Her gemeentebestuur van de Friese havenplaats Harlingen heeft een landschapsbiografie laten maken van het gebied en het Stadsmuseum Het Hannemahuis heeft er een tentoonstelling aan gewijd. Het rapport van de gemeente is alleen op internet verkrijgbaar en de tentoonstelling betekent dus een stap van heel klein naar heel groot en die stap is wonderwel geslaagd. Kern van de tentoonstelling zijn vijf grote kaarten van het gebied, die aangeven wat er voor opmerkelijks in het landschap nog te zien is afkomstig uit de tijd van die kaart.
Daarvoor was er natuurlijk ook al iets: in het pleistoceen tussen 475.000 en 9.700 jaar voor onze jaartelling liepen er al dieren rond waarvan resten zijn gevonden zoals een indrukwekkende mammoettand. Vierduizend jaar voor onze jaartelling lag er een groot veengebied vanaf Den Helder tot Leeuwarden en lag dat tegen een zandrug aan. Rond het begin van onze jaartelling ontwikkelt zich een kustlijn waarop de terpen van Midlum, Wijnaldum en Harlingen ontstaan.
Daarna komen de nu nog herkenbare landschapskenmerken op de grote kaarten:
Periode tot 1150
Belangrijk is de moederpolder van Wijnaldum, een van de eerste vier gebieden in Westergo - het noordwestelijke deel van Friesland waar Harlingen in ligt - die een hoge ringdijk kreeg die ook beschermde tegen de winterstormen. Als je de hoogtes vergelijkt is de dijk nog te zien in sommige stukken weg. Herkenbaar zijn verder terpen en de eerste kerken. In een van die terpen is een prachtig bronzen bokje gevonden, dat wijst op vermenging van de plaatselijke bevolking met de Romeinen. Het bokje is gekozen als beeldmerk van het dorp Midlum.
Periode 1150 tot 1550
De eerste zeewerende dijken, verkavelingssloten en kruinige percelen. Dat zijn stukken akkerland waar steeds grond naar het midden van de akker gebracht is om de afwatering te bevorderen. Ze liggen op de hogere delen van het kwelderlandschap. Caspar de Robles, de Spaanse bestuurder die verantwoordelijk was voor de eerste zeewerende dijken, staat als 'De Stienen man' op de dijk bij Harlingen. Een vergulde replica van dat beeld was in de tentoonstelling te zien.
Periode van 1550 tot 1850
In een groot gebied aan de zuidoostkant van de stad zijn afgetichelde percelen herkenbaar. Dat zijn gebieden waar een grote laag van de grond gebruikt is voor ‘tichelwurk’ : steenfabrieken die bakstenen, dakpannen of potten en ander aardewerk maakten. De klei aan de waddenkust was van bijzondere kwaliteit omdat er weinig organische stof in voorkwam. De percelen zijn dan soms 50 tot 75 cm lager dan in omliggende gebieden maar met het blote oog is dat natuurlijk nauwelijks te zien. Ook zijn er veel overblijfselen van vestingwerken, herenhuizen en buitenverblijven en vaarwegen in het landschap achtergebleven.
Periode van 1800 tot 1900
Afgegraven terpen, parken en tuinen, spoor en tramwegen en havenuitbreidingen zijn uiteraard nog duidelijk herkenbaar overgebleven.
Periode van 1900 tot heden
Het Van Harinxmakanaal werd uitgebreid en ten noorden van het centrum van de stad naar de Waddenzee geleid. De snelweg van Leeuwarden naar de Afsluitdijk was een andere grote ingreep, die liep ten zuiden van het centrum en het gevolg van al die werkzaamheden was ook een grote zandwinput in het zuidwesten. En, misschien wel het meest omstreden: windturbines vooral op de waddendijk ten noorden van de stad.
---------
De auteur heeft de illustraties geleverd.
|