![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() ![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
|
![]() |
|||||||||||||||||||||||||||
![]() |
![]() |
![]() |
Beschouwingen > Het leven zelf | ||||
Kala kala, de vogel die vliegt (6) | Sagita | |||
![]() Het is bijna middernacht. De dokter heeft een paar centimeter ontsluiting geconstateerd en tegelijk de vliezen gebroken. Ik lig in een plas heet water dat een weeïg zoete geur verspreidt. De ene wee volgt met meer kracht de ander op. Zuchtend probeer ik de gymnastieklessen in praktijk te brengen. Mijn vriendinnen spreken me toe, houden me vast, masseren zachtjes mijn rug, die doormidden gebroken lijkt. 'Als je denkt dat je het niet meer kan houden, dan is het zover,' hebben ze me verteld. 'Breng haar maar naar de verloskamer,' zegt een mannenstem. 1950 (2) Moeder zet de buitendeur van ons scheve huis wagenwijd open. Een straattegel voorkomt dat hij weer terugvalt in het slot. Op de zolder trekt ze de dekens van de bedden. Tastend zoeken haar voeten de treden als ze met haar armen vol de steile trap af daalt. Elke lente hangt ze alle dekens buiten over de waslijnen die vader langs het tuinpad heeft gespannen. In de prikkelende voorjaarslucht ren ik met mijn broertjes opgewonden tussen de lange kleurige rijen door. We spelen verstoppertje, tellen tot honderd: ‘wie niet weg is, wordt gezien!’ Het paard, in het weiland naast ons huis, draaft heen en weer met een veulentje opzij. De zachte veengrond golft onder de hoeven. De poes krijgt vijf kleintjes. We houden er twee. De rest brengt vader naar Onderwater. ‘Wat moet Onderwater nu met al die jonge poesjes?’ De konijnen krijgen ook veel jongen, maar die mogen ze allemaal houden. Vader verkoopt ze tegen de kerst. Soms levend, soms klaar voor de pan. Hij snijdt ze de keel door. Steekt het mes door de achterpoten en hangt ze op aan twee grote spijkers, die hij in een balk aan de zolder van de schuur heeft geslagen. Daarna stroopt hij de vacht af en haalt de ingewanden eruit. Een kloek loopt, luid tokkend met acht kuikentjes achter haar aan, wormen uit de grond te krabben. Het broedsel van een andere kip mislukt. Een rat haalt 's nachts de eieren onder haar vandaan. Het laatste ei ligt, aangetikt, ‘s morgens naast het nest. Ik pel het kuiken uit de schil, wikkel het in vaders rode zakdoek en warm het voorzichtig op in een leeg groente blik, dat ik op het één pits petroleumstelletje zet. ‘Wat ben jij weer aan het doen?’ Vraagt moeder als ze de keuken inkomt. ‘Oh, dat mag van vader.’ ‘Je vader is zeker niet goed bij z’n hoofd.’ Vader steekt zijn hoofd ook even om de hoek van de deur: ‘geef maar aan het varken, ’zegt hij, ‘dat wordt niks meer.’ Juist als ik denk dat hij gelijk heeft beweegt er een pootje. Ik zet het kuikentje bij de kloek met kuikens. Vader denkt dat het een haan is. Ik hoop van niet, anders maken ze het toch nog dood. Net zoals laatst met dat biggetje. Het was wel een kreng, maar ik vond hem toch ook lief. Het was de kleinste van de achttien en dronk uit de laatste speen. Vader wilde het doodslaan, maar Otto vroeg of hij het samen met zijn vriendje dood mocht maken. Ze hebben het biggetje in de koelbak laten zwemmen net zolang totdat het zonk. Daarna hebben ze het eruit getild, even gewacht tot het weer ademde en zijn opnieuw met hun spelletje begonnen. Ze lachten heel hard. Moeder is erg kwaad geworden en heeft vader er bijgehaald. Het allerliefste wat mijn vader doet is jagen of vissen. Hij is nog een Germaan, waarover ze op school in de geschiedenisboekjes schrijven, maar hij drinkt en dobbelt niet. Met zijn roeiboot zet hij fuiken uit, daarmee vangt hij dikke paling. ‘Ze smaken wel een beetje grondig,’ vindt mijn moeder, maar ze is niet erg op vis. In het najaar trekt hij met zijn jagersvriend de polders in. Ze jagen op hazen. Mijn vader kan heel precies schieten. Op de kermis heeft hij steeds in de roos geschoten en een grote pluchen teddybeer gewonnen. Daar mogen wij mee spelen. Mijn grotere broers en zus kunnen ook goed schieten. Ze lopen rond met vaders geweer. Ik houd niet van geweren. Zeker niet als ze het op me richten en schreeuwen: ‘hands up.’ Ik huil dan heel hard. ‘Het is niet eens geladen!’ Minachtend laten ze de loop zakken. Maar ik vind dat je dat niet zeker kan weten. Het heeft ook in de krant gestaan. Een jongen schoot zo zijn broertje dood. En mijn zus heeft laatst door haar duim geschoten. Net goed! Moet ze maar geen zwaluwtjes van de elektriciteitsdraden schieten. Mijn vriendin Trees heeft een zusje gekregen, bij mijn vriendin Hannie hebben ze eindelijk een jongetje en op de boerderij van Borst liggen twee kleine meisjes in de wieg. De moeders laten zich in bed verwennen met grote stukken biefstuk en taart. ‘We hebben onze jaarlijkse vakantie,’ zeggen ze. Ik vind het niet leuk om met vakantie naar bed te gaan. Ik ga in de grote vakantie altijd een weekje logeren bij mijn tante en speel met mijn nichtje Lena. Net vaders baard als hij zich moet scheren. Daarna moet ik boven aan haar buik voelen. Zacht vlees vult de holte van mijn hand met in het midden de tepel, hard als een gummetje. ‘Ik krijg borsten.’ Zegt ze. Daarna voelt ze bij mij, maar gelukkig is er met mij niets aan de hand. Ik ben blij als moeder terug is en ik naar huis mag. Trees ruikt ook niet lekker. ---------- De illustratie is van Petra Busstra. |
||||
© 2025 Sagita | ||||
![]() |
![]() |
![]() |
||
![]() |
powered by CJ2 |