archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Feuilleton delen printen terug
De zoon van Reve (7) Bruno Maasbach

0514BZ Reve
Sie sind für mich ein junger Mensch. Sie haben Zukunftsmöglichkeiten, die andere schon verloren haben. Die Menschen sind Ihnen so nahe, daβ Sie sich sehr genau beobachten müssen, um sich selbst nicht zu verlieren. Bestimmt bin ich zu Ihnen freundlicher als zu Klaus. Spreche ich doch mit meiner Vergangenheit, wen ich mit Ihnen spreche. Da muβ man freundlich sein. Und dann: Sie sind jünger als Klaus, also brauchen Sie mehr Verständnis und Liebe.
Gustav Janouch, Gespräche mit Kafka.
 
Aan een tafeltje in de hal van het Universiteitsgebouw dronk ik met Lisa koffie uit een aardewerken kopje.
Bezorgd sloeg ik mijn eega gade, zoals ik haar sinds het incident met de zuigeling vaker had gadegeslagen. Mijn blik bleef op haar truitje rusten. Had ik haar voor het leven verminkt? Ik had immers het katje aan haar opgedrongen en aan haar borst gelegd.
Opnieuw wikkelde zich het horrorfilmpje af: hoe ik mijn duim en wijsvinger ten slotte tussen de tandjes had weten te wurmen, en de kaakjes van elkaar had gewrikt. Wanjka had een veilig heenkomen gezocht op zijn wankele pootjes, maar Lisa...! Zij greep naar haar borst en rolde zich, nog altijd schreeuwend, van het bankje op de grond. Wat had het beestje aangericht? Eén voor één moest ik ook haar vingers lostrekken; de hele wereld leek ten onder te gaan in Lisa's langgerekte kreet van pijn. Ik rukte haar hand opzij, drukte met een knie en een elleboog allebei haar armen tegen de grond. Nee...! Goddank, hij hing er niet bij, maar zat er nog aan. Nog huilde Lisa, haar gezicht vertrokken van pijn, maar zij durfde te kijken. Haar toestand, de toestand van haar lieve knopje was deerniswekkend, maar zij leefde nog. Zij kon verder leven.
Ik kuchte. Ook ik had verder kunnen leven.

We hadden het gehavende tepeltje aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen; het bloedde. Kleine druppeltjes bloed markeerden vier kleine gaatjes. Nee, eigenlijk waren het maar twee gaatjes; Wanjka's tandjes hadden immers tunneltjes geboord, dwars door het topje van Lisa's borst heen. Deed het pijn? Ja, het deed verschrikkelijke pijn. Zou het ooit goedkomen, zou het nog dichtgroeien? Nee, misschien zouden de tunneltjes nooit meer dichtgroeien. Was de wereld maar stil blijven staan; had ik de tijd maar kunnen terugdraaien. Een kwartiertje maar! Tien... vijf minuutjes! Zoals je een mislukte filmopname kunt overdoen. Maar nee, de rampzalige scène viel niet meer uit te wissen. Onverbiddelijk ging het leven verder.
En had ons weer meegevoerd, van dag tot dag, en van middag tot avond. En deze avond had ons weer gevoerd naar de vermaledijde Universiteitsstad L-, en wij hadden alweer in de klas gezeten bij het college van Meneer Reve, zoals wij straks, na de pauze, opnieuw in de klas zouden zitten, alsof Lisa's tietje niet hevig gekwetst was, alsof ik geen onherstelbare fout te herstellen had.
Een zwarte bladzijde, overwoog ik. Goed voor de prullenbak.
En dan die andere bladzijde, van verleden week! Minder rampzalige avond wellicht, maar evengoed mislukt... Waarop ik de Dikke Bril had willen pesten, maar het bij de grote schrijver had verbruid. Evenzogoed rijp voor de prullenbak. Maar ondertussen zat ik toch met een gekwetst vrouwtje in de klas bij een verbolgen leermeester.

