgens omgezet in een (vlak)drukplaat. Uiteindelijk kreeg je een product dat er minder gelikt uit zag dan echt drukwerk, maar in ieder geval maakte je zo een blad voor zeg maar een kwart van de kosten van klassiek drukwerk.
Het enige dat hem voor bijna onoverkomelijke problemen plaatste waren de diagrammen. Daar werd uiteindelijk de volgende oplossing voor gevonden. Uit een ander tijdschrift, de Deutsche Schachzeitung gebruikte hij daarvoor, werden alle diagrammen geknipt. (Die tijdschriften gingen er toch aan!) Een van de diagrammen, liefst een betrekkelijk lege, uit de eindspelrubriek of zo, werd als ondergrond gebruikt. Een aantal andere diagrammen werd van achteren voorzien van tweezijdig plakband en dan werd het nieuwe diagram, figuur na figuur, bij elkaar geknipt en geplakt. Daarbij werd gebruik gemaakt van een instrument dat een beetje leek op een kroontjespen. De kunst was om het minuscule stukje papier met de afbeelding van een schaakstuk op de punt ervan te krijgen, zonder het te beschadigen, en vervolgens op het diagram dat als ondergrond diende. Als er een scheef terechtkwam kreeg je hem niet meer recht en kon je weer opnieuw beginnen.
Monnikenwerk was het, iedereen die langs kwam werd erbij ingeschakeld. Het was zelfs reden om de Treubstraat 30 even te mijden als je wist dat het weer zover was. Tenslotte moest ik ook nog studeren, het was niet zo dat ik niks te doen had! Ik herinner mij nog levendig het schuldgevoel dat ik voelde toen mij bleek dat Jannie, de eerste mevrouw Andriessen, die niet eens kon schaken, in mijn plaats ‘geholpen’ had met de diagrammen. Toen er iets meer geld beschikbaar kwam konden er wrijfdiagrammen worden aangeschaft en rond nummer 50 besloot Wim zelfs eigen diagrammen te laten maken. Vernieuwingsgezind als hij was liet hij Alan de Geus een buitenissig ontwerp maken, niet tot ieders genoegen. Dat leidde na enige tijd tot de legendarische uitval van Donner, die op hoge toon eiste dat zijn partijen niet meer door deze diagrammen zouden worden ontsierd.
Deel 2:
Over de start van Schaakbulletin in 1968 * Voor de beslissing viel dat het blad zou starten werd een consultatieronde gehouden. Ik had mij opgewerkt tot een soort van juniorpartner in de beginnende onderneming. Sidekick is misschien een toepasselijker woord, maar dat was toen nog niet tot het Nederlandse taalgebied doorgedrongen. Overigens constateer ik dat zonder chagrijn, ik vond het prachtig om mee te kunnen doen, het was Wim Andriessen z’n idee en hij stopte er veel meer energie en geld in dan ik.
Wij trokken naar Amsterdam, waar het IBM toernooi werd gehouden. Daar zouden we vast iedereen die ertoe deed kunnen spreken en zo bleek het inderdaad te gaan. Deze en gene bleek makkelijk over te halen om als correspondent op te treden. Hans Ree was wel bereid af en toe een stukje schrijven tegen de vergoeding (80 gulden) die we hem in het vooruitzicht stelden. Voor de helft van dat bedrag wilde Van Scheltinga zijn naam wel lenen aan de openingenrubriek, die feitelijk door Wim zou worden geredigeerd. Het kan zijn dat we enkele van hen al eerder hadden gepolst, dat weet ik niet meer zo precies, maar dat gold zeker niet voor Berry Withuis. Ik zie hem nog zitten. Hij verwelkomde ons idee met brede gebaren en de gedenkwaardige woorden: ‘Als je in Nederland van je geld af wilt zijn er twee alternatieven, je brengt het naar de vrouwen of je begint een schaakblad.’ Overigens wenste hij ons (als we voor het tweede alternatief zouden kiezen) veel succes en zegde zijn medewerking toe, niet onbelangrijk omdat hij in die jaren de persdienst bij alle grote toernooien verzorgde.
Tot mijn verrassing bleek Wim een netwerker van formaat, hoewel dat ook een woord is dat toen nog niet in zwang was. Hij miste weliswaar de vlotte babbel en de innemende oogopslag die je daar in het algemeen mee in verband brengt, om nog maar niet te spreken van het vermogen stroop om monden te smeren, maar op die dag bleek mij dat in de schaakwereld andere wetmatigheden gelden. Ze kenden hem van jeugdkampioenschappen en de nationale clubcompetitie en respecteerden hem als speler. Hij was ‘een van ons’ en daardoor werden er aan zijn sociale vaardigheden andere eisen gesteld dan in het ‘normale’ zakenleven gebruikelijk is.
