archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Brief uit ... | ||||
Met de Sjoerelet naar Antiochië | Frits Hoorweg | |||
In Adana logeerden we bij Ali, de Turkse vriend van een Nederlandse vriendin. Adana is met zo’n drie miljoen inwoners de vierde stad van Turkije, en ligt 50 kilometer ‘boven’ de Middellandse Zee, ongeveer 100 kilometer ‘voor’ het meest (noord)oostelijke puntje daarvan. De stad gonst van de bedrijvigheid en is, misschien wel juist daardoor, relatief arm aan oudheden. Wat er wel is, is een 1800 jaar oude Romeinse, stenen brug over de rivier de Seyhan. Volgens mijn reisgids ‘misschien wel de oudste brug waar nog gemotoriseerd verkeer over rijdt’, maar dat bleek niet meer te kloppen. Ter bescherming van het monument had men hem sinds twee jaar juist afgesloten voor auto’s. Opmerkelijk, want zo op het oog springt men in Turkije niet kinderachtig om met de resten van de oudheid, maar ja, die zijn er dan ook in overvloed. Je struikelt er bij wijze van spreken over, maar in Adana zelf dus niet.
Daarom stelde Ali voor naar Antakya te gaan. Die naam zei mij niets. Ook Hatai, de naam waaronder de stad bekend stond toen de Syriërs er nog het bewind voerden, deed geen bel rinkelen. Pas toen de klassieke benaming Antiochië viel begon mij iets te dagen. Het is de stad waar de volgelingen van Jezus zich, in antwoord op de vraag: ‘Wat zijn jullie voor Joden?’ christenen zijn gaan noemen. Daar vandaan vertrok de apostel Paulus voor zijn grote zendingsreizen. Tevens is het de stad die gold als een van de eindpunten (of beginpunten) van de Zijderoute.
Om in Antiochië, zoals ik het nu maar blijf noemen, te geraken gingen we een auto huren. Dat huren zou op mijn naam dienen te gebeuren, want Ali heeft geen rijbewijs. Bijgevolg zou ik moeten rijden, realiseerde ik mij. Daar zag ik tegen op, omdat de aanblik van het verkeer in Adana nogal, hoe zal ik het noemen, intimiderend is. Iedereen heeft er haast en wisselt zonder gêne van baan, luid toeterend. Vooral de bestuurders van de dolmussen (kleine busjes), waarvan er heel veel rond rijden, maken zich daaraan schuldig. Ze trekken na een stop (en die kan overal zijn) razendsnel op, zwenken onmiddellijk naar de linkerbaan, passeren je, en kruisen als het zo uitkomt pardoes voorlangs om een nieuwe stop te maken; en maar toeteren. Onderwijl innen die chauffeurs ook nog de bijdragen die de passagiers verschuldigd zijn. Dat toeteren schijnt trouwens bij wet verboden te zijn.
Ali kàn wel rijden en bood aan het stuur van me over te nemen zodra we uit het zicht van de verhuurder waren. ‘Kein Problem, mach dir keine Sorgen,’ zei hij, niet voor het eerst en niet voor het laatst. Als we aangehouden werden zou hij de dienstdoende agent een klein bedrag in de hand duwen. ‘Ganz normal.’ Nadat we dat uit z’n hoofd hadden gepraat, begonnen de omzichtige voorbereidingen van het huren van een auto.
Het idee om gewoon naar een verhuurbedrijf te stappen wees Ali verontwaardigd van de hand. Dan betaalde je veel te veel. Hij nam contact op met een collega. Die bleek iemand te kennen die op zijn beurt het contact tot stand bracht met weer iemand anders, en die verhuurde voor een redelijke prijs auto’s. Na enig heen en weer gepraat, via mobiele telefoons - nooit direct met de verhuurder maar altijd via twee tussenstations, bleek dat we een keuze moesten maken tussen een Sjoerelet en een Fiat. ‘Dan nemen we een Fiat,’ riep ik gedecideerd. De teleurstelling was van Ali’s gezicht af te scheppen. ‘Waarom?’ ‘Nou, omdat ik weet wat een Fiat is, maar niet wat een Sjoerelet is.’ ‘Ja, maar de Sjoerelet rijdt op gas en dat is veel goedkoper dan benzine.’ ‘Nou, dan nemen we de Sjoerelet, beslis jij maar.’
Ik hanteer overal ter wereld dezelfde kordate managementstijl.
