archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 3
Jaargang 22
17 oktober 2024
Nummer 4 verschijnt op
31 oktober 2024
Beschouwingen > In de polder delen printen terug
Artikel 68 van de Grondwet Arie de Jong

2203BS GrondwetDoor staatsrechtgeleerden, politici en journalisten worden sinds de Algemene Politieke Beschouwingen op 18 en 19 september discussies gevoerd over de vraag of het op dringend verzoek van de Tweede Kamer verstrekken van ambtelijke juridische adviezen aan de ministers over het voornemen tot noodwetgeving over het beheersen van de komst van vluchtelingen aan de Tweede Kamer gerechtvaardigd was of niet, al dan niet met verwijzing naar artikel 68 van de Grondwet. Smullen dus, voor de fijnproevers.

Eerst, om het geheugen op te frissen, de tekst van dit nu veelbesproken grondwetsartikel: ‘De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.’

Je zou zeggen: appeltje, eitje. Als de Tweede Kamer vraagt om een ambtelijk advies, en de inhoud daarvan is niet in strijd met het belang van de staat (dat is weliswaar een rekbaar begrip, maar dan gaat het uiteraard om zwaarwegende zakelijke belangen of nationale veiligheid) dan stuur je dat toe. Maar zo simpel is het niet. Het gaat ook om het moment waarop dit kan gebeuren. In het concrete geval van een nog door het kabinet te nemen beslissing of er wel of geen gebruik gemaakt zou worden van noodwetgeving, was er in de visie van het kabinet geen probleem met het vrijgeven van de adviezen als eerst het kabinet een beslissing had genomen over het daadwerkelijk indienen van zo’n noodwet, maar wel met het verstrekken van die ambtelijke adviezen vooruitlopend op die beslissing. Ambtenaren zouden zich zelfs onveilig voelen als dat wel zou gebeuren.

Reactie van de Kamer

Het leidde tot ongekende taferelen in de Tweede Kamer. Eerst werd er op de eerste dag van de Algemene Beschouwingen om gevraagd, maar de volgende ochtend bij de hervatting van de vergadering lag er niets. Een deel van de Tweede Kamerleden, deel uitmakend van de oppositie, vonden dat de vergadering pas kon beginnen als die stukken er waren. Het bleek echter dat het kabinet ze niet wilde geven, onder het mom dat er nog geen besluit was genomen. Dat vond de oppositie op haar beurt vreemd, want het voornemen stond toch overduidelijk in het regeerprogramma. Daar was dus een beslissing erover al genomen!

Het kabinet vond dan weer dat een regeerprogramma niet gezien moet worden als een besluit zoals bedoeld als een besluit bij het maken van een wet. Dat pikte de oppositie weer niet, want wat was dan dat regeerprogramma eigenlijk waard, waarop fractievoorzitters uit de coalitie (de altijd zo nuchtere Caroline van der Plas en de onnavolgbare Dilan Yesilgoz) bezorgd waren dat op die manier de besprekingen pas na middernacht konden eindigen. Van der Plas vond dat erg sneu voor het ondersteunende personeel, een argument dat origineel, verfrissend en totaal niet overtuigend bleek. Toen de waarnemend fractievoorzitter van de NSC, Nicolien van Vroonhoven uitriep ‘artikel 68 van de Grondwet’ leek het pleit beslecht. De stukken zouden er komen, zodat alvast over andere onderwerpen gepraat kon worden. Uren later kwamen de stukken, deels zwart gelakt, met als argumentatie dat daar proza stond dat niet met de vraagstelling te maken had. Weer een hoop consternatie en onvermijdelijk de eis om de stukken ongelakt te sturen. Tot ergernis van de Kamerleden bleek dat onder de zwarte lak wel degelijk dingen stonden die met de besluitvorming over de kwestie te maken hadden. Nadien verklaarde Dick Schoof, de minister-president, dat dit eens maar nooit weer zou zijn.

Verplicht?