Ik gromde ontevreden. Zoals de avonden zich sinds de bewuste avond aaneen hadden geregen, zo noopte mij de natuurlijke gang van zaken nu mij te excuseren.
Ik had de deur aan de overzijde van de hal al in de gaten gehouden, en inderdaad bleek bij betreden de gehele toiletruimte onbezet. Mij stonden vijf of zes pisbakken ter beschikking, maar ik voelde mij gegeneerd om mijn plas te doen opklateren in de immense stilte die mij door de oren suisde. Ik trok mij achter een van de deuren tegenover de rij bakken terug en deed uit bovenmatige voorzorg de grendel erop.
Nauwelijks echter had ik mijn gulp opengeknoopt om de natuur zijn geluidgedempte vrije loop te laten, of ik hoorde de haldeur open gaan en zware voetstappen bij de eerste de beste pisbak stilhouden. De gehaaste tred kwam mij bekend voor. Ik mikte mijn eigen water langs de porseleinen wand van de toiletpot en spitste de oren, maar elke herkenbare kuch of snuif ging verloren in de onvervaarde plas die in het laagje urinoirwater kletterde. Ik knoopte mijn vooroorlogse gulp dicht. Stilletjes in het gebrul van de stortbak ontsloot ik mijn deur en stak de betegelde vloer over naar de wasbakken. In mijn ooghoek bespeurde ik een in het blauw gestoken heerschap. Ik drukte wat vloeibare zeep uit een koker tevoorschijn en wierp een blik terzijde. Wie had ik anders verwacht dan Gerard Reve, halverwege door een schaamschot aan het oog onttrokken?
Zo stonden wij dan weer tegenover elkaar. De meester bleek echter maling te hebben aan de weinig verheven aanblik die hij zijn schildwacht moest bieden. Mijn besmuikte groet, half geknikt en half gemompeld, beantwoordde hij met een volmondig ‘goedenavond’.
In de spiegel boven mijn wasbak zag ik een glimlach op mijn gezicht doorbreken. Althans één zwarte bladzijde was uitgewist. Schuin in de spiegel zag ik hoe de schrijver zijn kleding weer in orde bracht en het doorspoelmechanisme in werking drukte. ‘Dat is zo,’ sprak hij, met een goedkeurende blik op de kraan. ‘Als er andere mensen bij zijn, dan was je je handen als je naar de w.c. bent geweest.’ Ik trok een aantal papieren servetten uit de gleuf van een metalen bak, maar liet de kraan lopen, zodat de schrijver zijn handen onder het water kon steken. ‘Net als voor het eten,’ vervolgde deze. Ik hield de haldeur voor hem open. ‘Nou, ik was mijn handen liever na het eten. Al dat jus-vet van de karbonade!’ Mijn lach, luidop gnuivend, moest zijn wat de schrijver beoogd had.

Aan de overkant van de hal stond Lisa van haar tafeltje op. Hoe beoordeelde zij de conversatie tussen haar man en diens schrijver? Zij sloot zich niet bij ons aan, maar bleef enkele passen achter ons lopen. ‘Dat zal op Meneer Reve een goede indruk maken,’ stelde ik bij mijzelf vast. Deze bepaalde zijn aandacht echter bepaald niet tot het vrouwtje. Hij boog zich tot mij over om op gedempte toon de bijkomende genoegens van zijn leeropdracht te bespreken: ‘Je hebt op de Universiteit toch verrekt mooie jongens rondlopen.’
‘Hier?!’ riep ik uit. Er liepen genoeg late studenten van andere studierichting rond, maar mijn ongelovig armgebaar omvatte slechts het bekende kringetje rond de koffieautomaat. Met grote ogen stonden ze al naar de meester uit te kijken: de Dikke Bril, de Meeuw, de kapucijner monnik met zijn faculteitsblaadje... ‘Als u dàt mooi vindt!’ ‘Nou ja,’ gaf Reve toe, ‘niet allemaal, natuurlijk.’ Ze liepen aan de kring voorbij, naar de buitendeur toe.
In hun ogen las ik afgunst en achterdocht, maar wat konden zij anders doen dan volgen? De pauze was om. Neem maar een voorbeeld aan Lisa, sprak ik hen bij mijzelf toe. Zes passen, en niet dichterbij. Ik opende de klapdeur voor Reve. ‘Maar je hebt erbij...,’ vervolgde deze, ‘er lopen er tussen... die zijn adembenemend.’ Hij keek mij in de ogen. Nee, aan zijn stelligheid viel niet te tornen. Ik knikte ernstig; met mij kon Meneer Reve ergens over praten.
We staken de binnenplaats over. ‘Zulke mooie jongens...,’ mompelde Reve nog, meer tegen zichzelf dan tegen mij, die op mijn eigen plannetje liep te broeden.

