archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Ergernissen delen printen terug
Mensen aan de deur Arie de Jong

1818BZ DeurEnkele maanden geleden schreef Julius Pasgeld een stuk in De Leunstoel over mensen die bij hem nu of in zijn jeugd aan de deur komen en kwamen. Het paste in de rubriek ‘nostalgisch zwijmelen’ die helaas ontbreekt in De Leunstoel en waar ik wel pap van lust. Julius vroeg de lezers na te gaan of er nog meer lui te traceren zijn die nu of vroeger aan de deur kwamen. Reken maar! In aansluiting op zijn eerdere stuk, schets ik wie er nu of vroeger allemaal aan de deur zijn geweest waar ik woonde of nu woon.
Eerst breng ik, zonder zijn toelichting, in herinnering welke deurgangers Julius opsomde: hedendaagse zijn de bakker, de visboer, de SRV-man, Jehova’s getuigen, heitje voor een karweitje (padvinders dus) en belletje trek; van vroeger herinnerde hij zich de voddenman, de melkboer en de bakker, de scharensliep, kolenmannen, de schillenboer en het ophalen van zinken vuilnisbakken. Op het oog een aardig lijstje, maar Julius was er volgens mij nog veel vergeten, of die had hij nooit meegemaakt. Er zou een boek over te schrijven zijn, als je de anekdotes meeneemt en nog wat rondvraag doet bij vrienden en familie.
Hoe dan ook, ik maak de lijst nog wat langer, en met deze aanvulling zal die nog steeds niet compleet zijn!

Om te beginnen al die deurgangers die Julius beschreef. Die heb ik ook allemaal langs zien komen. Bij ons kwam de visboer vroeger langs op vrijdag. Terwijl we niet eens katholiek waren, aten we op vrijdag vaak vis. Kabeljauw, dat was toen goedkoop, en daar zaten veel graten in. Bij de bakker vond ik het opmerkelijk dat die kwam met een bakfiets. Onder de klep had die witbrood en bruinbrood, volgens mij nog ongesneden. En een beperkte sortering koek en beschuit. De schillenboer was imponerend, want die kwam met paard en wagen. Na de oorlog was het snel gedaan met lui die nog met paard en wagen langs kwamen, dus ik heb daar niet veel van meegemaakt. Eens per jaar kolenmannen herinner ik me ook nog wel. Nadat mijn ouders zich eerst hadden gebogen over de vraag welk soort kolen ze in de kachel wilden gaan stoppen, bestelden ze genoeg om de winter door te komen. Op een vrachtwagen zaten dan een paar mannen van wie de overall en het gezicht vol zwart kolenstof zaten en die de zakken op hun rug tilden en leeg kiepten achter het schot in de schuur. Ik moest dan elke ochtend de kolenkit vullen, zodat we de hele dag de kachel brandende konden houden. Zo’n kwestie waarover mijn ouders ook altijd moesten beraadslagen was de soort aardappelen die ze lieten komen en die achter een schot in de kelder werden gestort, met na elke laag een hand wit poeder eroverheen om uitlopen en schimmel tegen te gaan. Meestal werden het eigenheimers, die ook al in jute zakken en door mannen op een vrachtwagen werden geleverd. De vodden (en oude metalen!) werden opgehaald door Siem Schellingerhout die bij gebrek aan opleiding lorrenboer was geworden. Toen hij zijn eerste kind kreeg liet hij het bord op zijn loods nog dezelfde dag overschilderen. Voortaan was het Schellingerhout en zoon. De scharensliep weet ik ook nog wel. Een man met een handkar die een paar keer per jaar in de straat kwam en behalve de scharen ook de messen weer scherp maakte.