Het draaide erop uit dat ik de auto ging ophalen in gezelschap van de beide tussenpersonen. ‘Hello good friend. How are you?’ zeiden ze in koor. Toen ik die groet in stijl beantwoordde, keken ze me glazig aan. Daar zat ik dan, opgezadeld met twee hulpjes die ik niet kon verstaan. De onderhandelingen met de verhuurder hadden daardoor veel weg van het stapelen van misverstanden. Wonderlijk genoeg leidden ze er toch toe dat ik, na een uurtje – dat wel, met een auto de parkeerplaats af reed.
Het krankzinnig ogende verkeer bleek gelukkig in de praktijk enigszins mee te vallen. Door het ontbreken van strakke regels is iedereen misschien wel extra alert. Hoewel, die stelling is slechts beperkt houdbaar, want in de Engelstalige Turkse krant las ik dat het verkeer in Turkije meer levens kost dan welke ziekte ook.
De Sjoerelet bleek een Chevrolet te zijn; helaas niet zo’n prachtige slee, meer een middenklassewagen. Maar niet getreurd, hij reed goed en voordelig, vooral van dat laatste waren we ons zeer bewust. We bewogen ons erin voort met hoge snelheid, eerst in oostelijke richting later naar het zuiden, over een prachtige driebaansweg. Af en toe passeerden we een vrachtwagen. Bij een benzinepomp gingen we naar het toilet en kochten wat te drinken. Op een heuvel staken de resten van een slot af tegen de lucht: de Slangenburcht. Ooit trok het leger van de Perzen hierlangs op naar Griekenland. Later ging Alexander langs dezelfde weg de andere kant op.
Antiochië was van oorsprong een Griekse stad en niet de geringste. Ook in het Romeinse rijk nam ze een vooraanstaande plaats in. Van de grandeur van toen is niet veel over. Aan de westelijke zijde van de stad schieten de, voor Turkse steden gebruikelijke, compacte flats 10 tot 12 hoog de lucht in. Aan de andere kant ligt het oude gedeelte van de stad, tegen de Sipylusberg aangeplakt. Het is er vooral vol en druk.
We besloten door te rijden naar de kust en arriveerden net op tijd in Çevlik om daar de zon in de zee te zien zakken. De volgende ochtend verdiepten we ons in de geschiedenis van het plaatsje. Seleucia Pierea, zoals het vroeger heette, was de haven van Antiochië (*). Het stadje zelf moet tegen de heuvel hebben gelegen, daar zijn nog sporen van te zien maar niet veel. Waar ooit tientallen schepen tegelijk hebben afgemeerd, onder andere om de zijde aan boord te nemen die uit China werd aangevoerd, lag nu één kotter op zijn kant en scharrelde een visser rond in een klein bootje. Langs het bijna verlaten strand stonden een paar onaanzienlijke hotels en wat restaurants, hier en daar was een kiosk waar bier en limonade werd verkocht.
Voor we wegreden bekeken we de Titus ve Vespanianus Tüneli, een 1300 meter lange tunnel, uitgehouwen in de rotsen, die diende om de stad te beschermen tegen overstromingen. Het initiatief tot de aanleg werd genomen door keizer Vespanianus en het werk werd voltooid door zijn zoon Titus. Nou ja, het zware werk werd natuurlijk verricht door soldaten en vooral door gevangenen.
Wat ons restte was een bezoek aan de Petrusgrot in Antiochië. Bij aankomst aldaar kwamen we er achter dat onze paspoorten bij het hotel in Çevlik waren achtergebleven. Nadat we die hadden opgehaald waren we niet meer in de stemming voor Petrus en hebben we direct de terugweg naar Adana aanvaard.
Ook het inleveren van de auto ging anders dan ik had verwacht. Een telefoontje met de verhuurder leidde tot de instructie met de auto naar een centrale plaats in de stad te rijden. Daar meldde zich na enige tijd een jongeman die ik nog nooit had gezien, om hem mee te nemen. Na enig heen en weer gepraat, getelefoneer, en geleerd kijken naar een identiteitskaart waarop iemand anders leek te staan, hebben we hem bij gebrek aan betere ideeën, die auto maar meegegeven. Zelfs Ali was door deze procedure enigszins uit het veld geslagen. Voor één keer vergat hij zijn gebruikelijke bezwering: ‘Mach dir keine Sorgen’ uit te spreken.
(*) Zie o.a. Colin Thubron, Shadow of the Silk Road
***************************************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt mede mogelijk gemaakt door donaties van:
Barbara Muller, Katharina Kouwenhoven, Michiel Hoorweg, Hans Meijer,
J.W. Meijer, Willem Sloots, Noor van den Brand, Peter Schröder, Ruurd Kunnen,
Carlo van Praag, Ruud van Ruijven, Frits Hoorweg en anderen. |
||||
© 2008 Frits Hoorweg | ||||
powered by CJ2 |