De meeste indruk maakte op mij het gesprek met de heer Slavekoorde, de hoofdredacteur van Schakend Nederland, het bondsblad dat volgens ons van geen kant deugde. Waarom moesten we in vredesnaam met die man praten? Op die vraag kreeg ik niet echt een bevredigend antwoord. Wim mompelde iets van ‘laten we proberen niet met ruzie te beginnen, niet onnodig vijanden maken, een praatje maken kost niks’. Dergelijke teksten was ik absoluut niet van hem gewend! Ik zou haast zeggen, integendeel, hij had normaal gesproken een bloedhekel aan halve waarheden. Ruzie maken kostte hem minder moeite dan net doen alsof. Ik herinner me dat Hans Ree bij een etentje ter gelegenheid van Wims 60e verjaardag een iets te zoetsappige feestredenaar onderbrak met: ‘Je gaat toch niet zeggen dat hij milder is geworden?’ Dat vond hij blijkbaar geen wenselijke ontwikkeling. Ik kon dat met hem meevoelen, temeer omdat ik tijdens dat gesprek met Slavekoorde al had zitten luisteren en kijken naar een ingetogen, gepolijste versie van Wim. Althans, hij deed toen erg zijn best zo over te komen.
Slavekoorde was van zichzelf gepolijst, waarschijnlijk zo geboren. Hij was gekleed in een lichtgrijs zomerkostuum met vest en was ogenschijnlijk een en al goedwillendheid. Natuurlijk had hij geen bezwaar tegen een poging een onafhankelijk schaakblad te beginnen. Hij kon zich ook goed voorstellen dat wij eminent geschikt waren om zoiets tot een succes te maken. Als dat in een klein land als Nederland tenminste mogelijk was. En ja, helaas, de ervaringen met Schaakrevue, toch een heel verdienstelijk blad, stemde niet optimistisch, moest hij tot zijn spijt concluderen, bla, bla, bla. Misschien heb ik voor mijzelf achteraf een karikatuur gemaakt van dit gesprek, dat is heel goed mogelijk. Jaren later had je de televisieseries: Yes, Minister en Yes, Prime Minister. Daarin was een glansrol weggelegd voor Sir Humphrey, de hoogste ambtenaar, die ieder nieuw plan de hemel in prees en vervolgens afschoot. Voor mij was hij de reïncarnatie van H.J. Slavekoorde. Ach, in zekere zin was het maar goed dat hij was wie hij was, stel je voor dat we hem aardig waren gaan vinden. Nu gingen we naar huis met het idee dat er veel steun was voor ons nieuwe blad en dat de hoofdredacteur van het bondsblad bang van ons was. Misschien een enigszins tendentieuze samenvatting van de resultaten van deze consultatieronde, maar met objectiviteit win je geen oorlogen.
Hierna volgde een periode van een maand of zo, waarover in mijn geheugen weinig is opgeslagen. We hadden min of meer besloten om een blad te beginnen, maar er was dacht ik nog niet direct een datum bepaald. Ik ging trouwen, dat weet ik nog wel en misschien is daarmee het geheugenverlies op andere terreinen verklaard, of althans geëxcuseerd. Toen ik mij weer meldde bij Wim, met m’n kersverse echtgenote, was zijn woning omgeturnd tot het hoofdkwartier van Schaakbulletin. Het was begonnen! Waarom ineens zo’n haast? Nou, eind augustus was er een groot snelschaaktoernooi in Arnhem en dat was een ideaal moment om ons blad te lanceren, we konden er met de bus heen. Dat had hij zich ineens gerealiseerd toen ik op ‘huwelijksverlof’ was gegaan. Door alle geknutsel aan proefversies van het blad was het een betrekkelijk kleine moeite nummer 1 te produceren. Hij had z’n broer Cees, die kunstenaar was (en nog is, bovendien niet de minste), een omslagontwerp laten maken en voilà: zie de afbeelding hiernaast.
Er was nogal wat kritiek. Niet op de inhoud, die men geloof ik wel oké vond, maar op dingen als de kwaliteit van het papier. Men had het vooral voorzien op dat omslagontwerp. Hij heeft zijn broer wat laten dollen met een schaakbord, was het oordeel van de goegemeente. Althans dat was de beknopte samenvatting van de gevoelens door, wie anders dan, Donner (zie reactie onderaan). Schakers mogen soms progressief zijn, niet in dat soort dingen. Na verloop van tijd is Wim gezwicht voor de kritiek en heeft hij een ander omslagontwerp gemaakt. Zo herinner ik het mij althans. Eerlijk gezegd heb ik nooit begrepen wat er mis was met het eerste ontwerp.
