archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Feuilleton delen printen terug
De goede kwaaie man (7) Gerbrand Muller

0812BZ Gele wagen
Ze hielden een tijd elkaars hand vast. Hun gezichten stonden ernstig. Ben maakte een beweging met zijn hoofd. Zij volgden hem en betraden via een deur een halfduistere ruimte. Hun binnenkomen veroorzaakte hier beroering. Een gegons van stemmen zwol aan, mensen kwamen overeind van de stoelen en banken waarop ze hadden gezeten of gelegen, enkele traag en onhandig alsof ze uit hun slaap waren gewekt. Van alle kanten stroomden mensen naar binnen. Lampen verblindden hun ogen terwijl zij achter een tafel plaatsnamen. Ze poseerden voor de fotografen – de foto’s zouden intrigeren door de nietszeggende uitdrukking op hun gezichten - , een stem maande om stilte en Ben las een verklaring voor. Ze waren eruit. Het akkoord dat op tafel lag blonk uit door eenvoud. Latere generaties zouden zich erover verbazen dat zij elkaar niet eerder hadden gevonden, maar de geschiedenis had blijkbaar gewild dat zij elkaar pas op dit moment zouden ontmoeten. Maar nu zij elkaar gevonden hadden lieten zij elkaar niet meer los, wie aan een van hen kwam, kwam aan hun vieren. Hun taak was vrede te stichten. Niemand zou in zijn rechten worden gekrenkt. De habeas corpus bleef gehandhaafd, de grondwet geëerbiedigd. Wie meewerkte staken zij de hand toe, dit was het moment om vrede te sluiten en gezamenlijk de strijd aan te binden tegen de echte vijand: de haat die het leven had verziekt en had geleid tot een strijd van allen tegen allen. Zij verklaarden de oorlog aan de oorlog, elke poging tot geweld zou door hen met groter geweld worden beantwoord en in de kiem gesmoord.
 
Vragen?
De vorderingen en tegoeden. Die vraag was kenmerkend voor het wantrouwen dat zich als een ziekte over het land had verspreid. Het vertrouwen zou terugkeren. De terugkeer van het vertrouwen was de sleutel tot de oplossing van de problemen.
Het buitenland. Zij hadden geen probleem met enig buitenland. Als het buitenland een probleem met hen had, dan was dat het probleem van het buitenland en moest het buitenland dat maar oplossen.
Revolutie of evolutie. Die woorden deden hun teveel eer aan. Zij wilden orde brengen. Dat konden zij niet alleen: de timmerman, de kruidenier, de politieman, de soldaat, de wetenschapper, de kunstenaar, ieder werd uitgenodigd hen daarbij te helpen.

Door een menigte omstuwd begaven ze zich naar de uitgang. Het zweet sloeg Hans uit, de warmte van de lichamen benam hem de adem. Gezichten, op afstand gehouden door mannen in donkere pakken, spraken tegen hem. Gezichten die iets van hem verlangden, hem om een gunst verzochten, raad wilden geven, een dienst aanboden, de oplossing suggereerden voor een pijnlijk probleem. Hij schudde glimlachend zijn hoofd.
Ze verlieten de zaal. De lijfwachten sloegen op de menigte in en duwden de deuren dicht.
Ze luisterden naar het erachter opklinkend rumoer en glimlachten.
‘Gaan we?’ vroeg Ben knipogend.
Ze daalden trappen af, liepen als ganzen achter elkaar door een smalle gang en stonden op straat
Ze grinnikten. Ed maakte een dansje en Ted trok zijn stropdas los en haalde hem met een weids gebaar van zijn hals. Ben en Ed volgden zijn voorbeeld. Hans liet zijn ogen langs de gezichten gaan om zich voor het laatst de verschillen in te prenten. Blijkbaar in de veronderstelling dat hij hem gerust moest stellen klopte Ted hem op de schouder. ‘Zo slecht als we eruit zien zijn we niet!’
Ze lachten uitbundig.
‘Zijn we zover?’ vroeg Ben. ‘Time out!’