‘Waar hadden jullie het over?’ fluisterde Lisa.
Ik wuifde met de hand.
‘Wat viel er te lachen?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Och,’ zei ik. ‘Mannen onder elkaar.’
‘Nee,’ drong Lisa aan. Zij wilde precies weten.
‘Tss!’ siste ik tussen mijn tanden. Niettemin onthulde ik haar de ware toedracht.
‘Poeh!’ Erg onder de indruk was Lisa niet van Reves ontboezeming. Zij was weer aan het tekenen geslagen. ‘Als Meneer Reve dan zoveel van mooie jongens houdt...’ Zij trok het poppetje een hemelsblauw pakje aan. ‘...als hij mooie studentenjongens zo lief heeft...’ Het tweede poppetje op haar vel schrijfpapier tooide zij overvloedig met puisten, met een flinke bos krullen en een stevige bril. ‘...waarom loopt hij dan uitgerekend met de lelijkste jongen van de Universiteit?’ Het blauwe poppetje stak zijn hand al uit naar het bebrilde poppetje, maar zou hem niet te pakken krijgen.
‘Oe-oe-oe-oe!!!’ De diepdonkere stem van Reve schrikte Lisa op uit haar gemopper. De punt van haar balpen schoot uit over het papier.
‘Oe-oe-oe-oe-oe!!!’ Was dit nog wel een menselijk stemgeluid, zó luid en zwaar? Het was een passagiersschip dat uitvoer, een oceaanstomer. Reve hield zijn handen als twee kokertjes voor zijn ogen, verwoed draaiend met de vingers om het beeld scherp te stellen. Op de achterplecht van het schip bleef hij staan turen naar iemand... op de kade... Maar hoe zat dat? Ik had zijn verhaal niet kunnen volgen. Lisa ook, met haar vragen...! Het schip verdween al achter de horizon, maar Reve... bleef staan turen... alsmaar draaiend aan zijn verrekijker... Hij had Lisa in beeld... maar wie zag hij... op de kade? Om wie ging het hem? Iemand die hij achterliet... een vrouw... een familielid... Of ging het om iemand anders? Om iemand die ook was meegekomen... om iemand die stond náást de vrouw... in de schaduw van het familielid...?

Reve borg zijn verrekijker weg. Zijn verhaal was afgelopen en de les zat erop. Ik bleef zitten met de vraag: wat voor boot? wat voor afscheid? van wie? Lisa hoefde ik niets te vragen. Zij maande mij tot opstaan, het lokaal stroomde al leeg.
Ik bleek echter niet de enige die weinig haast maakte. Had de kapucijner student wellicht een kans schoon gezien, nu ik met Meneer Reve had gelopen, en Lisa apart? Ik had hem in de klas al zien kijken, en glimlachen naar haar, maar had er verder geen acht op geslagen. Nu ik echter mijn regenjas aantrok, en zorgvuldig mijn sjaal om mijn hals plooide, zag ik hem duidelijk staan treuzelen bij de buitendeur. Wachtte hij haar op? Wilde hij haar ook een exemplaar aanbieden van zijn dichtbundeltje of faculteitsblad? Ik liet mijn vrouwtje voorgaan. De student sloeg ik aandachtig gade. Kijk, hij was een hoofd groter dan zij; ze liep zowat onder hem door. Dacht hij werkelijk de klapdeur voor haar open te houden? Reeds sloeg hij zwoel vanonder zijn ponyhaar zijn ogen naar haar neer, om haar een ongetwijfeld niet minder zwoel woordje van afscheid toe te voegen, maar krachtig had ik mijn voet al tegen het houtwerk gezet. Met een klap kwam de versierder zijn hiel onder de deur. Ja, dat deed zeer. Uit met de koketterie; aan Lisa's lijf geen kapucijners!
Met een hartelijke lach sloeg ik mijn arm stevig om Lisa's schouders en voerde haar als mijn rechtmatig prooitje aan de rivaal zijn neus voorbij.

Wordt vervolgd.