Jehova’s getuigen zijn er genoeg langs geweest. Vooral staat me bij hoe we in Leiden overlopen werden als de jaarlijkse samenkomst van Jehova’s getuigen in de Groenoordhallen plaatsvond. Die stroomden dan over Leiden en probeerden de gehele stad in één keer deelgenoot te maken. In deze categorie horen echter ook ouderlingen en de pastoor. Er kwamen, afhankelijk van welk geloof je aanhing, mensen langs de deur van de kerk. Wie katholiek was, vooral bij jonge stellen die niet snel genoeg of niet vaak genoeg een kind kregen, kon meneer pastoor aanwippen om de kinderwens te stimuleren. Ouderlingen waren meer gericht op het onderhouden van de gelovige kudde. Wie het gezicht niet vaak genoeg liet zien op zondag in de kerk of als er gerede twijfel bestond over de levenswandel, kon rekenen op een herderlijke vermaning. Als die mensen langs kwamen, moest ik in een andere kamer gaan spelen.
Wie ik niet meer zie zijn de Mormonen. Jarenlang kon het gebeuren dat er twee keurige heren, altijd netjes in een zwart pak en met stropdas, aanbelden, om het gesprek aan te gaan om je te bekeren tot het mormoonse geloof. Nu komen er nog wel eens vrouwen langs die het één of andere geloof, niet zijnde Jehova’s getuigen, proberen te verspreiden. Ik stuur ze altijd op vriendelijke wijze verder, aan mij valt niets meer te bekeren.

Sommigen kwamen maar hoogst zelden aan de deur. Zo herinner ik me, dat bij ons de heer Verjaal, hoofd van de openbare school te Boskoop, langskwam en mijn ouders door een lange lijst van vragen loodste in het kader van de volkstelling van 1960. Nadien zijn er geen volkstellingen meer geweest.
Ook bijzonder: de aanspreker. Als iemand overleden was, dan konden de nabestaanden bij de begrafenisondernemer iemand de deuren laten langsgaan om het overlijden van een buurtgenoot te melden. In die tijd gebeurde dat dus nog niet met rouwkaarten, maar gewoon door het te laten vertellen. Zo'n man (volgens mij altijd mannen), de aanspreker, ging gekleed in een zwart pak met een hoge hoed, belde aan en vertelde dat iemand was overleden en wanneer de begrafenis zou zijn. Op de dag van de begrafenis, deden veel mensen in de straat de gordijnen dicht, terwijl de rouwstoet vanuit het huis van de overledene stapvoets richting begraafplaats (of soms eerst de kerk) ging. Volgens mij kwam iemand van de begrafenisonderneming nadien nog bedanken voor het getoonde respect.

In het Boskoop van mijn jeugd waren er drie muziekkorpsen (harmonie Excelsior, harmonie Concordia en de St. Joris drumband; respectievelijk algemeen, protestant-christelijk en katholiek). Soms marcheerde zo'n muziekkorps door het dorp, je kon ze van verre al horen en de meeste mensen gingen de straat op. Vaak marcheerden ze langs, omdat ze bij iemand een aubade kwamen brengen, bijvoorbeeld als een lid van dat korps een bijzonder huwelijksfeest vierde (25, 40 of 50 jaar getrouwd) of lange tijd bij de vereniging zat. Ik herinner me nog dat Excelsior, waarin mijn vader de eerste klarinet speelde, bij de receptie van mijn ouders die 40 jaar getrouwd waren kwamen, voor de ingang van Hotel Neuf een aubade brachten, en dat ze daarna in volle omvang (bijna 100 mensen) behoorlijk wat bier en andere drank achterover sloegen. Ook hebben ze wel eens voor ons huis in de Oranjestraat gestaan, een gebeurtenis, misschien toen mijn ouders 25 jaar getrouwd waren. Excelsior was in die tijd erg geliefd, omdat het korps werd voorafgegaan door een flinke groep 'majorettes', toen nog jonge meiden van 15-20 jaar, met korte rokjes.
Omdat mijn vader muziekles gaf, kwamen er ook de hele week door ‘leerlingen’ langs die door hem de eerste beginselen van het bespelen van de klarinet kregen aangeleerd.

