archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Het leven zelf delen printen terug
Misschien is het wel mijn schuld! Gerbrand Muller

0618BS Pannekoek
Over de tussen-n. Spelling en de speling van het lot.
Een enkeling is het maar gegeven richting te geven aan de geschiedenis. De onmetelijke veroveringen van Alexander de Grote leidden tot de verbreiding van de Griekse beschaving. Julius Caesar bracht de antieke cultuur tot aan de oevers van de huidige Oude Rijn. Columbus ontsloot het Amerikaanse continent voor de oude wereld. Hans Wiegel voorkwam in zijn Nacht in 1999 dat het correctief referendum in de Nederlandse grondwet werd opgenomen. Norbert Schmelzer zorgde eerder, in 1966, tijdens zijn nog beroemdere Nacht voor de val van het kabinet Cals, die weer leidde tot een opvallende en langdurige polarisatie in de Nederlandse politiek.

Geen van deze enkelingen bepaalden volledig in hun eentje de loop van de gebeurtenissen, maar door een samenloop van omstandigheden kwamen zij in een positie waarin zij even op een opvallende manier de gang van de gebeurtenissen konden beïnvloeden.

Een heel enkele keer is het een gewone burger beschoren een historische rol te spelen. Zo zelden komt dit voor dat ik er sneller een voorbeeld van kan verzinnen dan in de annalen van de geschiedenis vinden. Maarten Hemelrijck zag tijdens zijn ochtendwandeling in zijn geboortestad dat het haantje van de kerktoren uit het lood stond en meldde dit aan het stadsbestuur, dat die morgen juist bijeen was en direct stadstimmerman Pieter Schol de toren op stuurde. De stadstimmerman ontdekte vanaf zijn hoge plaats verdachte bewegingen van de vijand en meldde dit aan het stadsbestuur, dat dadelijk gelastte de poorten te sluiten en het geschut in stelling te brengen, met het gevolg dat de vijand (slecht betaalde en op de rand van muiterij verkerende huurtroepen in dienst van de Spaanse koning) onverrichterzake omkeerde en zich uit het Noorderkwartier en niet veel later uit geheel Holland terugtrok.

Zoals zonder Maarten Hemelrijck en Pieter Schol de noordelijke Nederlanden misschien geen gouden eeuw hadden beleefd, zo zouden misschien zonder mij de Nederlanders en Vlamingen nu sel en sijfer hebben moeten schrijven in plaats van cel en cijfer, teater en teorie in plaats van theater en theorie, en sjarme, sjapiter en sjampion in plaats van charme, chapiter en champignon. Was ik minder naïef geweest, dan zouden bovendien ruggegraat en pannekoek niet in ruggengraat en pannenkoek zijn veranderd. Wat is het geval?

In oktober 1993 verscheen het Rapport van de Spellingcommissie aan het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie. Opdracht aan de commissie was een consistente regeling van de Nederlandse spelling te ontwerpen. Gelukkig was de commissie wijs genoeg om geen volledig consistente spelling na te streven. Haar voorstellen waren dan ook bescheiden vergeleken met die van de Commissie Pée-Wesselings van 1969 en zeker met die van 'de Aksiegroep Spellingvereenvaudiging 1972'. Evengoed zouden ze, als ze in hun geheel waren doorgevoerd, opnieuw tot enkele tamelijk opvallende veranderingen in het tekstbeeld van het geschreven Nederlands hebben geleid.