Ik herinner me dat ik een exemplaar van het eerste nummer vol trots aan m’n schoonvader gaf. Met de onuitgesproken gedachte: ‘kijk eens wat we gemaakt hebben, je dochter is heus niet met de eerste de beste sufferd getrouwd’. Zijn reactie was welwillend maar deed naar mijn gevoel toch niet helemaal recht aan de prestatie die geleverd was. Vele jaren later, kort nadat hij overleden was, vonden we dat presentexemplaar terug tussen wat persoonlijke dingen in een laatje. Blijkbaar had hij het toch op waarde weten te schatten.
Naast de verschijning van het eerste nummer van Schaakbulletin en mijn huwelijk gebeurde er in 1968 nog zo het een en ander. Mark Kurlansky heeft er een aardig boek over geschreven: ‘1968. The year that rocked the world’. De Verenigde Staten werden verscheurd door onenigheid over de oorlog in Vietnam en de strijd van zwarte Amerikanen tegen onderdrukking. De popmuziek maakte een krankzinnig snelle ontwikkeling door. In diezelfde maand augustus smoorden de Russen in Tsjecho-Slowakije de Praagse lente. Eerder in het jaar hadden in Parijs studenten en arbeiders het regime van Generaal de Gaulle aan het wankelen gebracht. In ons eigen Amsterdam waren de provo’s al een jaar daarvoor begonnen het gezag uit te dagen. Tezamen zorgden die ontwikkelingen ervoor dat 1968 gezien wordt als een jaar waarin de benauwde gezapigheid van de naoorlogse jaren radicaal werd doorbroken. Achteraf bezien lijkt Schaakbulletin wel onderdeel van die omwenteling te zijn geweest. Vooral omdat enkele jaren na de start het blad de spreekbuis werd van mensen als Max Pam, Tim Krabbé, Timman en vooral Donner, die zich -misschien wel vooral door de stijl waar ze zich van bedienden- werden gezien als exponenten van dat wat na ’68 kwam.
Maar aanvankelijk werd het blad toch vooral gevuld met partijtjes en toernooiverslagen, zoals Ligterink terecht opmerkte, in het allerlaatste nummer van SB. Het onderscheidde zich door veel aandacht voor het vaderlandse schaak, net zoals de makers zich ten doel hadden gesteld. Langzaamaan kwam het blad in een meer vrijgevochten journalistiek vaarwater terecht. Het was natuurlijk de grote verdienste van Wim Andriessen dat hij erin slaagde het blad lang genoeg overeind te houden om dat te laten gebeuren, woekerend met een budget waar iedere andere hoofdredacteur zijn neus voor zou hebben opgehaald. En om vervolgens toen de kansen zich aandienden die met beide handen aan te grijpen. Uit de tijd dat het nog heel moeizaam ging, het lukte almaar niet om boven de grens van 800 abonnees uit te komen, herinner ik mij pogingen om de basis te verbreden door ook aan dammen en go aandacht te besteden. Dat leidde toen tot een van Donners hilarische tirades: ‘Het is mij gebleken dat de redactie van SB een oecumene nastreeft met andersdenkenden’. Daar ging weer een leuk commercieel plannetje de mist in, maar intussen zorgden dergelijke tirades voor een profiel dat de onderneming geen windeieren legde. Tegen die tijd was ikzelf niet actief meer bij de productie van het blad betrokken. Er moest weer worden gestudeerd, vond ik. Mijn rol was overgenomen door Dik Kruithof, die later weer door anderen werd opgevolgd. Reactie: Hoi Frits! Net je stuk gelezen. Mooie tijden waren dat. Ik geloof dat het niet Donner was die op het eerste nummer van SB reageerde (hij kwam pas later bij ‘De Schaakkoerier’, zoals hij het blad schertsend noemde), maar ikzelf. Ik herinner me althans dat ik ergens heb geschreven dat het blad van recycled pleepapier was gemaakt en dat Wim met nauwelijks verhuld nepotisme een familielid met een schaakbord had laten dollen, of woorden van gelijke strekking. Gek eigenlijk, dat er voor zo’n blad geen markt meer blijkt te zijn (‘Matten’ is van geheel andere signatuur). Zal wel weer aan de computer liggen! Beste groet, Alexander Münninghoff
|
© 2025 Frits Hoorweg |
 |
 |
 |
 |
powered by CJ2 |
|