archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Het leven zelf delen printen terug
Trie korners pienantie* Julius Pasgeld

2104BS 3korners
Op zevenjarige leeftijd deed ik met mijn moeder boodschappen. Bij de groenteman in de Haagse Azaleastraat, de heer Huisman, geraakten wij in discussie over voetbal. Mijn moeder vertelde dat ik, als het om voetballen ging, niet bepaald werd geïnspireerd door mijn vader. Want mijn vader had een hekel aan voetbal.

Dat vond de groenteboer zo zielig voor me, dat hij me uitnodigde om samen met hem een wedstrijd bij te wonen op de tribune van het voetbalstadion van HBS aan het eind van de Sportlaan. HBS, zo had ik reeds begrepen, was een afkorting van ‘Houdt Braef Stant’.

De heer Huisman had geen auto maar wel een paard en wagen. En zo togen we de zondag daarop, samen op de bok naar het voetbalstadion. Het was de eerste keer in mijn leven dat ik als toeschouwer een sportwedstrijd bezocht. Het zou tevens mijn laatste keer zijn. Ik begreep er niets van.
Want wat had het nou toch in godsnaam voor zin om een bal in een tegenoverliggende kooi, omheind door een net met wat palen te trappen? Wat had het überhaubt voor zin om tegen een bal te schoppen? Of te proberen een bal van iemand af te pakken? En wat mijn pet helemaal te boven ging was het idiote gejuich en het boe-geroep vanaf de tribunes bij al die zinloze aktiviteiten.
Tot op heden ontgaat die zin me trouwens nog steeds.

Op het schoolplein van de lagere school aan de Abeelstraat in Den Haag voetbalden we vaak met allure. Het gedeelte waarop werd gevoetbald was vrijwel geheel omsloten door muren. Het nemen van een corner was dus niet mogelijk. Dus als iemand de bal over de zogenaamde achterlijn trapte  klonk er een gezamenlijk: ‘Trie Korners Pienantie!’. En bij de derde keer mocht dan iemand een penalty schieten. Dat werd dan bepaald door iemand die er het meest vanaf wist. De grootste schreeuwer dus
Na de lagere school heb ik nooit meer gevoetbald. Zelfs nooit meer gekeken naar een voetbalwedstrijd op de tv.

Zwemmen

Wel heb ik gezwommen, gevolleybald, getennist en gegolfd.
Het begon met schoolzwemmen. In de Haagse Regentes. Tijdens schooltijd fietsten we vanaf negenjarige leeftijd geheel zelfstandig van de Abeelstraat naar het zwembad dat achter een façade van woonhuizen verscholen lag. En waar je fiets helemaal aan het eind van een lange gang, achter het zwembad gestald diende te worden. Daarna begaven we ons naar de ‘algemene jatsalon’. Dat was de gemeenschappelijke kleedkamer waar vaak achteraf bleek dat je de waardevolle spullen die je in je broekzak had, vooraf beter ter bewaring aan de juf had kunnen geven.
En eenmaal in het water was het hoogst bereikbare:
-Door gaten in een muurtje onder water van het ondiepe naar het diepe
 zwemmen.
-Een salto maken vanaf de lage springplank.
-Vanaf de hoge springen ondanks je hoogtevrees. Dus met je ogen dicht.
-Je na afloop goed afdrogen tussen je tenen. Anders kreeg je
 zwemmerseczeem.

Op aanraden van mijn vader heb ik daarna nog een jaar gezwommen bij de Haagse Zwemvereniging Zian. Maar dat was meer omdat hij zelf vroeger ook op een zwemvereniging had gezeten.
Zwemmen werd het dus ook al niet.

De rest

Daarna was sport, voor mij althans, voornamelijk een bezigheid om sociale kontakten op te doen en zeker niet om mijn spieren te sterken of fameus te worden. Volleybal, tennis, bridge, golfen. Het passeerde allemaal de revue. Maar nergens blonk ik in uit.
En nu biljart ik dus nog twee keer per week. Libre, bandstoten en van rood. Vaak, zoals ze dat hier in Zeeland zeggen, meer ‘scharrelings beneven’ dan raak.

Nee. De enige sport die ik naar hartelust heb beoefend en nog steeds met plezier probeer te bedrijven is het leven zelf.
Daar zit, als het goed is, alle beweging in die je nodig hebt.

----------

De plaat is van Han Busstra.




