archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Brief uit ... | ||||
Oostenrijk: Hals und Beinbruch in het Montafon-dal | Haiko Jonkhoff | |||
Al meer dan 30 jaar ga ik iedere winter 14 dagen skiën in het Montafon-dal in Oostenrijk. We zijn dan als gezin met allerlei aanhang, waaronder andere familieleden, in een huisje bijeen. We koken, doen spelletjes en praten over skiën, sneeuw en de weersverwachting als het mist of stormt en we niet naar buiten kunnen. En we vermaken ons bij mooi weer in de sneeuw. Het is een rustpunt in mijn bestaan en een herinnering aan mijn huwelijksreis. Mijn vrouw, die net als ik arts was, is in 1990 overleden. Maar opeens kwam een einde aan het vredig karakter van dit verblijf. Omdat we juist succesvol een zwarte (nl. moeilijke, steile, smalle) route afgekomen waren, zou mijn zwager trakteren op Äpfelstrudel. Onderweg daarheen gleden we voldaan en langzaam een heel makkelijke (blauwe) piste af tot we plots op een heel vlak stukje met elkaar in botsing kwamen. Daar lag ik in de sneeuw met een verontrustend pijnlijk rechterbovenbeen. Rondom kwamen skiërs tot stilstand, velen stelden een vraag: of ik hoofdpijn had (nee), of ik alles kon bewegen (liever niet), of ze me zouden helpen op te staan (nee) en of er al hulp onderweg was. Nou, dat was er: 2 stevig gebouwde geüniformeerde Oostenrijkers met een ‘banaan’ (een langwerpig bakje, waarin iemand liggen kan en dat als slee dient) namen het interview en het commando over. Ze tilden mij behendig in de banaan en daar ging het, rechtuit in volle vaart de berg af: één van de mannen op ski’s voorop, die de banaan met een stangendriehoek stuurde. Ik gleed snel en geriefelijk achteruit zonder hotsen; omdat ik alleen de lucht en wolken boven mij zag was het ook niet angstig. Onze expeditie ging het Mittelstation van de grote 50-persoons skilift (die naar ik later bedacht een aanzienlijk eenvoudiger en goedkoper vervoer zou hebben geboden) voorbij en stopte op een verbreding van de piste. Mijn schoonzoon kreeg de taak de afdalende skiërs tegen te houden en naast mij landde met groot lawaai een helikoptertje met erop in grote letters: SCHENK AIR. De bestuurder en een broeder stapten uit en legden mij op een erg klein brancardje, waar mijn voeten uitstaken. Langdurig en voor mij pijnlijk werd gepoogd het voeteneinde ervan in de achterwand van de helikopter te klikken, wat mij niet vrolijk stemde. Het tochtje was prachtig, ik zag het hele dal om mij heen en was in een minuut beneden. Zo kwam ik in de kortste keren in het Sanatorium Dr. Schenk en werd ontvangen met de vraag hoe ik verzekerd was. Ik kreeg uitgelegd dat onderzoek in dit sanatorium in ieder geval nodig was, omdat beoordeeld moest worden of verder transport verantwoord was en kon geen argumenten bedenken om niet akkoord te gaan met dit onderzoek. Een röntgenfoto van de heup wees uit volgens de assistent-arts, dat er niets aan de hand was en dat het met rust in orde zou komen. Vervolgens schreed dr. Schenk zelf binnen; een joviale breedgebouwde bourgondisch ogende vijftiger met een grote bos zwart haar. Hij liet mij wijzen waar de pijn zat, liet daar nog een foto maken en zei, dat er toch wel iets aan de hand was en dat hij mij moest opnemen. Dr. Schenk verdween uit mijn zicht en het kostte mij veel onderhandelen om de assistent-arts van zijn voornemen af te brengen mij aan een infuus te leggen. Het protocol bij een dijbeenfractuur schrijft dat standaard wel voor, maar als arts dacht ik de risico's van mijn eigen situatie redelijk goed te kunnen inschatten en echt nodig was het in dit geval niet. De assistent wist dat ik arts was, maar kwam alleen met het autoritaire argument, dat ik nu patiënt was en er het beste aan deed te doen wat de dokter zei. Ik werd een blinkende kamer met prachtig uitzicht en een lieve zuster binnengereden en genoot van een voortreffelijke forel. Op mijn nachtkastje ging de telefoon: het was een meneer van de ziektekostenverzekeraar OHRA, die belangstellend vroeg hoe het met mij ging. Hij vertelde dat dr. Schenk een fantastische dokter was, wat je kon merken aan zijn diagnoses en rekeningen. De OHRA was dan ook niet van plan zijn rekeningen te betalen. Hij vroeg en kreeg mijn toestemming, dat hij zou regelen, dat ik naar het universitaire centrum voor ongevalschirurgie in Feldkirch zou gaan. Spoedig kwam de zuster zeggen, dat mijn ambulance voor stond; ik werd er geriefelijk 40 km verderop in vervoerd. Daar ontving dr. Philipp mij: een degelijk overkomende chirurg. Hij had dr. Schenk gesproken die een patiënt instuurde - zoals wij artsen dat in ons jargon noemen - die niets wilde en erop stond onmiddellijk naar Nederland gebracht te worden. Nadat ik hem verteld had, dat dit op fantasie van dr. Schenk berustte en dat goede hulp mijn enige wens was, kwam het tot grondig onderzoek en vakkundige behandeling van mijn botbreuk. Het gaat goed met me, ik mag alweer zonder krukken proberen te lopen. Volgend jaar (heb ik een beetje eenzijdig met mijn zwager afgesproken) zullen we het overdoen maar dan zonder ongelukken. En met de strudel. |
||||
© 2004 Haiko Jonkhoff | ||||
powered by CJ2 |