archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Het leven zelf | ||||
Schoolidylle | Gerbrand Muller | |||
De school. Het woord brengt de geur van natte dicht op elkaar gehangen jassen weer in mijn neus. Ik heb de mijne er juist tussen gepropt, ik ben te laat, maar de aardige werkster heeft me nog binnengelaten. Ik moet de juffrouw maar lief aankijken, zegt ze, misschien krijg ik dan geen straf. (Haar stem: zangerig zoals alleen Leidse vrouwenstemmen kunnen klinken, een beetje schril. In dat schrille klinkt iets van een bezwering: niet huilen, flink blijven! Ze heeft zeker wel door dat het niet best met me gaat op school, maar dat is geen ramp als je maar flink blijft en je niet laat kisten.) Nu zit ik op mijn plaats en dreun met de klas de tafel van zeven op – makkelijk, de juffrouw hoort het niet als je iets fout zegt – , mijn ogen gevestigd op de gele en blauwe balletjes van het telraam. Balletjes … Dat wil zeggen, eerder was ik tot de conclusie gekomen dat het balletjes waren, maar nu vraag ik me af of het toch geen trammetjes zijn. Ja, het zijn trammetjes, nu weet ik het zeker … ik zie nu ook de raampjes weer, raampjes ja, geen plekjes waar de verf is afgesleten, en door de raampjes zelfs gezichten van passagiers. De gele tram met twee wagens, de blauwe met drie, erachter het kleine trammetje, met het balkon in het midden, ‘de bokkingtram’ … Ik kijk op. Er is een stilte gevallen. Niet zo pas, maar al even geleden. Ogen zijn op me gericht. Ook de juffrouw kijkt me aan. Ze knikt langzaam met haar hoofd. Ik knik terug. Ik begrijp het: het is weer zover, ik heb even niet opgelet en daardoor iets niet gehoord. Misschien heeft de juffrouw een vraag gesteld en daarna mijn naam genoemd: dan moet ik het antwoord geven. Ik kijk de juffrouw zo onschuldig mogelijk aan: misschien wil ze de vraag herhalen, dan zal ik weer ‘eerst goed nadenken’ en dan antwoorden. Ze wenkt me met de vinger. ‘Kom eens hier!’ Ik verroer me niet. ‘Hoor je me? Hier komen!’ Ik kom langzaam overeind en loop tussen de banken naar voren. Een eind van haar lessenaar vandaan blijf ik staan. ‘Kom nog eens een beetje dichterbij! Ik eet je niet op!’ Ik schud mijn hoofd en kom niet van mijn plaats. Ze mag me in de hoek zetten, de gang op sturen, laten nablijven, maar ze mag niet meer met haar knokkels op mijn hoofd kloppen en de kinderen vragen of zij soms idee hebben wat er zich ‘binnen die schedel’ afspeelt. Kon ze er maar een gaatje in boren om te zien waarover ik de hele tijd zit te ‘dromen’. Dromen doe ik alleen ’s nachts voor zover ik weet, en als ze soms met dromen ‘diep nadenken’ bedoelt klopt er helemaal niets van, want ik denk maar zelden, en als ik het doe is het niet de moeite waard om te vertellen. Ze kijkt me hoofdschuddend aan. Ben ik wel goed wakker? Anders wil ze wel een bedje voor me opmaken, dan kan ik daarin heerlijk gaan liggen dromen. Gelach. De juffrouw roept scherp ‘stil!’ en er valt een doodse stilte. ‘Vooruit! Kom voor me staan en kijk me aan! Nu!’ Ik gehoorzaam. Tot mijn woede springen er tranen in mijn ogen. Ze neemt mijn hand en spreekt me vriendelijk toe. Begrijp ik dat ik niet steeds maar kan weigeren haar een plezier te doen? Ze wil nu echt heel graag weten waarover ik daarnet zo diep zat na te denken. Wil ik dat niet vertellen? Toe, het is vast interessant en misschien kunnen zij er nog van leren. Ik kijk naar de barsten in het zeil onder de lessenaar: rivieren die in een bredere uitlopen of spoorlijnen die samenkomen bij een grote stad. Als ik me klein maak kan ik op een boot stappen en over de rivier naar die stad varen. Ik moet iets verzinnen, want als ik vertel dat ik niets dacht zal ze me niet geloven en het is trouwens nog waar ook dat ik deze keer ergens over zat te denken, maar dat kan ik natuurlijk onmogelijk vertellen. ‘Wil je het echt niet zeggen? Toe! Waar zat je over te denken?’ ‘Trams.’ ‘Trams?’ ‘Trams.’ ‘Zo maar?’ ‘Zo maar ja.’ ‘Vertel er eens wat over.’ Ik zwijg. ‘Toe, jij weet vast wel wat over trams te vertellen.’ ‘Als je niet op de grond staat kan je de leidingdraden aanraken zonder dat je dood gaat. Je voelt helemaal niets.’ ‘Zo! Daar zou ik toch maar mee uitkijken als ik jou was.’ ‘Het is niet gevaarlijk. Als je in de tram zit gaat de stroom ook niet door je heen.’ ‘Dat is waar, gelukkig maar! Weet je trouwens wat het verschil is tussen een tram en een wollen deken?’ ‘Ga er maar eens onder liggen.’ ‘Heel goed!’ ‘Ik heb al een paar keer onder een tram gelegen.’ ‘Heb jij al een paar keer onder een tram gelegen? Nee toch!’ ‘In de remise!’ ‘In de remise. En vonden ze dat zo maar goed?’ ‘Jawel.’ ‘Kom je dan weleens in de remise?’ ‘Ja, in de remise heb je altijd wel tien, twintig trams. En ’s nachts nog veel meer.’ ‘Ben jij dan ook ’s nachts weleens in de remise geweest?’ ‘Ja hoor. Dan staan er wel twintig motorwagens en nog veel meer bijwagens, bij elkaar meer dan honderd.’ ‘Zo zo! Dan heb jij ze zeker geteld. Vooruit, je mag naar je plaats als je mij vertelt uit hoeveel delen jouw trams bestaan – luister je? – als één wagen door één locomotief wordt getrokken, drie wagens door één locomotief en nog eens drie wagens ook weer door één locomotief.’ Ze wendt zich naar de klas. ‘Ik vroeg dus: één wagen en één locomotief, plus drie wagens en één locomotief, plus nog eens drie wagens en één locomotief, hoeveel zijn dat er samen?’ Er gaat gemompel door de klas. Het dringt tot me door dat de juffrouw het me voor deze ene keer met een heel simpel sommetje extra makkelijk wil maken om me de kans te geven ook eens een goed antwoord te geven. Simpel inderdaad … Je hoeft die wagens maar achter elkaar te zetten en ze te tellen. Eén wagen en één locomotief: een en een is twee, drie wagens en een locomotief erbij maakt zes… plus nog eens drie wagens en een locomotief maakt samen tien … Tien? Of negen? Daar heb je het weer: ik heb nu de nul niet meegeteld. En als je op het telraam met balletje nul begint met tellen kom je bij balletje negen al op tien uit. Ik zou de juffrouw nu kunnen vragen me uit te leggen hoe dat in vredesnaam kan, want als iemand het begrijpt, is zij het. Ze schudt haar hoofd. ‘Weet je het niet? Ga maar weer naar je bank. Je krijgt een één.’ Ik kijk haar sprakeloos aan. ‘Vooruit, ga dan!’ Ik loop naar mijn bank terug. Een één. Waarom geen nul? Zijn één en nul misschien hetzelfde? ------- Het plaatje is van Han Busstra |
||||
© 2018 Gerbrand Muller | ||||
powered by CJ2 |