© 2023 Julius Pasgeld meer Julius Pasgeld - meer "Het leven zelf" -
Beschouwingen > Het leven zelf
Trie korners pienantie* Julius Pasgeld
2104BS 3korners
Op zevenjarige leeftijd deed ik met mijn moeder boodschappen. Bij de groenteman in de Haagse Azaleastraat, de heer Huisman, geraakten wij in discussie over voetbal. Mijn moeder vertelde dat ik, als het om voetballen ging, niet bepaald werd geïnspireerd door mijn vader. Want mijn vader had een hekel aan voetbal.

Dat vond de groenteboer zo zielig voor me, dat hij me uitnodigde om samen met hem een wedstrijd bij te wonen op de tribune van het voetbalstadion van HBS aan het eind van de Sportlaan. HBS, zo had ik reeds begrepen, was een afkorting van ‘Houdt Braef Stant’.

De heer Huisman had geen auto maar wel een paard en wagen. En zo togen we de zondag daarop, samen op de bok naar het voetbalstadion. Het was de eerste keer in mijn leven dat ik als toeschouwer een sportwedstrijd bezocht. Het zou tevens mijn laatste keer zijn. Ik begreep er niets van.
Want wat had het nou toch in godsnaam voor zin om een bal in een tegenoverliggende kooi, omheind door een net met wat palen te trappen? Wat had het überhaubt voor zin om tegen een bal te schoppen? Of te proberen een bal van iemand af te pakken? En wat mijn pet helemaal te boven ging was het idiote gejuich en het boe-geroep vanaf de tribunes bij al die zinloze aktiviteiten.
Tot op heden ontgaat die zin me trouwens nog steeds.

Op het schoolplein van de lagere school aan de Abeelstraat in Den Haag voetbalden we vaak met allure. Het gedeelte waarop werd gevoetbald was vrijwel geheel omsloten door muren. Het nemen van een corner was dus niet mogelijk. Dus als iemand de bal over de zogenaamde achterlijn trapte  klonk er een gezamenlijk: ‘Trie Korners Pienantie!’. En bij de derde keer mocht dan iemand een penalty schieten. Dat werd dan bepaald door iemand die er het meest vanaf wist. De grootste schreeuwer dus
Na de lagere school heb ik nooit meer gevoetbald. Zelfs nooit meer gekeken naar een voetbalwedstrijd op de tv.

Zwemmen

Wel heb ik gezwommen, gevolleybald, getennist en gegolfd.
Het begon met schoolzwemmen. In de Haagse Regentes. Tijdens schooltijd fietsten we vanaf negenjarige leeftijd geheel zelfstandig van de Abeelstraat naar het zwembad dat achter een façade van woonhuizen verscholen lag. En waar je fiets helemaal aan het eind van een lange gang, achter het zwembad gestald diende te worden. Daarna begaven we ons naar de ‘algemene jatsalon’. Dat was de gemeenschappelijke kleedkamer waar vaak achteraf bleek dat je de waardevolle spullen die je in je broekzak had, vooraf beter ter bewaring aan de juf had kunnen geven.
En eenmaal in het water was het hoogst bereikbare:
-Door gaten in een muurtje onder water van het ondiepe naar het diepe
 zwemmen.
-Een salto maken vanaf de lage springplank.
-Vanaf de hoge springen ondanks je hoogtevrees. Dus met je ogen dicht.
-Je na afloop goed afdrogen tussen je tenen. Anders kreeg je
 zwemmerseczeem.

Op aanraden van mijn vader heb ik daarna nog een jaar gezwommen bij de Haagse Zwemvereniging Zian. Maar dat was meer omdat hij zelf vroeger ook op een zwemvereniging had gezeten.
Zwemmen werd het dus ook al niet.

De rest

Daarna was sport, voor mij althans, voornamelijk een bezigheid om sociale kontakten op te doen en zeker niet om mijn spieren te sterken of fameus te worden. Volleybal, tennis, bridge, golfen. Het passeerde allemaal de revue. Maar nergens blonk ik in uit.
En nu biljart ik dus nog twee keer per week. Libre, bandstoten en van rood. Vaak, zoals ze dat hier in Zeeland zeggen, meer ‘scharrelings beneven’ dan raak.

Nee. De enige sport die ik naar hartelust heb beoefend en nog steeds met plezier probeer te bedrijven is het leven zelf.
Daar zit, als het goed is, alle beweging in die je nodig hebt.

----------

De plaat is van Han Busstra.


© 2023 Julius Pasgeld
powered by CJ2