© 2008 Bruno Maasbach meer Bruno Maasbach - meer "Feuilleton"
Bezigheden > Feuilleton
De zoon van Reve (7) Bruno Maasbach
0514BZ Reve
Sie sind für mich ein junger Mensch. Sie haben Zukunftsmöglichkeiten, die andere schon verloren haben. Die Menschen sind Ihnen so nahe, daβ Sie sich sehr genau beobachten müssen, um sich selbst nicht zu verlieren. Bestimmt bin ich zu Ihnen freundlicher als zu Klaus. Spreche ich doch mit meiner Vergangenheit, wen ich mit Ihnen spreche. Da muβ man freundlich sein. Und dann: Sie sind jünger als Klaus, also brauchen Sie mehr Verständnis und Liebe.
Gustav Janouch, Gespräche mit Kafka.
 
Aan een tafeltje in de hal van het Universiteitsgebouw dronk ik met Lisa koffie uit een aardewerken kopje.
Bezorgd sloeg ik mijn eega gade, zoals ik haar sinds het incident met de zuigeling vaker had gadegeslagen. Mijn blik bleef op haar truitje rusten. Had ik haar voor het leven verminkt? Ik had immers het katje aan haar opgedrongen en aan haar borst gelegd.
Opnieuw wikkelde zich het horrorfilmpje af: hoe ik mijn duim en wijsvinger ten slotte tussen de tandjes had weten te wurmen, en de kaakjes van elkaar had gewrikt. Wanjka had een veilig heenkomen gezocht op zijn wankele pootjes, maar Lisa...! Zij greep naar haar borst en rolde zich, nog altijd schreeuwend, van het bankje op de grond. Wat had het beestje aangericht? Eén voor één moest ik ook haar vingers lostrekken; de hele wereld leek ten onder te gaan in Lisa's langgerekte kreet van pijn. Ik rukte haar hand opzij, drukte met een knie en een elleboog allebei haar armen tegen de grond. Nee...! Goddank, hij hing er niet bij, maar zat er nog aan. Nog huilde Lisa, haar gezicht vertrokken van pijn, maar zij durfde te kijken. Haar toestand, de toestand van haar lieve knopje was deerniswekkend, maar zij leefde nog. Zij kon verder leven.
Ik kuchte. Ook ik had verder kunnen leven.

We hadden het gehavende tepeltje aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen; het bloedde. Kleine druppeltjes bloed markeerden vier kleine gaatjes. Nee, eigenlijk waren het maar twee gaatjes; Wanjka's tandjes hadden immers tunneltjes geboord, dwars door het topje van Lisa's borst heen. Deed het pijn? Ja, het deed verschrikkelijke pijn. Zou het ooit goedkomen, zou het nog dichtgroeien? Nee, misschien zouden de tunneltjes nooit meer dichtgroeien. Was de wereld maar stil blijven staan; had ik de tijd maar kunnen terugdraaien. Een kwartiertje maar! Tien... vijf minuutjes! Zoals je een mislukte filmopname kunt overdoen. Maar nee, de rampzalige scène viel niet meer uit te wissen. Onverbiddelijk ging het leven verder.
En had ons weer meegevoerd, van dag tot dag, en van middag tot avond. En deze avond had ons weer gevoerd naar de vermaledijde Universiteitsstad L-, en wij hadden alweer in de klas gezeten bij het college van Meneer Reve, zoals wij straks, na de pauze, opnieuw in de klas zouden zitten, alsof Lisa's tietje niet hevig gekwetst was, alsof ik geen onherstelbare fout te herstellen had.
Een zwarte bladzijde, overwoog ik. Goed voor de prullenbak.
En dan die andere bladzijde, van verleden week! Minder rampzalige avond wellicht, maar evengoed mislukt... Waarop ik de Dikke Bril had willen pesten, maar het bij de grote schrijver had verbruid. Evenzogoed rijp voor de prullenbak. Maar ondertussen zat ik toch met een gekwetst vrouwtje in de klas bij een verbolgen leermeester.