Alle aanleiding dus voor staatsrechtgeleerden, politici en journalisten om zich te werpen op de subtiele en principiële vraag: was het kabinet op grond van artikel 68 van de Grondwet verplicht deze informatie te verschaffen of was die nog onrijp, in de zin dat eerst een beslissing genomen moest worden door het kabinet? De oppositie wees er bij herhaling op, dat de noodwetgeving impliceerde dat het parlement in eerste instantie buiten spel zou staan en dat dit alle reden was om de onderliggende stukken die tot een dergelijke beslissing konden leiden al openbaar te maken, zodat het parlement zich kon buigen over dit voornemen. En zo golfde de discussie heen en weer. Die liet wel de indruk achter dat de discussiebijdragen vanuit de politiek een sterk opportunistisch karakter hadden. Bij het kabinet en drie van de vier coalitiepartijen gold het idee van niet doen en vanuit de oppositie om het wel te doen. De NSC, immers gebrand op fatsoenlijk bestuur, ging mee met de oppositie, hetgeen deze fractie te staan kwam op bitse reacties vanuit de coalitie.

Het vreemde was dat in deze discussie de hoofdzaak achterwege bleef: zowel waarnemend fractievoorzitter Nicolien van Vroonhoven als minister Marjolein Faber hadden zich immers bij hun verdediging van het voornemen tot noodwetgeving expliciet uitgelaten over juridische adviezen die dit ondersteunden. Faber sprak in de microfoon zelfs de lofprijzing uit dat ‘topjuristen er naar hadden gekeken’. Niet met de kanttekening dat die hadden gezegd: niet doen!

Het was allemaal weinig verheffend. Broddelwerk van te veel mensen die ophef combineren met gering democratisch besef. Het hield wel overmatig de aandacht vast, zodat de inhoudelijke discussie niet erg tot zijn recht kwam. Zo struikelt de coalitie naar een roemloos einde, maar of Nederland daarmee fatsoenlijk wordt bestuurd valt te betwijfelen.
Of we daarbij veel zijn opgeschoten om helderheid te hebben welke betekenis artikel 68 van de Grondwet heeft valt evenzeer te betwijfelen.



© 2024 Arie de Jong meer Arie de Jong - meer "In de polder" -
Beschouwingen > In de polder
Artikel 68 van de Grondwet Arie de Jong
2203BS GrondwetDoor staatsrechtgeleerden, politici en journalisten worden sinds de Algemene Politieke Beschouwingen op 18 en 19 september discussies gevoerd over de vraag of het op dringend verzoek van de Tweede Kamer verstrekken van ambtelijke juridische adviezen aan de ministers over het voornemen tot noodwetgeving over het beheersen van de komst van vluchtelingen aan de Tweede Kamer gerechtvaardigd was of niet, al dan niet met verwijzing naar artikel 68 van de Grondwet. Smullen dus, voor de fijnproevers.

Eerst, om het geheugen op te frissen, de tekst van dit nu veelbesproken grondwetsartikel: ‘De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.’

Je zou zeggen: appeltje, eitje. Als de Tweede Kamer vraagt om een ambtelijk advies, en de inhoud daarvan is niet in strijd met het belang van de staat (dat is weliswaar een rekbaar begrip, maar dan gaat het uiteraard om zwaarwegende zakelijke belangen of nationale veiligheid) dan stuur je dat toe. Maar zo simpel is het niet. Het gaat ook om het moment waarop dit kan gebeuren. In het concrete geval van een nog door het kabinet te nemen beslissing of er wel of geen gebruik gemaakt zou worden van noodwetgeving, was er in de visie van het kabinet geen probleem met het vrijgeven van de adviezen als eerst het kabinet een beslissing had genomen over het daadwerkelijk indienen van zo’n noodwet, maar wel met het verstrekken van die ambtelijke adviezen vooruitlopend op die beslissing. Ambtenaren zouden zich zelfs onveilig voelen als dat wel zou gebeuren.

