archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Brief uit ... | ||||
Op groepsreis (1) | Carlo van Praag | |||
Mijn vrouw houdt niet van bussen en niet van groepen, dus een groepsreis per bus is niet onze gebruikelijke vakantiebesteding. Toch zaten wij nu in precies zo’n bus, niet onze definitieve bus overigens, maar een lokaaltje dat een voorronde reed en mensen oppikte in alle Gelderse en Overijsselse steden, om ons tenslotte – het liep tegen het middaguur – te droppen in een dorp aan de Duitse grens, alwaar wij een pannenkoekenhuis werden ingedreven om voor eigen rekening iets te nuttigen, alvorens de grote reis, jawel mensen helemaal naar Beieren, een aanvang zou nemen. Op een emplacement voor het pannenkoekenhuis stond een aantal bussen met diverse buitenlandse bestemmingen, waarvan er af en toe één werd omgeroepen, waarna een deel van de menigte zich in beweging zette. ‘Beierse Woud’, schalde het tenslotte en wij spoedden ons naar de bus die ons naar het gezellige hotel van de familie Schmisslgruber zou brengen, volledig pension, gebruik van langlaufski’s en verder toebehoren inbegrepen voor een alleszins redelijke prijs. Van de busreis valt weinig te vermelden, behalve dat de muziek hinderlijk was. Daar moet je tegen kunnen, want we leven tenslotte in 1994 en stilte is niet meer in trek. Het hotel, dicht bij de Oostenrijkse grens, lag midden in de sneeuw, waarin zich langlaufsporen naar verschillende kanten aftekenden. Langlaufen is een sympathieke sport. Je kunt op je ski’s overal komen, ‘far from the madding crowd’, zonder dat je afhankelijk bent van skiliften. Ook beginnelingen, en dat zijn wij, kunnen met vallen en opstaan, al aardig vooruitkomen. Zelfs steile afdalingen vormen geen echt probleem, aangezien je ruggelings ook beneden komt en je je zelden bezeert zo lang je bomen weet te ontwijken. Ik kan wel zeggen dat vallen onze voornaamste techniek was, want het remmen en sturen hadden wij nog niet onder de knie. Met dat al maakten wij op de tweede dag van ons verblijf al een tochtje van 20 kilometer. Daarbij deden wij het plaatsje Haidmühle aan op de grens met Tsjechië, een dorp dat ook beschikte over een grensovergang. Die waren daar schaars, want het ijzeren gordijn was nog tot niet zo lang terug op enkele kieren na dicht. Ik hield de mogelijkheid in gedachten. Dan de reisgroep die deelnam aan de groepsreis. Welnu, wij waren marginale leden, door eigen toedoen, maar ook door een duidelijke reserve aan de kant van de groep. Waarom wij uit de toon vielen (onsoortig waren zeggen oude gevestigden bij ons in de regio) weet ik niet. Misschien praatten wij te netjes of babbelden wij niet genoeg, hoe dan ook, wij werden genegeerd. Terwijl aan het diner overal twee of meer echtparen een tafel deelden, hadden het vrouwtje en ik een tafel voor ons zelf. Het leek zo georganiseerd. Het feit dat wij geen moeite deden om ons isolement te doorbreken en ook al niet meededen aan de bij de reis inbegrepen excursies, waaronder de avondlijke fakkeloptocht in de sneeuw en het bezoek aan het Schnapsmuseum, zal niet hebben geholpen. Den vierden dag werd de sneeuw helaas pappig en was het langlaufen niet meer zo prettig. Ik nam een besluit: een excursie over de grens, niet die met Oostenrijk, maar die met Tsjechië. Het vrouwtje was niet geïnteresseerd. Zij wilde liever schetsjes gaan maken van de omgeving. Ik informeerde bij Frau Schmisslgruber, die de gebruikelijke Duitse deugden bezat, zoals reinheid, ordelijkheid en punctualiteit, maar op het punt van de Gemütlichkeit wat achter liep, of er ook een bus ging naar Haidmühle. ‘Warum’, vroeg zij, ‘hier ist’s doch viel schöner’. ‘Ik wil een dag naar