Dan waren er allerlei mannen, nooit vrouwen, die zakelijk langs de deur kwamen. Een bijzondere categorie, de orgelman. Vroeger gingen orgeldraaiers de straten langs, parkeerden hun draaiorgel in een straat, draaiden een deuntje en gingen met de centenbak langs de huizen om geld op te halen.
Wat ik niet meer weet is of er verschillende mensen kwamen om de meterstand op te nemen van het waterverbruik, het gas en de elektriciteit, of dat dit door één meteropnemer gebeurde. Overigens was die meteropnemer in de praktijk dezelfde (al hoefde dat niet) die op een later moment het geld kwam incasseren. Dat heeft mijn vader ook een paar jaar gedaan. Moest hij 's avonds alles nog natellen.
Tegenwoordig komen er nog wel mensen langs van Ziggo of de Nuon die proberen je over te halen ‘over te stappen’. Wat heb ik een hekel aan die opdringerigheid, ook als ze het via de telefoon doen.

Op zaterdagmiddag kwam een man langs, met zo'n schoudertas voor het geld, om de wekelijkse huur op te halen. Op zaterdagmiddag was het sowieso erg druk met mensen die contributie kwamen ophalen, zoals de man van de vakbond. En ik denk ook de man van de partij, van de muziekvereniging en noem maar op. ’s Ochtends hadden mensen als mijn vader immers hun weekloon in een enveloppe gekregen van de boekhouder van het bedrijf waar hij werkte.
Soms kwamen er mensen langs die een product wilden verkopen. Bekend zijn natuurlijk de colporteurs voor een encyclopedie, maar ik herinner me ook iemand die stofzuigers verkocht langs de deur. Mijn zus kocht er één voor haar toekomstige huishouding. Ook herinner ik me iemand die mijn zus en haar verloofde kwam opzoeken om te praten over het gaandeweg opbouwen van de 'uitzet'. Zulke mensen kwamen overigens vaak 's avonds of onder etenstijd: dan was de kans groot dat de kostwinner (de man) er was en die ging vaak genoeg over het geld.
Soms kwamen er bedelaars en zwervers langs die vroegen om iets te eten of om geld. Mijn moeder gaf altijd wat, dus kwam zo iemand ook weer terug.

Dan had je allerlei mensen met kruidenierswaren en dergelijke. Het bleef immers niet beperkt tot de dagelijkse gang van de bakker en de melkboer. Elke week kwam, vanuit Gouda, 10 kilometer verderop, een man op een bakfiets van de Coöperatie, om kruideniersartikelen te brengen. Hij kreeg dan een briefje mee voor de week erna. Naar ik meen op dinsdagavond kwam er een man uit Waddinxveen die ook met een lijstje werkte. Mijn moeder wilde al die mensen graag tegemoet komen; ze gunde ze klandizie, al kun je je afvragen hoe rendabel het voor hen was als onze boodschappen over meer lieden werden gespreid. We gingen immers ook nog winkelen bij de buurtwinkel, maar die kwam niet aan huis.
In de meeste huishoudens stond in de keuken een petroleumstel, om langzaam het vlees te braden (noemen ze 'slow cooking' tegenwoordig) of de thee en koffie warm te houden. De petroleumboer kwam af en toe langs om de kan te vullen.
Net voordat het seizoen aanbrak om de kachel aan te steken (het was nog de tijd van kolen!) kwam er iemand langs met de vraag of hij de schoorsteen mocht vegen: de schoorsteenveger.

Op onregelmatige tijden kwam op de fiets een dorpsomroeper langs. Die maakte dan eerst een indringend geluid (geen idee meer wat en hoe; vermoedelijk riep hij al wat in de roeptoeter) en als dan wat mensen uit de huizen waren gekomen, sprak hij door de toeter de boodschap uit. En fietste dan weer verder naar de volgende stek. Geen idee meer welke berichten op die manier werden verspreid, wel dat ze vaak namens de burgemeester werden gedaan.