Het Comité van Ministers verzocht diverse wetenschappelijke gremia om commentaar op het nog geheime rapport. Een van die gremia was de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Daar werkte ik toen als secretaris van de Commissie Geesteswetenschappen, een van de adviesraden van de KNAW. Het bestuur van de Akademie verzocht de Commissie Geesteswetenschappen het commentaar voor te bereiden. Het bestuur van de commissie nodigde op zijn beurt zijn voorzitter en secretaris uit het commentaar op te stellen. Het rapport had bij mij de haren te berge doen rijzen, want zoals voor zoveel mensen die graag lezen en schrijven is voor mij taal, ook in geschreven vorm, veel meer dan alleen een willekeurig stelsel van afspraken. Woorden roepen, als geuren, werelden op. Verander van de ene dag op de andere de schrijfwijze van een woord en de wereld is weg. Cijfer roept de puntgaaf gedrukte tekens in onze rekenboekjes in mijn herinnering, sijfer is een kaalgeplukte kip. Ik heb op school de in 1947 ingevoerde spelling Kollewijn geleerd (ook wel Marchant genoemd, naar de minister die hem in 1934 bij het onderwijs invoerde), maar onze leesboekjes waren nog in de oude spelling van De Vries en Te Winkel en de schrijfwijze van sommige woorden volgens die spelling ligt nog steeds vers in mijn geheugen. Bij October, met een hoofdletter en een c, zie ik een lommerrijke herfstige laan voor me, bij oktober weinig of niets. Wasch roept het beeld van schuimend water bij me op, bij bosch zie en hoor ik ruisende bomen. Het mag een voordeel zijn dat de mensen niet meer de moeite hoeven te nemen om de ch aan het eind van deze woorden te schrijven, een nadeel is dat in de geschreven taal het onderscheid verloren is gegaan tussen wasch (het wassen, schoonmaken) en was (stofnaam), en tussen bosch (het woud) en bos (bundel, verzameling), zoals ook tussen beedelen en bedeelen. Spellingcommissies moesten bij wet verboden worden, want hun goed bedoelde voorstellen leiden onveranderlijk tot een beperking van de woordenschat in geschreven vorm en ze vervreemden de taalgebruiker van zijn eigen taal. Van de ene dag op de andere hebben reeksen woorden hun vertrouwde gedaante verloren; de toekomstige generatie zal zich zonder moeite met de nieuwe schrijfwijze vertrouwd maken, maar zij zal op haar beurt de oude schrijfwijze vreemd, ouderwets en muf gaan vinden.

De leden van het bestuur van de Commissie Geesteswetenschappen tilden niet zo zwaar aan de voorstellen van de Spellingcommissie. Zij hielden mij voor dat taal nu eenmaal onafgebroken aan verandering onderhevig is. Bovendien, wat is geschreven taal anders dan een afgeleide van de taal in eigenlijke zin? Ruimhartig lieten zij het schrijven van de eerste versie van het commentaar toch aan mij over. Voorzitter Wim Gerritsen, hoogleraar in de Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen aan de Universiteit Utrecht, zou die versie bezien en er het zijne aan toevoegen. Wim Gerritsen en ik hadden vaker samen stukken opgesteld en het commentaar stond binnen korte tijd op papier. Op 30 november 1993 zond het bestuur van de Akademie het naar het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie.

Van een medewerker van het Ministerie van OCenW had ik begrepen dat ze op het department verwachtten dat de Akademie zich met de spellingvoorstellen zou verenigen - wie dat niet deed verstond de tekenen van zijn tijd niet meer. De Akademie worstelde toen nog met het onverdiende imago 'stoffig' en ik vreesde dat een afwijzende reactie met hoongelach zou worden ontvangen. In de eerste alinea van ons commentaar wordt de Spellingcommissie dan ook alle lof toegezwaaid voor haar werk. Daarna volgt een beschouwing over de factoren die in het geding zijn. Er is de factor consistentie van de spelling, de factor doorzichtigheid (grotere consistentie impliceert niet in alle gevallen een grotere doorzichtigheid), en er moet rekening worden gehouden met de maatschappelijke en economische gevolgen. Factoren zijn er om rekening mee te houden en tegen elkaar af te wegen. Daar wordt dan ook voor gepleit. Vooral de maatschappelijke gevolgen mogen niet worden onderschat: 'Taal, ook de geschreven weergave daarvan, is het gemeenschappelijk bezit van de taalgebruikers. Min of meer ingrijpende wijzigingen 'van bovenaf' kunnen door taalgebruikers als een inbreuk op dat bezit worden ervaren, zoals het verzet tegen vroegere, ingrijpender wijzigingsvoorstellen heeft uitgewezen.' Wij konden bovendien wijzen op de resultaten van een door het Instituut voor Arbeidsvraagstukken uitgevoerd publieksonderzoek, waaruit bleek dat een nieuwe spelling geen gunstig onthaal bij de Nederlandse taalgebruiker zou vinden.

