|
|
|
|
|
|
|
archiefvorig nr.lopend nr. |
|
|
|
Nummer 6
Jaargang 22
28 november 2024 Nummer 7 verschijnt op 19 december 2024 | |
|
Beschouwingen > Het leven zelf |
delen printen
terug
|
|
|
|
|
|
|
Vaders Leunstoel |
Han Busstra |
|
|
Tijdens het restaureren van een antieke leunstoel in de vakantie kwamen de herinneringen aan mijn vaders leunstoel boven. Hij deed daar altijd luid snurkend z’n middagdutje in. Ik heb het één keer gewaagd om een schepje suiker in zijn mond te doen en daar bleef het bij. Het werd niet gewaardeerd, rochelend en proestend werd hij erg boos wakker. ’Doe dat nooit weer!’, snauwde hij me toe. En daar hield ik me maar aan. Hij kon met gemak een hele week boos op me zijn als ik in zijn ogen tegen hem en God gezondigd had.
Ik was de jongste van 6 kinderen, een zgn. ‘nakomertje’ en ik woonde begin 60-er jaren alleen met mijn ouders. Twee broers en drie zussen waren vertrokken met hun huwelijkspartners. Zo kon het gebeuren dat er (in een wolk van sigarenrook) vreemde mannen in die leunstoel zaten. Vrijgemaakt gereformeerde dominees, hoogleraren vaak, professoren, die het weekend bij ons logeerden. Ze hadden dan een preekbeurt in de kerk. Op ‘De Dag Des Heeren’ mocht er niet gereisd worden, dus kwamen ze al op zaterdagmiddag en gingen maandagochtend weer weg. Het waren heilige mannen, in dienst van De Ware Kerk.
Ouderling
Vader was ouderling en vond het een enorme eer als er ‘mannen Gods’ onder zijn dak kwamen vertoeven. Hij was dan heel lief, vol ontzag en eerbied. Hij kwam naar mijn kamertje boven en zei dan bijvoorbeeld met zacht omfloerste stem: ‘De professor is beneden, als je hem wat wilt vragen, dan kan dat nu’. En ik zat altijd vol met vragen, en nog steeds. Bijvoorbeeld: wat mag er bij De Here allemaal niet, en als je het toch doet!? Wat vindt de Here van de Donald Duck? Nou, dat was niet goed, Hij had de dieren geen spreken geleerd. En Swiebertje? Nee, dat kon ook niet door de beugel: gezagsondermijnend! Wat ik niet snapte. Hij legde toen uit dat Swiebertje altijd Bromsnor de veldwachter belachelijk maakte en dwars zat en dat was niet in lijn met het woord van God, want daarin stond geschreven: ‘We moeten de overheid die over ons gesteld is gehoorzamen, van Godswege’ Nou, daar kon ik het mee doen. O ja, ik vroeg wel altijd om het sigarenbandje en dat werd dan voorzichtig van de brandende sigaar gepeuterd. De merken Schimmelpenninck en Elisabeth Bas herinner ik me, ik had een schriftje waar ze werden ingeplakt. De namen van deze heren? Douma, van Bruggen, Kamphuis, Veenhof herinner ik me.
Ze waren wel altijd erg vriendelijk; dat ik vragen had vond vooral mijn vader fantastisch, hij leidde me met zachte hand naar de leunstoel met de betreffende professor. Hij introduceerde me dan met: ’Dit is onze Benjamin’. ‘Zo zo, kijk eens aan, wat een flinke Benjamin ben jij, je wilde wat vragen, zeg het maar knaap’. Misschien, achteraf vond ik het gewoon leuk om vragen te stellen, een trotse vader en even bij een ‘man Gods‘ zijn…fantastisch toch? O ja, en een sigarenbandje!
Op maandagochtend, als de man Gods weer huiswaarts keerde, gooide mijn moeder de tuindeuren open, de asbakken werden geleegd, en de leunstoel geschuierd. Die was grijs van de sigarenas, wat een lucht, maar dat hoorde bij mannen. Maar of De Here dat nou ook goed zou vinden, dat roken, nee die vraag had ik wel, maar ik durfde ’m niet te stellen.