Tsjechië’, zei ik. ‘Dort kann man die Grenze überqueren’. De tocht werd mij met klem ontraden. ‘Da ist nix zu sehen. Sind auch keine nette Leute’. De volgende ochtend in alle vroegte liep ik naar de grote weg en nam de bus. In Haidmühle vroeg ik aan de stationslokettiste of zij mij een Tsjechische bestemming kon aanraden. ‘Böhmisch Krumau’, zei ze, zonder aarzelen. ‘Jetzt heisst’s Ceský Krumlov (er hoort eigenlijk een boogje op de C), aber bevor dem Krieg war’s völlig Deutsch. Zu Fuss über die Grenze. An der anderen Seite gibt’s einen Zug. Het was een schattige grensovergang: geen weg, maar een paadje, langs een houten keet waar de grensbewaking zich ophield. Een vluchtige inspectie en ik kon doorlopen, naar een treintje in de verte in een besneeuwd veld. Aan het loket, veel meer was het stationnetje niet, kocht ik met mijn in Duitsland aangeschafte kronen een kaartje, voor een habbekrats en even later boemelde ik langs de bergrug waar wij vanuit het hotel ook op uitkeken, maar nu vanaf de Tsjechische kant. Een paar dorpen verder stapte een schoolklas in en werd ik omringd door kwetterende meisjes. Ik spreek een paar woorden Servisch en beproefde die op het publiek. Er werd verlegen gegiecheld, maar zij begrepen er wel iets van (Slavische talen lijken op elkaar) en ik vernam dat zij in de vierde klas zaten en dat zij gingen zwemmen in een naburig stadje, omdat hun dorp geen zwembad bezat. Meer dan twee uur later bereikte de trein Ceský Krumlov en ik ademde de geur van bruinkool in die een mens vertelt dat hij zich aan gene zijde van het voormalige ijzeren gordijn bevindt. In de diepte een kogelrond stadje in een lus van de rivier, een kasteel uittorenend boven de rest van de bebouwing. Een voetpad liep rondom de stad. Het leek aangelegd om de toeristen te plezieren, maar die waren er niet. Ik was de enige, ook in het centrum met zijn Anton Pieckstraatjes en zijn prachtige Habsburgse plein. Ik was ook de enige buitenlander in het restaurant, een grote zaal met wit gedekte tafeltjes en een stroeve bediening, zoals het hoort in die streken. Uitstekend bier in kloeke glazen. Ja, dat is aan mij wel besteed. Ik had kortom een heel bevredigende dag en aanvaardde de terugreis niet eerder dan met de laatste trein van die middag. Bij mijn terugkeer in Haidmühle was het donker en er ging geen bus meer in mijn richting. Ik stapte een café binnen en vroeg de barman een taxi voor mij te bellen. ‘Waarheen?’ vroeg hij en op mijn antwoord verliet hij zijn plaats achter de bar en leidde mij naar zijn auto. ‘Einsteigen’, zei hij. Wat een gul gebaar! Nog geen kwartier later liep ik het hotel binnen. Ze zaten aan het dessert. Ons tafeltje was leeg, want mijn vrouw was zowaar opgenomen in een groepje. De gasten beantwoordden mijn binnenkomst tot mijn verbazing met applaus. Mijn eenzame excursie naar Barbarije werd kennelijk beschouwd als een heldendaad. Mijn integratie in de groep werd verder ter hand genomen door het oudste lid van de groep, een dame van tegen de negentig die mij uitnodigde om met haar te scrabbelen. Hoewel ik mijn best deed, leed ik een forse nederlaag. De omstanders hielden mij voor sportief en ik kreeg een schouderklopje. Best leuk, zo’n groepsreis! Epiloog Het is inmiddels 2018. Ga niet naar Ceský Krumlov, want het wordt nu overlopen door toeristen. Binnenkort komt er eenrichtingsverkeer voor voetgangers. Ga überhaupt nergens meer heen. Blijf thuis! Het toerisme is de meest vervuilende vorm van menselijke activiteit. ------- De foto komt van jeffr_travel - Old Town Square, CC BY-SA 2.0,
De tekening is van Alex Verduijn den Boer http://www.verduijndenboer.nl/ |
||||
© 2018 Carlo van Praag | ||||
powered by CJ2 |