De te verwachten maatschappelijke weerstand wordt in de volgende paragrafen van ons commentaar meermalen als argument aangevoerd om van een voorstel af te zien. Dus geen apoteek, teorie, teater, tese; geen sel, sijfer; geen sjapiter, sjampion; geen… ik bespaar de lezer een opsomming van alle spellingvoorstellen ten aanzien van de bastaardwoorden (woorden die aan een andere taal zijn ontleend), de verbindingsklanken en de diacritische (onderscheidende) tekens. Wat betreft deze laatste categorie (in dit geval het liggende streepje, de apostrof en het trema) vermeld ik alleen dat de Spellingcommissie de verkleinuitgang tje volgend op woorden die eindigen op een met één klinkerletter weergegeven vocaal door een apostrof wilde laten voorafgaan, dus bijvoorbeeld: paraplu'tje, papa'tje, foto'tje. Veel mensen schrijven dat nu ook, maar door mijn schuld is dat fout, want ik heb met goedvinden van het bestuur van de Commissie Geesteswetenschappen op de valreep in ons commentaar nog een passage ingevoegd waarin wordt bepleit om de schrijfwijze van parapluutje, enz. te handhaven, omdat dan 'de reeks van letters niet door een diacritisch teken onderbroken wordt en dus meer als één woord oogt.'

Er volgde een hoorzitting in Brussel. Ik werd er met égards ontvangen: men bleek ingenomen met ons commentaar. Ons stuk was zo niet het beste, dan toch het meest uitgebreide commentaar op de spellingvoorstellen: de andere instellingen hadden het bij een korte reactie gelaten. Tijdens de discussie bleek dat de bewindslieden, onder wie de Nederlandse ministers Hedy d'Ancona en Jo Ritzen, weinig behoefte hadden aan maatschappelijke beroering en het enige tijd later volgende besluit van het Comité van Ministers kwam voor mij dan ook niet meer als een verrassing. De meeste voorstellen van de Spellingcommissie werden van de hand gewezen. Voor de bastaardwoorden werd de voorkeurspelling tot enige officiële spelling verheven, terwijl het door de Spellingcommissie voorgestelde gebruik van de apostrof 'voorlopig' niet werd aangenomen - het bleef dus parapluutje. Wel stemde het Comité in met de voorstellen voor het gebruik van de tussenletters n en s. Dat leidde in 1995 toch nog tot maatschappelijke onvrede, want de commissie die op grond van het besluit van de ministers de nieuwe spellingregels moest opstellen kwam in 1995 tot de beruchte reeks van nieuwe woorden - pannenkoek, pennenlikker, ruggengraat, zielenpoot, zielenrust…
 
De Spellingcommissie had namelijk een voorzichtige voorkeur uitgesproken voor de regel om in samenstellingen een tussen-n te schrijven indien het meervoud van het eerste woord op -en eindigt en niet (ook) op -s. Bevreesd dat men zou concluderen dat de Akademie de tekenen van haar tijd niet meer verstond had ik het niet aangedurfd in ons commentaar te bepleiten om de regels voor de tussen-n te laten zoals ze waren (de klachten over de ondoorzichtigheid van die bestaande regels waren ook al jaren niet van de lucht), en in mijn naïviteit had ik bovendien niet voorzien dat de taalchirurgen de nieuwe regel met zo'n ijzeren consequentie zouden doorvoeren. Af en toe word ik nu opnieuw opgeschrikt als ik zo'n nieuw woord met een n zie: berenvel, kattenkwaad, lampenkap, notendop, pannenlap, stedenbouwkundig, stedenmaagd, pennenhouder, pennenvrucht, ruggenmerg, ruggensteun…

In 2005 gingen de taalchirurgen van de Nederlandse Taalunie nog een stapje verder: de uitzondering 'bij samenstellingen geen tussen-n indien eerst dier dan plant' kwam te vervallen, dus schrijven wij voortaan paardenbloem en paddenstoel. Ideeënloos veranderde echter in ideeëloos… Enkele kranten die vonden dat de maat vol was stelden het Witte Boekje op: naast pannenkoek enz. is pannekoek enz. weer toegestaan. Zo hebben wij opnieuw voor een reeks van woorden twee spellingen.

Was ik in 1993 maar niet zo stom geweest. Een volgende keer hoop ik beter op te letten. Maar er komt geen volgende keer.
 