----------
De illustratie is van dochter Petra.
|
|
|
|
|
|
|
|
Beschouwingen > Het leven zelf |
Vaders Leunstoel |
Han Busstra |
Tijdens het restaureren van een antieke leunstoel in de vakantie kwamen de herinneringen aan mijn vaders leunstoel boven. Hij deed daar altijd luid snurkend z’n middagdutje in. Ik heb het één keer gewaagd om een schepje suiker in zijn mond te doen en daar bleef het bij. Het werd niet gewaardeerd, rochelend en proestend werd hij erg boos wakker. ’Doe dat nooit weer!’, snauwde hij me toe. En daar hield ik me maar aan. Hij kon met gemak een hele week boos op me zijn als ik in zijn ogen tegen hem en God gezondigd had.
Ik was de jongste van 6 kinderen, een zgn. ‘nakomertje’ en ik woonde begin 60-er jaren alleen met mijn ouders. Twee broers en drie zussen waren vertrokken met hun huwelijkspartners. Zo kon het gebeuren dat er (in een wolk van sigarenrook) vreemde mannen in die leunstoel zaten. Vrijgemaakt gereformeerde dominees, hoogleraren vaak, professoren, die het weekend bij ons logeerden. Ze hadden dan een preekbeurt in de kerk. Op ‘De Dag Des Heeren’ mocht er niet gereisd worden, dus kwamen ze al op zaterdagmiddag en gingen maandagochtend weer weg. Het waren heilige mannen, in dienst van De Ware Kerk.
Ouderling
Vader was ouderling en vond het een enorme eer als er ‘mannen Gods’ onder zijn dak kwamen vertoeven. Hij was dan heel lief, vol ontzag en eerbied. Hij kwam naar mijn kamertje boven en zei dan bijvoorbeeld met zacht omfloerste stem: ‘De professor is beneden, als je hem wat wilt vragen, dan kan dat nu’. En ik zat altijd vol met vragen, en nog steeds. Bijvoorbeeld: wat mag er bij De Here allemaal niet, en als je het toch doet!? Wat vindt de Here van de Donald Duck? Nou, dat was niet goed, Hij had de dieren geen spreken geleerd. En Swiebertje? Nee, dat kon ook niet door de beugel: gezagsondermijnend! Wat ik niet snapte. Hij legde toen uit dat Swiebertje altijd Bromsnor de veldwachter belachelijk maakte en dwars zat en dat was niet in lijn met het woord van God, want daarin stond geschreven: ‘We moeten de overheid die over ons gesteld is gehoorzamen, van Godswege’ Nou, daar kon ik het mee doen. O ja, ik vroeg wel altijd om het sigarenbandje en dat werd dan voorzichtig van de brandende sigaar gepeuterd. De merken Schimmelpenninck en Elisabeth Bas herinner ik me, ik had een schriftje waar ze werden ingeplakt. De namen van deze heren? Douma, van Bruggen, Kamphuis, Veenhof herinner ik me.
Ze waren wel altijd erg vriendelijk; dat ik vragen had vond vooral mijn vader fantastisch, hij leidde me met zachte hand naar de leunstoel met de betreffende professor. Hij introduceerde me dan met: ’Dit is onze Benjamin’. ‘Zo zo, kijk eens aan, wat een flinke Benjamin ben jij, je wilde wat vragen, zeg het maar knaap’. Misschien, achteraf vond ik het gewoon leuk om vragen te stellen, een trotse vader en even bij een ‘man Gods‘ zijn…fantastisch toch? O ja, en een sigarenbandje!
Op maandagochtend, als de man Gods weer huiswaarts keerde, gooide mijn moeder de tuindeuren open, de asbakken werden geleegd, en de leunstoel geschuierd. Die was grijs van de sigarenas, wat een lucht, maar dat hoorde bij mannen. Maar of De Here dat nou ook goed zou vinden, dat roken, nee die vraag had ik wel, maar ik durfde ’m niet te stellen.
----------
De illustratie is van dochter Petra.
|
© 2024 Han Busstra |
|
|
|
|
powered by CJ2 |
|