archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Het leven zelf | ||||
Regen in het voorjaar | Bas Geeraets | |||
‘Waar kunnen we het over hebben?’ Het is de vraag die ik mijzelf stel op het exacte moment dat ik door het raam kijk. Buiten regent het en omwille van de frisse lucht staat de achterdeur op een kier. Het is voorjaar, koud zal het in huis niet worden. Zelfs als het koud wordt is er in deze wereld een manier om het weer aangenaam warm te krijgen. Het enige dat men hoeft te doen is een fikse draai aan de thermostaat te geven – in sommige gevallen mag men de telefoon reeds bepotelen om de centrale verwarming het teken te geven dat deze zijn functie mag uitoefenen.
Buiten is het donker, ondanks dat het al ruim na zonsopkomst is. Maar waar zullen we het over hebben? Het is een vraag die je stelt als je uitgepraat bent, als je over niets anders kan praten dan over je kroost, of het werk. Een ongemakkelijke stilte en dan… ‘goh die kleine, die gaf ineens een grote mond tegen de televisie’, gevolgd door een ‘hmm-hmm’.
Stel je eens voor dat je in die hoedanigheid samen in een restaurant terecht komt. Wat een ellende moet dat zijn. Het is dan niet alleen een stilte van jou, maar ook van de mensen om je heen, die, vast en zeker, een duidelijke verwensing in gedachten hebben, waarvan gezegd kan worden dat het niet heel vleiend is, iets in de trant van: ‘nou, die hebben elkaar ook niets meer te zeggen’. De stiltes zijn dan ook niet meer gemakkelijk, de woorden zijn gewoon op. Het is niet meer interessant om te weten wat de ander denkt, want dat weet je al. Soms kun je alles nog wat opvijzelen met drank, waardoor niet alleen de tongen wat losser raken maar men ineens ook het lef heeft om een ander gesprek aan te knopen. Dat rest je dan. Je loopt als stelletje naar huis. Het eten was goed, o ja, maar verder knaagt er toch iets aan je. Een zijdelings gezeur, dat je moeilijk van je afwappert. Het is bij beiden het geval maar om er over te spreken is nog het lastigste. De deur van het huis gaat open en zoals je altijd doet laat je haar voorgaan. Je rookt samen een sigaret. Jij zit te vol, zij wil nog thee. De lampen knip je aan om de kilte weg te jagen. De afstand tussen elkaar is niet meer met geschreeuw te overbruggen. Toch zegt men niets. Jij en zij blijven aardig tegen elkaar. De levens die jullie hebben verstrengeld, het pogen er één leven van te maken is schromelijk mislukt. Je spreekt er niet over en sukkelt door, de interesse die je had slaat soms zelfs om in irritatie. Het gat wordt steeds groter, zo groot dat je elkaar niet meer hoort ook al schreeuw je nog zo vaak. ‘Waar zullen we het over hebben?’ Dat ik je mis? Dat de begeerte bij het verlies weer terugkomt. Dat het opgebouwde en ingestorte kaartenhuis een wirwar aan kaarten op de grond heeft liggen waar nog steeds geschiedenis in zit? Troefkaarten, de hartenheer en de hartenvrouw. ‘Waar zullen we het over hebben?’ Dat jij de kaarsen aan wil hebben. Dat eigenlijk de tafel geschuurd moet worden, want die ziet er ook niet meer uit. Wil je het hebben over de was, die zich gedurende enkele dagen heeft opgestapeld omdat ik mijn dagen slijt voor de kier van de open achterdeur en naar buiten staar, almaar nadenkend waar we het over kunnen hebben? --------------------------------------- De tekening is van Elène Klaren |
||||
© 2014 Bas Geeraets | ||||
powered by CJ2 |