************************
Nieuwsgierig naar de uitgaven
van uitgeverij De Sneeuwstorm?
Verwen uzelf en vraag gratis
Het laatste Vlugschrift aan via:


© 2009 Gerbrand Muller meer Gerbrand Muller - meer "Het leven zelf" -
Beschouwingen > Het leven zelf
Misschien is het wel mijn schuld! Gerbrand Muller
0618BS Pannekoek
Over de tussen-n. Spelling en de speling van het lot.
Een enkeling is het maar gegeven richting te geven aan de geschiedenis. De onmetelijke veroveringen van Alexander de Grote leidden tot de verbreiding van de Griekse beschaving. Julius Caesar bracht de antieke cultuur tot aan de oevers van de huidige Oude Rijn. Columbus ontsloot het Amerikaanse continent voor de oude wereld. Hans Wiegel voorkwam in zijn Nacht in 1999 dat het correctief referendum in de Nederlandse grondwet werd opgenomen. Norbert Schmelzer zorgde eerder, in 1966, tijdens zijn nog beroemdere Nacht voor de val van het kabinet Cals, die weer leidde tot een opvallende en langdurige polarisatie in de Nederlandse politiek.

Geen van deze enkelingen bepaalden volledig in hun eentje de loop van de gebeurtenissen, maar door een samenloop van omstandigheden kwamen zij in een positie waarin zij even op een opvallende manier de gang van de gebeurtenissen konden beïnvloeden.

Een heel enkele keer is het een gewone burger beschoren een historische rol te spelen. Zo zelden komt dit voor dat ik er sneller een voorbeeld van kan verzinnen dan in de annalen van de geschiedenis vinden. Maarten Hemelrijck zag tijdens zijn ochtendwandeling in zijn geboortestad dat het haantje van de kerktoren uit het lood stond en meldde dit aan het stadsbestuur, dat die morgen juist bijeen was en direct stadstimmerman Pieter Schol de toren op stuurde. De stadstimmerman ontdekte vanaf zijn hoge plaats verdachte bewegingen van de vijand en meldde dit aan het stadsbestuur, dat dadelijk gelastte de poorten te sluiten en het geschut in stelling te brengen, met het gevolg dat de vijand (slecht betaalde en op de rand van muiterij verkerende huurtroepen in dienst van de Spaanse koning) onverrichterzake omkeerde en zich uit het Noorderkwartier en niet veel later uit geheel Holland terugtrok.

Zoals zonder Maarten Hemelrijck en Pieter Schol de noordelijke Nederlanden misschien geen gouden eeuw hadden beleefd, zo zouden misschien zonder mij de Nederlanders en Vlamingen nu sel en sijfer hebben moeten schrijven in plaats van cel en cijfer, teater en teorie in plaats van theater en theorie, en sjarme, sjapiter en sjampion in plaats van charme, chapiter en champignon. Was ik minder naïef geweest, dan zouden bovendien ruggegraat en pannekoek niet in ruggengraat en pannenkoek zijn veranderd. Wat is het geval?

In oktober 1993 verscheen het Rapport van de Spellingcommissie aan het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie. Opdracht aan de commissie was een consistente regeling van de Nederlandse spelling te ontwerpen. Gelukkig was de commissie wijs genoeg om geen volledig consistente spelling na te streven. Haar voorstellen waren dan ook bescheiden vergeleken met die van de Commissie Pée-Wesselings van 1969 en zeker met die van 'de Aksiegroep Spellingvereenvaudiging 1972'. Evengoed zouden ze, als ze in hun geheel waren doorgevoerd, opnieuw tot enkele tamelijk opvallende veranderingen in het tekstbeeld van het geschreven Nederlands hebben geleid.