Reactie van de Kamer

Het leidde tot ongekende taferelen in de Tweede Kamer. Eerst werd er op de eerste dag van de Algemene Beschouwingen om gevraagd, maar de volgende ochtend bij de hervatting van de vergadering lag er niets. Een deel van de Tweede Kamerleden, deel uitmakend van de oppositie, vonden dat de vergadering pas kon beginnen als die stukken er waren. Het bleek echter dat het kabinet ze niet wilde geven, onder het mom dat er nog geen besluit was genomen. Dat vond de oppositie op haar beurt vreemd, want het voornemen stond toch overduidelijk in het regeerprogramma. Daar was dus een beslissing erover al genomen!

Het kabinet vond dan weer dat een regeerprogramma niet gezien moet worden als een besluit zoals bedoeld als een besluit bij het maken van een wet. Dat pikte de oppositie weer niet, want wat was dan dat regeerprogramma eigenlijk waard, waarop fractievoorzitters uit de coalitie (de altijd zo nuchtere Caroline van der Plas en de onnavolgbare Dilan Yesilgoz) bezorgd waren dat op die manier de besprekingen pas na middernacht konden eindigen. Van der Plas vond dat erg sneu voor het ondersteunende personeel, een argument dat origineel, verfrissend en totaal niet overtuigend bleek. Toen de waarnemend fractievoorzitter van de NSC, Nicolien van Vroonhoven uitriep ‘artikel 68 van de Grondwet’ leek het pleit beslecht. De stukken zouden er komen, zodat alvast over andere onderwerpen gepraat kon worden. Uren later kwamen de stukken, deels zwart gelakt, met als argumentatie dat daar proza stond dat niet met de vraagstelling te maken had. Weer een hoop consternatie en onvermijdelijk de eis om de stukken ongelakt te sturen. Tot ergernis van de Kamerleden bleek dat onder de zwarte lak wel degelijk dingen stonden die met de besluitvorming over de kwestie te maken hadden. Nadien verklaarde Dick Schoof, de minister-president, dat dit eens maar nooit weer zou zijn.

Verplicht?

Alle aanleiding dus voor staatsrechtgeleerden, politici en journalisten om zich te werpen op de subtiele en principiële vraag: was het kabinet op grond van artikel 68 van de Grondwet verplicht deze informatie te verschaffen of was die nog onrijp, in de zin dat eerst een beslissing genomen moest worden door het kabinet? De oppositie wees er bij herhaling op, dat de noodwetgeving impliceerde dat het parlement in eerste instantie buiten spel zou staan en dat dit alle reden was om de onderliggende stukken die tot een dergelijke beslissing konden leiden al openbaar te maken, zodat het parlement zich kon buigen over dit voornemen. En zo golfde de discussie heen en weer. Die liet wel de indruk achter dat de discussiebijdragen vanuit de politiek een sterk opportunistisch karakter hadden. Bij het kabinet en drie van de vier coalitiepartijen gold het idee van niet doen en vanuit de oppositie om het wel te doen. De NSC, immers gebrand op fatsoenlijk bestuur, ging mee met de oppositie, hetgeen deze fractie te staan kwam op bitse reacties vanuit de coalitie.

Het vreemde was dat in deze discussie de hoofdzaak achterwege bleef: zowel waarnemend fractievoorzitter Nicolien van Vroonhoven als minister Marjolein Faber hadden zich immers bij hun verdediging van het voornemen tot noodwetgeving expliciet uitgelaten over juridische adviezen die dit ondersteunden. Faber sprak in de microfoon zelfs de lofprijzing uit dat ‘topjuristen er naar hadden gekeken’. Niet met de kanttekening dat die hadden gezegd: niet doen!

Het was allemaal weinig verheffend. Broddelwerk van te veel mensen die ophef combineren met gering democratisch besef. Het hield wel overmatig de aandacht vast, zodat de inhoudelijke discussie niet erg tot zijn recht kwam. Zo struikelt de coalitie naar een roemloos einde, maar of Nederland daarmee fatsoenlijk wordt bestuurd valt te betwijfelen.
Of we daarbij veel zijn opgeschoten om helderheid te hebben welke betekenis artikel 68 van de Grondwet heeft valt evenzeer te betwijfelen.

© 2024 Arie de Jong
powered by CJ2