Tot op de dag van vandaag is er de ijscoman. Als het warmer begon te worden, kwam in vroegere tijden op woensdagmiddag en zaterdagmiddag de ijscoman langs. In ons dorp was dat de heer Jansen, met een bakfiets waarin een metalen en koel gehouden bak met roomijs zat. Hij had ook een slagroomspuit bovenop de bakfiets en twee blikken met hoorntjes. Het goedkoopste ijsje was in de jaren vijftig vijf cent.

Wie zeker niet vergeten mag worden in de lijst van deurgangers: de postbode. Dag in, dag uit, van alle tijden. Vroeger kwam die zelfs twee maal per dag door de straat. Op de fiets, met volle fietstassen. Door weer en wind. Hij heeft bij ons zelfs een keer een telegram bezorgd: er was iemand overleden.
En dat brengt ons bij de pakjesbezorger. De gesel van de hedendaagse tijd. En dan die stoet van maaltijdbezorgers. Bij sommigen in de straat komt zo iemand wel drie keer of vaker per week.
Wie mij wel dierbaar zijn: de krantenbezorgers. Dat waren in het verleden bijna altijd scholieren die in de vroege uren of ’s middags na schooltijd er wat zakgeld mee verdienden. Maar al jarenlang worden kranten bij ons bezorgd door vriendelijke allochtone mannen op een geruisloze bromfiets. Vroeger voor elke krant een ander, tegenwoordig doen die krantenbezorgers er een heleboel tegelijk.
En elke maand de glazenwasser. Die vroeger nog een ladder op ging om de glazen te wassen van de eerste verdieping, maar nu op zijn gemakje langskomt met een lange spuitstok en vanaf de begane grond in een vloek en een zucht de ramen wast.

Een bijzondere categorie vormen de kinderen. Hoe vaak belden die niet aan om snoep te bedelen ter ere van Sint Maarten. Of die, soms vergezeld door hun vader, verlegen kwamen vragen of ze de bal uit de tuin mochten halen. Of die in mijn kindertijd kwamen vragen of Arie buiten kwam spelen.
Soms stond ook wel onverwacht een familielid voor de deur, of beter: voor het keukenraam. Hoe klein ik ook was, ik werd welhaast onsterfelijk, toen het hoofd van oom Jan voor het keukenraam verscheen en ik zei: ‘Er is iemand dood.’ Wat bleek te kloppen.

Tot slot moet ik bekennen zelf ook langs deuren te zijn gegaan. Om te ‘canvassen’. Vooral tegen de tijd dat er verkiezingen zijn ging ik met een groepje partijgenoten aanbellen bij mensen (tegenwoordig in geselecteerde wijken) om ze aan de deur er op te wijzen dat een stem op de PvdA tot heil en zegen van hen kon zijn. Wat had ik er een hekel aan, na verloop van tijd. Al blijft me altijd bij dat ik een halve eeuw geleden, samen met ene De Bruin die toen nog wethouder was, ik meen in Gouda, een galerijflat deed in Zoetermeer en dat ik werd opengedaan door een goed geproportioneerde, maar schaars geklede vrouw. Ze was overigens niet erg geïnteresseerd in mijn politieke boodschap.

-------
Het plaatje is van Han Busstra


© 2021 Arie de Jong meer Arie de Jong - meer "Ergernissen" -
Bezigheden > Ergernissen
Mensen aan de deur Arie de Jong
1818BZ DeurEnkele maanden geleden schreef Julius Pasgeld een stuk in De Leunstoel over mensen die bij hem nu of in zijn jeugd aan de deur komen en kwamen. Het paste in de rubriek ‘nostalgisch zwijmelen’ die helaas ontbreekt in De Leunstoel en waar ik wel pap van lust. Julius vroeg de lezers na te gaan of er nog meer lui te traceren zijn die nu of vroeger aan de deur kwamen. Reken maar! In aansluiting op zijn eerdere stuk, schets ik wie er nu of vroeger allemaal aan de deur zijn geweest waar ik woonde of nu woon.
Eerst breng ik, zonder zijn toelichting, in herinnering welke deurgangers Julius opsomde: hedendaagse zijn de bakker, de visboer, de SRV-man, Jehova’s getuigen, heitje voor een karweitje (padvinders dus) en belletje trek; van vroeger herinnerde hij zich de voddenman, de melkboer en de bakker, de scharensliep, kolenmannen, de schillenboer en het ophalen van zinken vuilnisbakken. Op het oog een aardig lijstje, maar Julius was er volgens mij nog veel vergeten, of die had hij nooit meegemaakt. Er zou een boek over te schrijven zijn, als je de anekdotes meeneemt en nog wat rondvraag doet bij vrienden en familie.
Hoe dan ook, ik maak de lijst nog wat langer, en met deze aanvulling zal die nog steeds niet compleet zijn!