Zij zetten hun stemmen uit om de echo’s die zij in de uitgestorven straten veroorzaakten nog luider te laten klinken. Ed zong met een schorre stem ‘Hoog op de gele wagen’, waarna Hans het lied een octaaf lager inzette en vervolgens een octaaf hoger - hij had altijd een ruim stembereik gehad. Ze bulderden van het lachen.
Dit lied voerde hem steeds naar de mooiste tijd van zijn leven terug, zei Ed. Naar een romantische zomer waarin hij met een meisje op de bok van een wagen had gezeten. Hij wist niet of de wagen geel was geweest, maar er waren sterren aan de hemel geweest, sparren, het geruis van een beekje... Vreemd, sterren, sparren, een ruisend beekje en dergelijke romantische zaken deden hem op zichzelf niet veel, eigenlijk was er maar weinig dat zijn hart sneller deed kloppen, maar het woord ‘wagen’ en de klanken van dat lied beroerden werkelijk een snaar in hem.
Ze stonden voor een ijzeren deur. Ben sloeg er met zijn vuist op. De deur week, een vrouw in een laag uitgesneden, wijnrode jurk en behangen met sieraden, gebaarde hen lachend om binnen te komen. Ze stommelden een trap op en betraden een schemerig verlichte ruimte. Muren, gordijnen, tafels en stoelen hadden er dezelfde rode kleur als de jurk van de vrouw. Jonge meisjes traden op hen toe en begeleidden hen naar fauteuils die voor een haardvuur stonden opgesteld. De meisjes brachten karaffen wijn en schalen met salades, kazen, gebak en vruchten en kwamen aan hun voeten zitten.
‘Je bent een ster!’ zei Hans tegen de vrouw die bij hem was gekomen. Ze keek hem schuin aan en glimlachte. Die glimlach staat je niet, dacht hij, je bent niet lief! Hij zou zorgen dat de liefheid van haar gezicht verdween, dan pas konden ze praten. Hij dronk, tastte naar de schalen en propte zijn mond vol zoals zijn metgezellen deden.
 
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.


© 2011 Gerbrand Muller meer Gerbrand Muller - meer "Feuilleton" -
Bezigheden > Feuilleton
De goede kwaaie man (7) Gerbrand Muller
0812BZ Gele wagen
Ze hielden een tijd elkaars hand vast. Hun gezichten stonden ernstig. Ben maakte een beweging met zijn hoofd. Zij volgden hem en betraden via een deur een halfduistere ruimte. Hun binnenkomen veroorzaakte hier beroering. Een gegons van stemmen zwol aan, mensen kwamen overeind van de stoelen en banken waarop ze hadden gezeten of gelegen, enkele traag en onhandig alsof ze uit hun slaap waren gewekt. Van alle kanten stroomden mensen naar binnen. Lampen verblindden hun ogen terwijl zij achter een tafel plaatsnamen. Ze poseerden voor de fotografen – de foto’s zouden intrigeren door de nietszeggende uitdrukking op hun gezichten - , een stem maande om stilte en Ben las een verklaring voor. Ze waren eruit. Het akkoord dat op tafel lag blonk uit door eenvoud. Latere generaties zouden zich erover verbazen dat zij elkaar niet eerder hadden gevonden, maar de geschiedenis had blijkbaar gewild dat zij elkaar pas op dit moment zouden ontmoeten. Maar nu zij elkaar gevonden hadden lieten zij elkaar niet meer los, wie aan een van hen kwam, kwam aan hun vieren. Hun taak was vrede te stichten. Niemand zou in zijn rechten worden gekrenkt. De habeas corpus bleef gehandhaafd, de grondwet geëerbiedigd. Wie meewerkte staken zij de hand toe, dit was het moment om vrede te sluiten en gezamenlijk de strijd aan te binden tegen de echte vijand: de haat die het leven had verziekt en had geleid tot een strijd van allen tegen allen. Zij verklaarden de oorlog aan de oorlog, elke poging tot geweld zou door hen met groter geweld worden beantwoord en in de kiem gesmoord.
 