Het Comité van Ministers verzocht diverse wetenschappelijke gremia om commentaar op het nog geheime rapport. Een van die gremia was de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Daar werkte ik toen als secretaris van de Commissie Geesteswetenschappen, een van de adviesraden van de KNAW. Het bestuur van de Akademie verzocht de Commissie Geesteswetenschappen het commentaar voor te bereiden. Het bestuur van de commissie nodigde op zijn beurt zijn voorzitter en secretaris uit het commentaar op te stellen. Het rapport had bij mij de haren te berge doen rijzen, want zoals voor zoveel mensen die graag lezen en schrijven is voor mij taal, ook in geschreven vorm, veel meer dan alleen een willekeurig stelsel van afspraken. Woorden roepen, als geuren, werelden op. Verander van de ene dag op de andere de schrijfwijze van een woord en de wereld is weg. Cijfer roept de puntgaaf gedrukte tekens in onze rekenboekjes in mijn herinnering, sijfer is een kaalgeplukte kip. Ik heb op school de in 1947 ingevoerde spelling Kollewijn geleerd (ook wel Marchant genoemd, naar de minister die hem in 1934 bij het onderwijs invoerde), maar onze leesboekjes waren nog in de oude spelling van De Vries en Te Winkel en de schrijfwijze van sommige woorden volgens die spelling ligt nog steeds vers in mijn geheugen. Bij October, met een hoofdletter en een c, zie ik een lommerrijke herfstige laan voor me, bij oktober weinig of niets. Wasch roept het beeld van schuimend water bij me op, bij bosch zie en hoor ik ruisende bomen. Het mag een voordeel zijn dat de mensen niet meer de moeite hoeven te nemen om de ch aan het eind van deze woorden te schrijven, een nadeel is dat in de geschreven taal het onderscheid verloren is gegaan tussen wasch (het wassen, schoonmaken) en was (stofnaam), en tussen bosch (het woud) en bos (bundel, verzameling), zoals ook tussen beedelen en bedeelen. Spellingcommissies moesten bij wet verboden worden, want hun goed bedoelde voorstellen leiden onveranderlijk tot een beperking van de woordenschat in geschreven vorm en ze vervreemden de taalgebruiker van zijn eigen taal. Van de ene dag op de andere hebben reeksen woorden hun vertrouwde gedaante verloren; de toekomstige generatie zal zich zonder moeite met de nieuwe schrijfwijze vertrouwd maken, maar zij zal op haar beurt de oude schrijfwijze vreemd, ouderwets en muf gaan vinden.

De leden van het bestuur van de Commissie Geesteswetenschappen tilden niet zo zwaar aan de voorstellen van de Spellingcommissie. Zij hielden mij voor dat taal nu eenmaal onafgebroken aan verandering onderhevig is. Bovendien, wat is geschreven taal anders dan een afgeleide van de taal in eigenlijke zin? Ruimhartig lieten zij het schrijven van de eerste versie van het commentaar toch aan mij over. Voorzitter Wim Gerritsen, hoogleraar in de Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen aan de Universiteit Utrecht, zou die versie bezien en er het zijne aan toevoegen. Wim Gerritsen en ik hadden vaker samen stukken opgesteld en het commentaar stond binnen korte tijd op papier. Op 30 november 1993 zond het bestuur van de Akademie het naar het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie.

Van een medewerker van het Ministerie van OCenW had ik begrepen dat ze op het department verwachtten dat de Akademie zich met de spellingvoorstellen zou verenigen - wie dat niet deed verstond de tekenen van zijn tijd niet meer. De Akademie worstelde toen nog met het onverdiende imago 'stoffig' en ik vreesde dat een afwijzende reactie met hoongelach zou worden ontvangen. In de eerste alinea van ons commentaar wordt de Spellingcommissie dan ook alle lof toegezwaaid voor haar werk. Daarna volgt een beschouwing over de factoren die in het geding zijn. Er is de factor consistentie van de spelling, de factor doorzichtigheid (grotere consistentie impliceert niet in alle gevallen een grotere doorzichtigheid), en er moet rekening worden gehouden met de maatschappelijke en economische gevolgen. Factoren zijn er om rekening mee te houden en tegen elkaar af te wegen. Daar wordt dan ook voor gepleit. Vooral de maatschappelijke gevolgen mogen niet worden onderschat: 'Taal, ook de geschreven weergave daarvan, is het gemeenschappelijk bezit van de taalgebruikers. Min of meer ingrijpende wijzigingen 'van bovenaf' kunnen door taalgebruikers als een inbreuk op dat bezit worden ervaren, zoals het verzet tegen vroegere, ingrijpender wijzigingsvoorstellen heeft uitgewezen.' Wij konden bovendien wijzen op de resultaten van een door het Instituut voor Arbeidsvraagstukken uitgevoerd publieksonderzoek, waaruit bleek dat een nieuwe spelling geen gunstig onthaal bij de Nederlandse taalgebruiker zou vinden.

