archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > In de tuin delen printen terug
Geen sering gezien Theo Capel

0520BZ Tuin
Bij het vertrek uit het hotel in Nancy bleek dat ik, bij wijze van spreken na een korte wandeling, Les Conservatoire en Jardins Botanique de Nancy had kunnen bezoeken. Nog handiger was het geweest om enkele haltes met de bandentram te gaan, de eigenaardige kruising van een trolleybus en tram die daar rijdt, deels over een éénsporige rail.
Maar we moesten verder en ook nog een behoorlijk eind. Ik kon mezelf blij maken met de gedachte dat er in de bestemming Montpellier ook een hortus was.

De hortus in Nancy bleek achteraf, bij het bekijken van de website, echt een gemiste kans. In de Jardin du Montet die ik voorbij was gereden, heeft men onder meer een grote collectie rotsplanten. En dan is men nog lang niet uitgepraat. In een plaatsje verderop, in de Vogezen, is nog een tuin die tot de hortus behoort. Hier groeien op een hoogte van meer dan 1000 meter rotsplanten die het beneden in Nancy niet zouden doen. Voor mijn volkstuin zouden ze dus ook niet geschikt zijn, maar het kan geen kwaad als een mens wat verder kijkt dan zijn neus lang is.
In Nancy zelf probeert men de siergewassen waar de streek in de negentiende eeuw beroemd om was, weer terug te halen. Vooral de kweeksoorten van Victor Lemoine en zijn zoon Émile droegen bij tot die roep. Knolbegonia's, weigelia's en met name seringen waren hun specialiteit. De website spreekt van 71 verschillende weigelia's en van 214 seringen. Veel van die soorten zijn verloren gegaan, maar de hortus doet z’n best ze weer op te kweken.

De weigelia heeft mijn sympathie met zijn kleine, vaasvormige bloemen. De sering is niet echt mijn vriend. Als hij in bloei staat, is hij prachtig met die grote, geurige, pastelkleurige pluimen. Maar daarna verwelken die en blijven dan dor en bruin aan de takken hangen. En die takken hebben ook niet echt een charme. Het oogt allemaal wat armoedig na de bloei.
Victor Lemoine dacht daar duidelijk anders over. In zijn tijd was de sering net zo'n modeplant als de hortensia dat nu is. Hij noemde er een Mme Lemoine, naar zijn echtgenote naar ik aanneem. Ik ken de soort niet. Misschien heeft hij wel de mooiste sering aan haar gewijd. De struik heeft crèmegele bloemen, wat hem wel apart maakt. Voorlopig ben ik echter eerder geneigd een tweede weigelia te planten dan een eerste sering. Op de achtergrond, goeddeels aan het zicht onttrokken, waarbij alleen de bloeiperiode opvalt, is de aangewezen plek voor een sering.

In Montpellier heet de hortus gewoon Jardin des Plantes. Het is meer een park dat aan de buitenrand van de oude stad ligt, vlak bij het grote aquaduct. Trots staat op het bord bij de ingang vermeld dat je de oudste hortus van Frankrijk betreedt. Het begon allemaal al in het jaar 1593. Kolossale bomen lijken daarvan nog te getuigen. Vlak voorbij de entree staat een zeer forse celtis australis, een iepachtige boom. Later begreep ik dat 'australis' niet betekent dat de boom uit Australië komt, maar gewoon uit het zuiden – net zoals Australië diep in het zuiden ligt.

De boom sprak me wel aan en over het bord met 11 verbodsbepalingen was ik ook tevreden. Het spreekt uiteraard vanzelf dat men geen vuil deponeert op paden en perken. Dat elke vorm van sport en spel streng verboden is, is ook niet meer dan natuurlijk. Van de regel dat men niet ongepast gekleed de tuin mocht betreden, keek ik op. Was wandelkostuum verplicht en zouden gympen en een korte broek niet mogen? Er bleek zelfs een parkwachter rond te fietsen, maar ik zag hem niemand op zijn of haar kledij aanspreken. Er kwam overigens ook geen halfontklede man – en dan vooral wat het onderlijf betreft – uit de bosjes springen. Misschien dat een parkwachter echt helpt.

Voor de volkstuinder was er weinig te beleven, vooral ook omdat een groot deel van de hortus voor het publiek was afgesloten wegens ingrijpend onderhoud. Je kon wel door lange lanen dwalen. Eén daarvan is omzoomd met huizenhoge cipressen. Het is zo'n laan die je in trage Franse of Italiaanse films uit de jaren zestig kunt tegenkomen, waarin personages landerig flaneren en intussen filosofietjes over het leven aan elkaar verkopen. Maar in werkelijkheid in de Zuid-Franse zon die door de schaduw van de cipressen getemperd wordt, is dat een aangename tijdspassering.

Terug in Nederland kwam ik op straat mijn buurman uit de tuin tegen. Hij wist me te vertellen dat hier het onkruid gretig gebruik had gemaakt van de natte zomer. Hij had gelijk. In mijn afwezigheid was de tuin weer frisgroen geworden. In plaats van flaneren werd het weer tijd om aan te pakken. De ware tuinder kan eigenlijk niet met vakantie.
 
***********************************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt mede mogelijk gemaakt door donaties van:
Barbara Muller, Katharina Kouwenhoven, Hans Meijer,
Ruurd Kunnen, Carlo van Praag, Ruud van Ruijven, Frits Hoorweg en anderen.