Om te beginnen al die deurgangers die Julius beschreef. Die heb ik ook allemaal langs zien komen. Bij ons kwam de visboer vroeger langs op vrijdag. Terwijl we niet eens katholiek waren, aten we op vrijdag vaak vis. Kabeljauw, dat was toen goedkoop, en daar zaten veel graten in. Bij de bakker vond ik het opmerkelijk dat die kwam met een bakfiets. Onder de klep had die witbrood en bruinbrood, volgens mij nog ongesneden. En een beperkte sortering koek en beschuit. De schillenboer was imponerend, want die kwam met paard en wagen. Na de oorlog was het snel gedaan met lui die nog met paard en wagen langs kwamen, dus ik heb daar niet veel van meegemaakt. Eens per jaar kolenmannen herinner ik me ook nog wel. Nadat mijn ouders zich eerst hadden gebogen over de vraag welk soort kolen ze in de kachel wilden gaan stoppen, bestelden ze genoeg om de winter door te komen. Op een vrachtwagen zaten dan een paar mannen van wie de overall en het gezicht vol zwart kolenstof zaten en die de zakken op hun rug tilden en leeg kiepten achter het schot in de schuur. Ik moest dan elke ochtend de kolenkit vullen, zodat we de hele dag de kachel brandende konden houden. Zo’n kwestie waarover mijn ouders ook altijd moesten beraadslagen was de soort aardappelen die ze lieten komen en die achter een schot in de kelder werden gestort, met na elke laag een hand wit poeder eroverheen om uitlopen en schimmel tegen te gaan. Meestal werden het eigenheimers, die ook al in jute zakken en door mannen op een vrachtwagen werden geleverd. De vodden (en oude metalen!) werden opgehaald door Siem Schellingerhout die bij gebrek aan opleiding lorrenboer was geworden. Toen hij zijn eerste kind kreeg liet hij het bord op zijn loods nog dezelfde dag overschilderen. Voortaan was het Schellingerhout en zoon. De scharensliep weet ik ook nog wel. Een man met een handkar die een paar keer per jaar in de straat kwam en behalve de scharen ook de messen weer scherp maakte.

Jehova’s getuigen zijn er genoeg langs geweest. Vooral staat me bij hoe we in Leiden overlopen werden als de jaarlijkse samenkomst van Jehova’s getuigen in de Groenoordhallen plaatsvond. Die stroomden dan over Leiden en probeerden de gehele stad in één keer deelgenoot te maken. In deze categorie horen echter ook ouderlingen en de pastoor. Er kwamen, afhankelijk van welk geloof je aanhing, mensen langs de deur van de kerk. Wie katholiek was, vooral bij jonge stellen die niet snel genoeg of niet vaak genoeg een kind kregen, kon meneer pastoor aanwippen om de kinderwens te stimuleren. Ouderlingen waren meer gericht op het onderhouden van de gelovige kudde. Wie het gezicht niet vaak genoeg liet zien op zondag in de kerk of als er gerede twijfel bestond over de levenswandel, kon rekenen op een herderlijke vermaning. Als die mensen langs kwamen, moest ik in een andere kamer gaan spelen.
Wie ik niet meer zie zijn de Mormonen. Jarenlang kon het gebeuren dat er twee keurige heren, altijd netjes in een zwart pak en met stropdas, aanbelden, om het gesprek aan te gaan om je te bekeren tot het mormoonse geloof. Nu komen er nog wel eens vrouwen langs die het één of andere geloof, niet zijnde Jehova’s getuigen, proberen te verspreiden. Ik stuur ze altijd op vriendelijke wijze verder, aan mij valt niets meer te bekeren.