Ik gromde ontevreden. Zoals de avonden zich sinds de bewuste avond aaneen hadden geregen, zo noopte mij de natuurlijke gang van zaken nu mij te excuseren.
Ik had de deur aan de overzijde van de hal al in de gaten gehouden, en inderdaad bleek bij betreden de gehele toiletruimte onbezet. Mij stonden vijf of zes pisbakken ter beschikking, maar ik voelde mij gegeneerd om mijn plas te doen opklateren in de immense stilte die mij door de oren suisde. Ik trok mij achter een van de deuren tegenover de rij bakken terug en deed uit bovenmatige voorzorg de grendel erop.
Nauwelijks echter had ik mijn gulp opengeknoopt om de natuur zijn geluidgedempte vrije loop te laten, of ik hoorde de haldeur open gaan en zware voetstappen bij de eerste de beste pisbak stilhouden. De gehaaste tred kwam mij bekend voor. Ik mikte mijn eigen water langs de porseleinen wand van de toiletpot en spitste de oren, maar elke herkenbare kuch of snuif ging verloren in de onvervaarde plas die in het laagje urinoirwater kletterde. Ik knoopte mijn vooroorlogse gulp dicht. Stilletjes in het gebrul van de stortbak ontsloot ik mijn deur en stak de betegelde vloer over naar de wasbakken. In mijn ooghoek bespeurde ik een in het blauw gestoken heerschap. Ik drukte wat vloeibare zeep uit een koker tevoorschijn en wierp een blik terzijde. Wie had ik anders verwacht dan Gerard Reve, halverwege door een schaamschot aan het oog onttrokken?
Zo stonden wij dan weer tegenover elkaar. De meester bleek echter maling te hebben aan de weinig verheven aanblik die hij zijn schildwacht moest bieden. Mijn besmuikte groet, half geknikt en half gemompeld, beantwoordde hij met een volmondig ‘goedenavond’.
In de spiegel boven mijn wasbak zag ik een glimlach op mijn gezicht doorbreken. Althans één zwarte bladzijde was uitgewist. Schuin in de spiegel zag ik hoe de schrijver zijn kleding weer in orde bracht en het doorspoelmechanisme in werking drukte. ‘Dat is zo,’ sprak hij, met een goedkeurende blik op de kraan. ‘Als er andere mensen bij zijn, dan was je je handen als je naar de w.c. bent geweest.’ Ik trok een aantal papieren servetten uit de gleuf van een metalen bak, maar liet de kraan lopen, zodat de schrijver zijn handen onder het water kon steken. ‘Net als voor het eten,’ vervolgde deze. Ik hield de haldeur voor hem open. ‘Nou, ik was mijn handen liever na het eten. Al dat jus-vet van de karbonade!’ Mijn lach, luidop gnuivend, moest zijn wat de schrijver beoogd had.

Aan de overkant van de hal stond Lisa van haar tafeltje op. Hoe beoordeelde zij de conversatie tussen haar man en diens schrijver? Zij sloot zich niet bij ons aan, maar bleef enkele passen achter ons lopen. ‘Dat zal op Meneer Reve een goede indruk maken,’ stelde ik bij mijzelf vast. Deze bepaalde zijn aandacht echter bepaald niet tot het vrouwtje. Hij boog zich tot mij over om op gedempte toon de bijkomende genoegens van zijn leeropdracht te bespreken: ‘Je hebt op de Universiteit toch verrekt mooie jongens rondlopen.’
‘Hier?!’ riep ik uit. Er liepen genoeg late studenten van andere studierichting rond, maar mijn ongelovig armgebaar omvatte slechts het bekende kringetje rond de koffieautomaat. Met grote ogen stonden ze al naar de meester uit te kijken: de Dikke Bril, de Meeuw, de kapucijner monnik met zijn faculteitsblaadje... ‘Als u dàt mooi vindt!’ ‘Nou ja,’ gaf Reve toe, ‘niet allemaal, natuurlijk.’ Ze liepen aan de kring voorbij, naar de buitendeur toe.
In hun ogen las ik afgunst en achterdocht, maar wat konden zij anders doen dan volgen? De pauze was om. Neem maar een voorbeeld aan Lisa, sprak ik hen bij mijzelf toe. Zes passen, en niet dichterbij. Ik opende de klapdeur voor Reve. ‘Maar je hebt erbij...,’ vervolgde deze, ‘er lopen er tussen... die zijn adembenemend.’ Hij keek mij in de ogen. Nee, aan zijn stelligheid viel niet te tornen. Ik knikte ernstig; met mij kon Meneer Reve ergens over praten.
We staken de binnenplaats over. ‘Zulke mooie jongens...,’ mompelde Reve nog, meer tegen zichzelf dan tegen mij, die op mijn eigen plannetje liep te broeden.