© 2008 Theo Capel meer Theo Capel - meer "In de tuin"
Bezigheden > In de tuin
Geen sering gezien Theo Capel
0520BZ Tuin
Bij het vertrek uit het hotel in Nancy bleek dat ik, bij wijze van spreken na een korte wandeling, Les Conservatoire en Jardins Botanique de Nancy had kunnen bezoeken. Nog handiger was het geweest om enkele haltes met de bandentram te gaan, de eigenaardige kruising van een trolleybus en tram die daar rijdt, deels over een éénsporige rail.
Maar we moesten verder en ook nog een behoorlijk eind. Ik kon mezelf blij maken met de gedachte dat er in de bestemming Montpellier ook een hortus was.

De hortus in Nancy bleek achteraf, bij het bekijken van de website, echt een gemiste kans. In de Jardin du Montet die ik voorbij was gereden, heeft men onder meer een grote collectie rotsplanten. En dan is men nog lang niet uitgepraat. In een plaatsje verderop, in de Vogezen, is nog een tuin die tot de hortus behoort. Hier groeien op een hoogte van meer dan 1000 meter rotsplanten die het beneden in Nancy niet zouden doen. Voor mijn volkstuin zouden ze dus ook niet geschikt zijn, maar het kan geen kwaad als een mens wat verder kijkt dan zijn neus lang is.
In Nancy zelf probeert men de siergewassen waar de streek in de negentiende eeuw beroemd om was, weer terug te halen. Vooral de kweeksoorten van Victor Lemoine en zijn zoon Émile droegen bij tot die roep. Knolbegonia's, weigelia's en met name seringen waren hun specialiteit. De website spreekt van 71 verschillende weigelia's en van 214 seringen. Veel van die soorten zijn verloren gegaan, maar de hortus doet z’n best ze weer op te kweken.

De weigelia heeft mijn sympathie met zijn kleine, vaasvormige bloemen. De sering is niet echt mijn vriend. Als hij in bloei staat, is hij prachtig met die grote, geurige, pastelkleurige pluimen. Maar daarna verwelken die en blijven dan dor en bruin aan de takken hangen. En die takken hebben ook niet echt een charme. Het oogt allemaal wat armoedig na de bloei.
Victor Lemoine dacht daar duidelijk anders over. In zijn tijd was de sering net zo'n modeplant als de hortensia dat nu is. Hij noemde er een Mme Lemoine, naar zijn echtgenote naar ik aanneem. Ik ken de soort niet. Misschien heeft hij wel de mooiste sering aan haar gewijd. De struik heeft crèmegele bloemen, wat hem wel apart maakt. Voorlopig ben ik echter eerder geneigd een tweede weigelia te planten dan een eerste sering. Op de achtergrond, goeddeels aan het zicht onttrokken, waarbij alleen de bloeiperiode opvalt, is de aangewezen plek voor een sering.

In Montpellier heet de hortus gewoon Jardin des Plantes. Het is meer een park dat aan de buitenrand van de oude stad ligt, vlak bij het grote aquaduct. Trots staat op het bord bij de ingang vermeld dat je de oudste hortus van Frankrijk betreedt. Het begon allemaal al in het jaar 1593. Kolossale bomen lijken daarvan nog te getuigen. Vlak voorbij de entree staat een zeer forse celtis australis, een iepachtige boom. Later begreep ik dat 'australis' niet betekent dat de boom uit Australië komt, maar gewoon uit het zuiden – net zoals Australië diep in het zuiden ligt.

De boom sprak me wel aan en over het bord met 11 verbodsbepalingen was ik ook tevreden. Het spreekt uiteraard vanzelf dat men geen vuil deponeert op paden en perken. Dat elke vorm van sport en spel streng verboden is, is ook niet meer dan natuurlijk. Van de regel dat men niet ongepast gekleed de tuin mocht betreden, keek ik op. Was wandelkostuum verplicht en zouden gympen en een korte broek niet mogen? Er bleek zelfs een parkwachter rond te fietsen, maar ik zag hem niemand op zijn of haar kledij aanspreken. Er kwam overigens ook geen halfontklede man – en dan vooral wat het onderlijf betreft – uit de bosjes springen. Misschien dat een parkwachter echt helpt.

Voor de volkstuinder was er weinig te beleven, vooral ook omdat een groot deel van de hortus voor het publiek was afgesloten wegens ingrijpend onderhoud. Je kon wel door lange lanen dwalen. Eén daarvan is omzoomd met huizenhoge cipressen. Het is zo'n laan die je in trage Franse of Italiaanse films uit de jaren zestig kunt tegenkomen, waarin personages landerig flaneren en intussen filosofietjes over het leven aan elkaar verkopen. Maar in werkelijkheid in de Zuid-Franse zon die door de schaduw van de cipressen getemperd wordt, is dat een aangename tijdspassering.

Terug in Nederland kwam ik op straat mijn buurman uit de tuin tegen. Hij wist me te vertellen dat hier het onkruid gretig gebruik had gemaakt van de natte zomer. Hij had gelijk. In mijn afwezigheid was de tuin weer frisgroen geworden. In plaats van flaneren werd het weer tijd om aan te pakken. De ware tuinder kan eigenlijk niet met vakantie.
 
***********************************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt mede mogelijk gemaakt door donaties van:
Barbara Muller, Katharina Kouwenhoven, Hans Meijer,
Ruurd Kunnen, Carlo van Praag, Ruud van Ruijven, Frits Hoorweg en anderen.
© 2008 Theo Capel
powered by CJ2