Sommigen kwamen maar hoogst zelden aan de deur. Zo herinner ik me, dat bij ons de heer Verjaal, hoofd van de openbare school te Boskoop, langskwam en mijn ouders door een lange lijst van vragen loodste in het kader van de volkstelling van 1960. Nadien zijn er geen volkstellingen meer geweest.
Ook bijzonder: de aanspreker. Als iemand overleden was, dan konden de nabestaanden bij de begrafenisondernemer iemand de deuren laten langsgaan om het overlijden van een buurtgenoot te melden. In die tijd gebeurde dat dus nog niet met rouwkaarten, maar gewoon door het te laten vertellen. Zo'n man (volgens mij altijd mannen), de aanspreker, ging gekleed in een zwart pak met een hoge hoed, belde aan en vertelde dat iemand was overleden en wanneer de begrafenis zou zijn. Op de dag van de begrafenis, deden veel mensen in de straat de gordijnen dicht, terwijl de rouwstoet vanuit het huis van de overledene stapvoets richting begraafplaats (of soms eerst de kerk) ging. Volgens mij kwam iemand van de begrafenisonderneming nadien nog bedanken voor het getoonde respect.

In het Boskoop van mijn jeugd waren er drie muziekkorpsen (harmonie Excelsior, harmonie Concordia en de St. Joris drumband; respectievelijk algemeen, protestant-christelijk en katholiek). Soms marcheerde zo'n muziekkorps door het dorp, je kon ze van verre al horen en de meeste mensen gingen de straat op. Vaak marcheerden ze langs, omdat ze bij iemand een aubade kwamen brengen, bijvoorbeeld als een lid van dat korps een bijzonder huwelijksfeest vierde (25, 40 of 50 jaar getrouwd) of lange tijd bij de vereniging zat. Ik herinner me nog dat Excelsior, waarin mijn vader de eerste klarinet speelde, bij de receptie van mijn ouders die 40 jaar getrouwd waren kwamen, voor de ingang van Hotel Neuf een aubade brachten, en dat ze daarna in volle omvang (bijna 100 mensen) behoorlijk wat bier en andere drank achterover sloegen. Ook hebben ze wel eens voor ons huis in de Oranjestraat gestaan, een gebeurtenis, misschien toen mijn ouders 25 jaar getrouwd waren. Excelsior was in die tijd erg geliefd, omdat het korps werd voorafgegaan door een flinke groep 'majorettes', toen nog jonge meiden van 15-20 jaar, met korte rokjes.
Omdat mijn vader muziekles gaf, kwamen er ook de hele week door ‘leerlingen’ langs die door hem de eerste beginselen van het bespelen van de klarinet kregen aangeleerd.

Dan waren er allerlei mannen, nooit vrouwen, die zakelijk langs de deur kwamen. Een bijzondere categorie, de orgelman. Vroeger gingen orgeldraaiers de straten langs, parkeerden hun draaiorgel in een straat, draaiden een deuntje en gingen met de centenbak langs de huizen om geld op te halen.
Wat ik niet meer weet is of er verschillende mensen kwamen om de meterstand op te nemen van het waterverbruik, het gas en de elektriciteit, of dat dit door één meteropnemer gebeurde. Overigens was die meteropnemer in de praktijk dezelfde (al hoefde dat niet) die op een later moment het geld kwam incasseren. Dat heeft mijn vader ook een paar jaar gedaan. Moest hij 's avonds alles nog natellen.
Tegenwoordig komen er nog wel mensen langs van Ziggo of de Nuon die proberen je over te halen ‘over te stappen’. Wat heb ik een hekel aan die opdringerigheid, ook als ze het via de telefoon doen.