‘Waar hadden jullie het over?’ fluisterde Lisa.
Ik wuifde met de hand.
‘Wat viel er te lachen?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Och,’ zei ik. ‘Mannen onder elkaar.’
‘Nee,’ drong Lisa aan. Zij wilde precies weten.
‘Tss!’ siste ik tussen mijn tanden. Niettemin onthulde ik haar de ware toedracht.
‘Poeh!’ Erg onder de indruk was Lisa niet van Reves ontboezeming. Zij was weer aan het tekenen geslagen. ‘Als Meneer Reve dan zoveel van mooie jongens houdt...’ Zij trok het poppetje een hemelsblauw pakje aan. ‘...als hij mooie studentenjongens zo lief heeft...’ Het tweede poppetje op haar vel schrijfpapier tooide zij overvloedig met puisten, met een flinke bos krullen en een stevige bril. ‘...waarom loopt hij dan uitgerekend met de lelijkste jongen van de Universiteit?’ Het blauwe poppetje stak zijn hand al uit naar het bebrilde poppetje, maar zou hem niet te pakken krijgen.
‘Oe-oe-oe-oe!!!’ De diepdonkere stem van Reve schrikte Lisa op uit haar gemopper. De punt van haar balpen schoot uit over het papier.
‘Oe-oe-oe-oe-oe!!!’ Was dit nog wel een menselijk stemgeluid, zó luid en zwaar? Het was een passagiersschip dat uitvoer, een oceaanstomer. Reve hield zijn handen als twee kokertjes voor zijn ogen, verwoed draaiend met de vingers om het beeld scherp te stellen. Op de achterplecht van het schip bleef hij staan turen naar iemand... op de kade... Maar hoe zat dat? Ik had zijn verhaal niet kunnen volgen. Lisa ook, met haar vragen...! Het schip verdween al achter de horizon, maar Reve... bleef staan turen... alsmaar draaiend aan zijn verrekijker... Hij had Lisa in beeld... maar wie zag hij... op de kade? Om wie ging het hem? Iemand die hij achterliet... een vrouw... een familielid... Of ging het om iemand anders? Om iemand die ook was meegekomen... om iemand die stond náást de vrouw... in de schaduw van het familielid...?

Reve borg zijn verrekijker weg. Zijn verhaal was afgelopen en de les zat erop. Ik bleef zitten met de vraag: wat voor boot? wat voor afscheid? van wie? Lisa hoefde ik niets te vragen. Zij maande mij tot opstaan, het lokaal stroomde al leeg.
Ik bleek echter niet de enige die weinig haast maakte. Had de kapucijner student wellicht een kans schoon gezien, nu ik met Meneer Reve had gelopen, en Lisa apart? Ik had hem in de klas al zien kijken, en glimlachen naar haar, maar had er verder geen acht op geslagen. Nu ik echter mijn regenjas aantrok, en zorgvuldig mijn sjaal om mijn hals plooide, zag ik hem duidelijk staan treuzelen bij de buitendeur. Wachtte hij haar op? Wilde hij haar ook een exemplaar aanbieden van zijn dichtbundeltje of faculteitsblad? Ik liet mijn vrouwtje voorgaan. De student sloeg ik aandachtig gade. Kijk, hij was een hoofd groter dan zij; ze liep zowat onder hem door. Dacht hij werkelijk de klapdeur voor haar open te houden? Reeds sloeg hij zwoel vanonder zijn ponyhaar zijn ogen naar haar neer, om haar een ongetwijfeld niet minder zwoel woordje van afscheid toe te voegen, maar krachtig had ik mijn voet al tegen het houtwerk gezet. Met een klap kwam de versierder zijn hiel onder de deur. Ja, dat deed zeer. Uit met de koketterie; aan Lisa's lijf geen kapucijners!
Met een hartelijke lach sloeg ik mijn arm stevig om Lisa's schouders en voerde haar als mijn rechtmatig prooitje aan de rivaal zijn neus voorbij.

Wordt vervolgd.
© 2008 Bruno Maasbach
powered by CJ2