Vragen?
De vorderingen en tegoeden. Die vraag was kenmerkend voor het wantrouwen dat zich als een ziekte over het land had verspreid. Het vertrouwen zou terugkeren. De terugkeer van het vertrouwen was de sleutel tot de oplossing van de problemen.
Het buitenland. Zij hadden geen probleem met enig buitenland. Als het buitenland een probleem met hen had, dan was dat het probleem van het buitenland en moest het buitenland dat maar oplossen.
Revolutie of evolutie. Die woorden deden hun teveel eer aan. Zij wilden orde brengen. Dat konden zij niet alleen: de timmerman, de kruidenier, de politieman, de soldaat, de wetenschapper, de kunstenaar, ieder werd uitgenodigd hen daarbij te helpen.

Door een menigte omstuwd begaven ze zich naar de uitgang. Het zweet sloeg Hans uit, de warmte van de lichamen benam hem de adem. Gezichten, op afstand gehouden door mannen in donkere pakken, spraken tegen hem. Gezichten die iets van hem verlangden, hem om een gunst verzochten, raad wilden geven, een dienst aanboden, de oplossing suggereerden voor een pijnlijk probleem. Hij schudde glimlachend zijn hoofd.
Ze verlieten de zaal. De lijfwachten sloegen op de menigte in en duwden de deuren dicht.
Ze luisterden naar het erachter opklinkend rumoer en glimlachten.
‘Gaan we?’ vroeg Ben knipogend.
Ze daalden trappen af, liepen als ganzen achter elkaar door een smalle gang en stonden op straat
Ze grinnikten. Ed maakte een dansje en Ted trok zijn stropdas los en haalde hem met een weids gebaar van zijn hals. Ben en Ed volgden zijn voorbeeld. Hans liet zijn ogen langs de gezichten gaan om zich voor het laatst de verschillen in te prenten. Blijkbaar in de veronderstelling dat hij hem gerust moest stellen klopte Ted hem op de schouder. ‘Zo slecht als we eruit zien zijn we niet!’
Ze lachten uitbundig.
‘Zijn we zover?’ vroeg Ben. ‘Time out!’

Zij zetten hun stemmen uit om de echo’s die zij in de uitgestorven straten veroorzaakten nog luider te laten klinken. Ed zong met een schorre stem ‘Hoog op de gele wagen’, waarna Hans het lied een octaaf lager inzette en vervolgens een octaaf hoger - hij had altijd een ruim stembereik gehad. Ze bulderden van het lachen.
Dit lied voerde hem steeds naar de mooiste tijd van zijn leven terug, zei Ed. Naar een romantische zomer waarin hij met een meisje op de bok van een wagen had gezeten. Hij wist niet of de wagen geel was geweest, maar er waren sterren aan de hemel geweest, sparren, het geruis van een beekje... Vreemd, sterren, sparren, een ruisend beekje en dergelijke romantische zaken deden hem op zichzelf niet veel, eigenlijk was er maar weinig dat zijn hart sneller deed kloppen, maar het woord ‘wagen’ en de klanken van dat lied beroerden werkelijk een snaar in hem.
Ze stonden voor een ijzeren deur. Ben sloeg er met zijn vuist op. De deur week, een vrouw in een laag uitgesneden, wijnrode jurk en behangen met sieraden, gebaarde hen lachend om binnen te komen. Ze stommelden een trap op en betraden een schemerig verlichte ruimte. Muren, gordijnen, tafels en stoelen hadden er dezelfde rode kleur als de jurk van de vrouw. Jonge meisjes traden op hen toe en begeleidden hen naar fauteuils die voor een haardvuur stonden opgesteld. De meisjes brachten karaffen wijn en schalen met salades, kazen, gebak en vruchten en kwamen aan hun voeten zitten.
‘Je bent een ster!’ zei Hans tegen de vrouw die bij hem was gekomen. Ze keek hem schuin aan en glimlachte. Die glimlach staat je niet, dacht hij, je bent niet lief! Hij zou zorgen dat de liefheid van haar gezicht verdween, dan pas konden ze praten. Hij dronk, tastte naar de schalen en propte zijn mond vol zoals zijn metgezellen deden.
 
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
© 2011 Gerbrand Muller
powered by CJ2