De te verwachten maatschappelijke weerstand wordt in de volgende paragrafen van ons commentaar meermalen als argument aangevoerd om van een voorstel af te zien. Dus geen apoteek, teorie, teater, tese; geen sel, sijfer; geen sjapiter, sjampion; geen… ik bespaar de lezer een opsomming van alle spellingvoorstellen ten aanzien van de bastaardwoorden (woorden die aan een andere taal zijn ontleend), de verbindingsklanken en de diacritische (onderscheidende) tekens. Wat betreft deze laatste categorie (in dit geval het liggende streepje, de apostrof en het trema) vermeld ik alleen dat de Spellingcommissie de verkleinuitgang tje volgend op woorden die eindigen op een met één klinkerletter weergegeven vocaal door een apostrof wilde laten voorafgaan, dus bijvoorbeeld: paraplu'tje, papa'tje, foto'tje. Veel mensen schrijven dat nu ook, maar door mijn schuld is dat fout, want ik heb met goedvinden van het bestuur van de Commissie Geesteswetenschappen op de valreep in ons commentaar nog een passage ingevoegd waarin wordt bepleit om de schrijfwijze van parapluutje, enz. te handhaven, omdat dan 'de reeks van letters niet door een diacritisch teken onderbroken wordt en dus meer als één woord oogt.'

Er volgde een hoorzitting in Brussel. Ik werd er met égards ontvangen: men bleek ingenomen met ons commentaar. Ons stuk was zo niet het beste, dan toch het meest uitgebreide commentaar op de spellingvoorstellen: de andere instellingen hadden het bij een korte reactie gelaten. Tijdens de discussie bleek dat de bewindslieden, onder wie de Nederlandse ministers Hedy d'Ancona en Jo Ritzen, weinig behoefte hadden aan maatschappelijke beroering en het enige tijd later volgende besluit van het Comité van Ministers kwam voor mij dan ook niet meer als een verrassing. De meeste voorstellen van de Spellingcommissie werden van de hand gewezen. Voor de bastaardwoorden werd de voorkeurspelling tot enige officiële spelling verheven, terwijl het door de Spellingcommissie voorgestelde gebruik van de apostrof 'voorlopig' niet werd aangenomen - het bleef dus parapluutje. Wel stemde het Comité in met de voorstellen voor het gebruik van de tussenletters n en s. Dat leidde in 1995 toch nog tot maatschappelijke onvrede, want de commissie die op grond van het besluit van de ministers de nieuwe spellingregels moest opstellen kwam in 1995 tot de beruchte reeks van nieuwe woorden - pannenkoek, pennenlikker, ruggengraat, zielenpoot, zielenrust…
 
De Spellingcommissie had namelijk een voorzichtige voorkeur uitgesproken voor de regel om in samenstellingen een tussen-n te schrijven indien het meervoud van het eerste woord op -en eindigt en niet (ook) op -s. Bevreesd dat men zou concluderen dat de Akademie de tekenen van haar tijd niet meer verstond had ik het niet aangedurfd in ons commentaar te bepleiten om de regels voor de tussen-n te laten zoals ze waren (de klachten over de ondoorzichtigheid van die bestaande regels waren ook al jaren niet van de lucht), en in mijn naïviteit had ik bovendien niet voorzien dat de taalchirurgen de nieuwe regel met zo'n ijzeren consequentie zouden doorvoeren. Af en toe word ik nu opnieuw opgeschrikt als ik zo'n nieuw woord met een n zie: berenvel, kattenkwaad, lampenkap, notendop, pannenlap, stedenbouwkundig, stedenmaagd, pennenhouder, pennenvrucht, ruggenmerg, ruggensteun…

In 2005 gingen de taalchirurgen van de Nederlandse Taalunie nog een stapje verder: de uitzondering 'bij samenstellingen geen tussen-n indien eerst dier dan plant' kwam te vervallen, dus schrijven wij voortaan paardenbloem en paddenstoel. Ideeënloos veranderde echter in ideeëloos… Enkele kranten die vonden dat de maat vol was stelden het Witte Boekje op: naast pannenkoek enz. is pannekoek enz. weer toegestaan. Zo hebben wij opnieuw voor een reeks van woorden twee spellingen.

Was ik in 1993 maar niet zo stom geweest. Een volgende keer hoop ik beter op te letten. Maar er komt geen volgende keer.
 
************************
Nieuwsgierig naar de uitgaven
van uitgeverij De Sneeuwstorm?
Verwen uzelf en vraag gratis
Het laatste Vlugschrift aan via:
© 2009 Gerbrand Muller
powered by CJ2