archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Het leven zelf delen printen terug
Medisch tussendoortje Carlo van Praag

1918BS Vinger
Mijn vertrouwen in de mensheid staat op een laag pitje. Ik zie ons schip op de klippen koersen, terwijl de bemanning vechtend over het dek rolt. Voor wat betreft de medemens, zijnde de individuen waarmee ik direct of indirect in aanraking kom, kent de zaak evenwel nuances; vertrouwen en wantrouwen zijn onderhevig aan het getij. Het ene moment wordt mijn blik getroffen door alomtegenwoordige redelijkheid en goedhartigheid en gaat mijn hart uit naar al die brave zielen die hun uren maken in het onderwijs, in de zorg of bij het openbaar vervoer. Zij doen ook nog eens hun best om de zaak draaiende te houden. Het volgende moment, bij voorbeeld bij het voetbalkijken op de televisie, heb ik mijn bekomst van de medemens zoals die opgaat in de redeloze meute op de tribune. De echte voetballiefhebber gaat niet naar het stadion. Hij bekijkt de wedstrijd thuis op grootbeeld en verdiept zich daarna in de klassieken.

Aangereden

Onlangs, op een dag, werd mijn vertrouwen in de medemens wel erg op de proef gesteld. Ik fietste naar het Scal-laboratorium voor mijn jaarlijkse bloedafname. De prikster toonde zich ditmaal bekwaam en vulde de buisjes gezwind zonder veel ongemak aan mijn kant. Tot zover alles goed. Welgemutst fietste ik dan ook naar huis over de ventweg (een term die aanzienlijk achterloopt op de realiteit; ik heb op deze weg nog nooit zien venten en de trein doet ook al lang niet meer hakke, hakke, puf, puf) toen een auto mijn weg dwars kruiste, de haaientanden op zijn pad negerend. Pas op het laatste moment kreeg ik door dat hij niet voor mij ging stoppen en ik trok een sprint om voor zijn bumper weg te komen. Vergeefs, hij pakte mijn achterwiel, hard genoeg om mij met fiets en al te lanceren. Ik lag op straat en kwam vrij snel overeind, maar te laat om het nummer van de onverlaat te kunnen noteren. Hij was er met een rotvaart vandoor gegaan.

Omstanders hadden geen oog voor de dader, maar maakten zich meester van het slachtoffer. Zij wilden een ambulance laten komen. Ik bood natuurlijk een kommervolle aanblik, want het bloed stroomde over mijn gezicht ten gevolge van, wat ik meteen doorhad, een oppervlakkige hoofdwond. Ik wilde een papieren zakdoekje pakken wat niet lukte omdat een vinger halverwege een rechte hoek maakte en dwars over zijn kompanen lag. Ik had enige moeite om mijn helpers ervan te overtuigen dat een ambulance niet nodig was en dat ik het letsel aan de huisarts ging toevertrouwen. Fietsen ging nog wel, maar moeilijk want er liep van alles aan.

Bij de huisarts en dan de Spoed Eisende Hulp

De assistente maakte mijn voorhoofd schoon en plakte een pleister op mijn elleboog, maar verder kon men niets voor mij doen. Voor de vinger kreeg ik een verwijzing naar de eerste hulp waar ik niet zelfstandig naar toe mocht. Ik diende iemand te laten komen die mij met de auto zou brengen. Het werd een moeizame rit, want de halve stad is hier opgebroken. Op de spoedeisende hulp (maar je moet die term niet letterlijk nemen) vond een eerste intake plaats. Er zouden er nog drie volgen. Steeds dezelfde vragen en dan: ‘mijn collega komt u zo ophalen’. Dat duurde dan telkens een klein uurtje. Eindelijk de bevoegde arts zelf. Hij pakte mijn vinger, trok hem een eindweegs uit en plaatste hem terug in de kom, een ingreep van seconden.

De vinger moest evenwel nog gespalkt worden met een bandje aan zijn buurman. Daarvoor moest ik wachten op een lager geklasseerde medewerker die over de hulpmaterialen ging. Het duurde wel enige tijd voor die functionaris zich meldde en mij de ‘buddy brace’ aangordde. Ik dacht klaar te zijn en wilde mijn begeleidster de heuglijke mededeling van ons nakend vertrek aankondigen, maar ik kwam heus zo niet weg. ‘De neuroloog komt nog even naar u kijken. U bent immers op uw hoofd gevallen en daarvoor maken wij eerst nog een hersenscan. Dat gebeurt altijd in zo’n geval’.

Wachten op de scan en daarna op de neuroloog.
‘Geen afwijkingen te zien’, zei die.
‘Hoe zit het dan met mijn dwangmatige humor?’ vroeg ik.

Wij reden uiteindelijk via veel door gele borden aangegeven, soms doodlopende, omleidingen naar huis. Bij de voordeur zag ik meteen dat aan de muur de hangzak met lobelia’s, de trots van mijn geveltuintje, was verdwenen. Ik verdenk een vrouw van de diefstal. Een man steelt geen bloemen.

-----------

De enge tekening is van Carlo zelf.



