archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Het leven zelf | ||||
De geheime wegen van de evolutie | Gerbrand Muller | |||
‘De kennelijke stuurloosheid van de evolutie is en blijft voor veel mensen moeilijk te verdragen en daarmee te aanvaarden,’ schreef ik in dit tijdschrift alweer bijna vijf jaar geleden. *) ‘De kennelijke stuurloosheid’: vertrouwde ik het niet helemaal? Bas Haring had in zijn samenvattende stukje in de Volkskrant over de conclusies van de geleerden toch geen misverstand laten bestaan: ‘Maar evolutie kent geen richting. Gaat niet vooruit, maar gaat gewoon. Als een blinde hobbelt ze wat rond.’**) Het mag verbazen dat binnen een tijdsbestek van 500 miljoen jaar het organische leven zich ontwikkelde van het naar verhouding nog eenvoudige schaaldier tot het onvoorstelbaar gecompliceerde organisme van de primaten, maar als ik het goed begrijp hangt het hele universum van onwaarschijnlijkheden aan elkaar, en dan kan dit er ook nog wel bij. En is het ook niet prachtig en wonderbaarlijk, een evolutie die maar wat voort hobbelt en dan puur toevallig de mens voortbrengt? Het lijkt bovendien niet raadzaam aan iets anders dan het toeval te denken, want anders valt niet langer uit te sluiten dat er bij de evolutie sprake zou kunnen zijn van een zekere doelgerichtheid. En bij doelgerichtheid hoort zoiets als een plan. Een plan waar misschien wel iets of iemand achter zou kunnen zitten, een sturende Hand of een Intelligente Ontwerper… Het verwondert dan ook niet dat de meeste onderzoekers aan het toeval vasthouden en dat doelgerichtheid in de evolutie ‘een goed bewaard taboe’ is, zoals Arie Bos schrijft in zijn Hoe de stof de geest kreeg. Een vriend attendeerde me kort geleden op dit al in 2008 verschenen degelijke, zorgvuldig gedocumenteerde boek. Arie Bos, van beroep huisarts, is een van de benijdenswaardige mensen die zich met groot gemak op uiteenlopende vakgebieden een grote hoeveelheid gedetailleerde kennis eigen kunnen maken. Hij laat de lezer gul in die kennis delen. In het eerste deel gaat hij uitvoerig in op het ontstaan en de ontwikkeling van de primaten (vanaf de aapmensen tot de huidige mens), in het tweede deel op het raadsel van het ontstaan van het leven, de functie van het DNA en de cel (wat gebeurt er in de cel, wanneer wordt er wat van het DNA afgelezen, een niet onbelangrijk gegeven voor wie de ontwikkeling van het levende organisme in de loop van de evolutie wil begrijpen), de functie van fotonen (lichtdeeltjes) als dragers van informatie… maar ik ga niet proberen de lange weg aan te duiden waarlangs Bos zijn lezers voert. Zijn in vier delen onderverdeelde boek is in feite één doorlopend betoog. De conclusie van dat betoog luidt na bijna vierhonderd bladzijden: ‘De stof heeft nooit de geest gekregen. Het is andersom. De geest heeft de stof voortgebracht. En het leven en het bewustzijn. Maar de geest verbindt zich op geen enkele manier zó met de stof als bij het wezen dat vrij genoeg is om zichzelf te sturen: de mens. Die mens moest er komen. Het zat er allang in.’ Huh? Rustige lezer van dit internetmagazine! Ik zei dat ik niet ga proberen de weg aan te duiden waarlangs Bos zijn lezers leidt. Dat voert hier te ver. Maar elke stap in zijn betoog wordt zorgvuldig onderbouwd en gestaafd door overvloedige verwijzingen naar resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Het is een plezier het boek te lezen, want Arie Bos beheerst behalve zijn stof ook de taal. Ik beveel het u van harte ter lezing aan. Of heeft u het misschien allang gelezen? Had ik dat maar gedaan toen ik in 2009 mijn stukje over de evolutie schreef! Dan had ik kunnen wijzen op deze conclusie van Arie Bos en de door hem geciteerde onderzoekers: ‘Maar de evolutie volgt geen toevallig pad. Simon Conway Morris heeft in zijn boek, gewijd aan evolutionaire convergentie, aannemelijk gemaakt dat de gang die de evolutie is gegaan geen stochastisch, ofwel toevallig proces is. Het is niet zo dat het resultaat net zo goed heel anders zou zijn uitgevallen. Integendeel, de evolutie blijkt voortdurend, langs totaal verschillende wegen, tot dezelfde oplossingen te komen.’ Simon Conway Morris, de Engelse evolutiebioloog waarnaar Bos verwijst, concludeert dat de verschijning van de mens op aarde onvermijdelijk was. Een conclusie die bij de volgelingen van zijn Amerikaanse collega Stephen Jay Gould de haren recht overeind zullen doen rijzen. Maar, het is vervelend, resultaten van wetenschappelijk onderzoek wijzen uit dat Morris het heel goed bij het rechte eind zou kunnen hebben. Zo is er het onderzoek van de Amerikaanse evolutiebioloog Richard Lenski, die vaststelde dat twee stammen van bacteriën, ook als zij zich apart, dus geheel van elkaar gescheiden voortplanten, zich op dezelfde manier aanpassen en ontwikkelen. Overdenking verdient ook wat Erwin Schrödinger (van de dode levende kat) al meer dan een halve eeuw geleden schreef. Hij maakte duidelijk dat levende organismen zich anders gedragen dan de klassieke natuurkunde beschrijft. In de levenloze natuur heerst het toeval, bepaald door de onderlinge botsingen van de atomen, in levende organismen blijft een hogere orde van kracht en geldt dus niet de tweede wet van de thermodynamica (volgens welke – ik beken dat ik het steeds weer moet opzoeken – de ordening van energie in een gesloten systeem dat niet in evenwicht is van een hogere naar een lagere terugvalt). Want alleen dán kunnen de onvoorstelbaar gecompliceerde, doelgerichte processen binnen de levende cel (zoals bijvoorbeeld bij het aflezen van het DNA of bij celdeling) hun beslag krijgen zonder ook maar in het minst te worden gestoord door de toevallige warmtebewegingen van atomen (ontstaan door hun onderlinge botsingen). Schrödingers conclusie luidt: ‘uit het algemene beeld van de erfelijke substantie komt te voorschijn dat levend materiaal, omdat het niet de natuurwetten zoals we die kennen kan ontlopen, waarschijnlijk andere natuurwetten erbij betrekt die tot nu toe onbekend zijn.’***) En er is het algemeen door evolutiebiologen aanvaarde principe van de onomkeerbaarheid van de evolutie, dat voor het eerst werd opgemerkt door de Belgische paleontoloog Louis Dollo (‘wet van Dollo’). Voor de neodarwinisten is dat weliswaar nog geen reden om hun dogma van het toeval los te laten: volgens hen is de evolutie onomkeerbaar doordat van voorouders geërfde maar niet meer gebruikte genen verdwijnen. Maar zo simpel blijkt dat niet te zijn. Het voert te ver om hier in dit stukje op in te gaan. Wilt u meer weten, lees het boek van Arie Bos! Dan leest u ook hoe circa 500 miljoen jaar geleden tijdens het Cambrium, toen de natuurlijke selectie nog nauwelijks zijn werk had kunnen doen en de natuur als het ware nog in een experimenteerfase verkeerde (er verschenen de wonderlijkste wezens: behalve dinosauriërs verschillende soorten vliegende eekhoorns), er steeds weer dezelfde organische vormen ontstonden bij eerder uitgestorven maar later weer opnieuw ontstane diersoorten. De convergentie of parallelle evolutie komt volgens Bos zo algemeen voor ‘dat we een heel nieuwe definitie van het begrip toeval moeten zien te vinden, als we niet willen toegeven dat er doelgerichtheid bestaat in de evolutie.’ De evolutie ‘hobbelt’ niet ‘maar wat rond’. Het zit anders! Ter geruststelling: doelgerichtheid impliceert geen intelligente ontwerper. Het raadsel blijft intact. *) De Leunstoel jg 6, 25 juni 2009. **) de Volkskrant 3 januari 2009. ***) Citaat van Bos uit E. Schrödinger, Was ist Leben, voor het eerst gepubliceerd in 1944. ----------------------------------------------- Het plaatje is gemaakt door Eefje Ernst en is voor het eerst gebruikt in Jaargang 6, Nummer 15 |
||||
© 2014 Gerbrand Muller | ||||
powered by CJ2 |