© 2022 Carlo van Praag meer Carlo van Praag - meer "Het leven zelf" -
Beschouwingen > Het leven zelf
Medisch tussendoortje Carlo van Praag
1918BS Vinger
Mijn vertrouwen in de mensheid staat op een laag pitje. Ik zie ons schip op de klippen koersen, terwijl de bemanning vechtend over het dek rolt. Voor wat betreft de medemens, zijnde de individuen waarmee ik direct of indirect in aanraking kom, kent de zaak evenwel nuances; vertrouwen en wantrouwen zijn onderhevig aan het getij. Het ene moment wordt mijn blik getroffen door alomtegenwoordige redelijkheid en goedhartigheid en gaat mijn hart uit naar al die brave zielen die hun uren maken in het onderwijs, in de zorg of bij het openbaar vervoer. Zij doen ook nog eens hun best om de zaak draaiende te houden. Het volgende moment, bij voorbeeld bij het voetbalkijken op de televisie, heb ik mijn bekomst van de medemens zoals die opgaat in de redeloze meute op de tribune. De echte voetballiefhebber gaat niet naar het stadion. Hij bekijkt de wedstrijd thuis op grootbeeld en verdiept zich daarna in de klassieken.

Aangereden

Onlangs, op een dag, werd mijn vertrouwen in de medemens wel erg op de proef gesteld. Ik fietste naar het Scal-laboratorium voor mijn jaarlijkse bloedafname. De prikster toonde zich ditmaal bekwaam en vulde de buisjes gezwind zonder veel ongemak aan mijn kant. Tot zover alles goed. Welgemutst fietste ik dan ook naar huis over de ventweg (een term die aanzienlijk achterloopt op de realiteit; ik heb op deze weg nog nooit zien venten en de trein doet ook al lang niet meer hakke, hakke, puf, puf) toen een auto mijn weg dwars kruiste, de haaientanden op zijn pad negerend. Pas op het laatste moment kreeg ik door dat hij niet voor mij ging stoppen en ik trok een sprint om voor zijn bumper weg te komen. Vergeefs, hij pakte mijn achterwiel, hard genoeg om mij met fiets en al te lanceren. Ik lag op straat en kwam vrij snel overeind, maar te laat om het nummer van de onverlaat te kunnen noteren. Hij was er met een rotvaart vandoor gegaan.

Omstanders hadden geen oog voor de dader, maar maakten zich meester van het slachtoffer. Zij wilden een ambulance laten komen. Ik bood natuurlijk een kommervolle aanblik, want het bloed stroomde over mijn gezicht ten gevolge van, wat ik meteen doorhad, een oppervlakkige hoofdwond. Ik wilde een papieren zakdoekje pakken wat niet lukte omdat een vinger halverwege een rechte hoek maakte en dwars over zijn kompanen lag. Ik had enige moeite om mijn helpers ervan te overtuigen dat een ambulance niet nodig was en dat ik het letsel aan de huisarts ging toevertrouwen. Fietsen ging nog wel, maar moeilijk want er liep van alles aan.

Bij de huisarts en dan de Spoed Eisende Hulp

De assistente maakte mijn voorhoofd schoon en plakte een pleister op mijn elleboog, maar verder kon men niets voor mij doen. Voor de vinger kreeg ik een verwijzing naar de eerste hulp waar ik niet zelfstandig naar toe mocht. Ik diende iemand te laten komen die mij met de auto zou brengen. Het werd een moeizame rit, want de halve stad is hier opgebroken. Op de spoedeisende hulp (maar je moet die term niet letterlijk nemen) vond een eerste intake plaats. Er zouden er nog drie volgen. Steeds dezelfde vragen en dan: ‘mijn collega komt u zo ophalen’. Dat duurde dan telkens een klein uurtje. Eindelijk de bevoegde arts zelf. Hij pakte mijn vinger, trok hem een eindweegs uit en plaatste hem terug in de kom, een ingreep van seconden.

De vinger moest evenwel nog gespalkt worden met een bandje aan zijn buurman. Daarvoor moest ik wachten op een lager geklasseerde medewerker die over de hulpmaterialen ging. Het duurde wel enige tijd voor die functionaris zich meldde en mij de ‘buddy brace’ aangordde. Ik dacht klaar te zijn en wilde mijn begeleidster de heuglijke mededeling van ons nakend vertrek aankondigen, maar ik kwam heus zo niet weg. ‘De neuroloog komt nog even naar u kijken. U bent immers op uw hoofd gevallen en daarvoor maken wij eerst nog een hersenscan. Dat gebeurt altijd in zo’n geval’.

Wachten op de scan en daarna op de neuroloog.
‘Geen afwijkingen te zien’, zei die.
‘Hoe zit het dan met mijn dwangmatige humor?’ vroeg ik.

Wij reden uiteindelijk via veel door gele borden aangegeven, soms doodlopende, omleidingen naar huis. Bij de voordeur zag ik meteen dat aan de muur de hangzak met lobelia’s, de trots van mijn geveltuintje, was verdwenen. Ik verdenk een vrouw van de diefstal. Een man steelt geen bloemen.

-----------

De enge tekening is van Carlo zelf.

© 2022 Carlo van Praag
powered by CJ2