Op zaterdagmiddag kwam een man langs, met zo'n schoudertas voor het geld, om de wekelijkse huur op te halen. Op zaterdagmiddag was het sowieso erg druk met mensen die contributie kwamen ophalen, zoals de man van de vakbond. En ik denk ook de man van de partij, van de muziekvereniging en noem maar op. ’s Ochtends hadden mensen als mijn vader immers hun weekloon in een enveloppe gekregen van de boekhouder van het bedrijf waar hij werkte.
Soms kwamen er mensen langs die een product wilden verkopen. Bekend zijn natuurlijk de colporteurs voor een encyclopedie, maar ik herinner me ook iemand die stofzuigers verkocht langs de deur. Mijn zus kocht er één voor haar toekomstige huishouding. Ook herinner ik me iemand die mijn zus en haar verloofde kwam opzoeken om te praten over het gaandeweg opbouwen van de 'uitzet'. Zulke mensen kwamen overigens vaak 's avonds of onder etenstijd: dan was de kans groot dat de kostwinner (de man) er was en die ging vaak genoeg over het geld.
Soms kwamen er bedelaars en zwervers langs die vroegen om iets te eten of om geld. Mijn moeder gaf altijd wat, dus kwam zo iemand ook weer terug.

Dan had je allerlei mensen met kruidenierswaren en dergelijke. Het bleef immers niet beperkt tot de dagelijkse gang van de bakker en de melkboer. Elke week kwam, vanuit Gouda, 10 kilometer verderop, een man op een bakfiets van de Coöperatie, om kruideniersartikelen te brengen. Hij kreeg dan een briefje mee voor de week erna. Naar ik meen op dinsdagavond kwam er een man uit Waddinxveen die ook met een lijstje werkte. Mijn moeder wilde al die mensen graag tegemoet komen; ze gunde ze klandizie, al kun je je afvragen hoe rendabel het voor hen was als onze boodschappen over meer lieden werden gespreid. We gingen immers ook nog winkelen bij de buurtwinkel, maar die kwam niet aan huis.
In de meeste huishoudens stond in de keuken een petroleumstel, om langzaam het vlees te braden (noemen ze 'slow cooking' tegenwoordig) of de thee en koffie warm te houden. De petroleumboer kwam af en toe langs om de kan te vullen.
Net voordat het seizoen aanbrak om de kachel aan te steken (het was nog de tijd van kolen!) kwam er iemand langs met de vraag of hij de schoorsteen mocht vegen: de schoorsteenveger.

Op onregelmatige tijden kwam op de fiets een dorpsomroeper langs. Die maakte dan eerst een indringend geluid (geen idee meer wat en hoe; vermoedelijk riep hij al wat in de roeptoeter) en als dan wat mensen uit de huizen waren gekomen, sprak hij door de toeter de boodschap uit. En fietste dan weer verder naar de volgende stek. Geen idee meer welke berichten op die manier werden verspreid, wel dat ze vaak namens de burgemeester werden gedaan.

Tot op de dag van vandaag is er de ijscoman. Als het warmer begon te worden, kwam in vroegere tijden op woensdagmiddag en zaterdagmiddag de ijscoman langs. In ons dorp was dat de heer Jansen, met een bakfiets waarin een metalen en koel gehouden bak met roomijs zat. Hij had ook een slagroomspuit bovenop de bakfiets en twee blikken met hoorntjes. Het goedkoopste ijsje was in de jaren vijftig vijf cent.

Wie zeker niet vergeten mag worden in de lijst van deurgangers: de postbode. Dag in, dag uit, van alle tijden. Vroeger kwam die zelfs twee maal per dag door de straat. Op de fiets, met volle fietstassen. Door weer en wind. Hij heeft bij ons zelfs een keer een telegram bezorgd: er was iemand overleden.
En dat brengt ons bij de pakjesbezorger. De gesel van de hedendaagse tijd. En dan die stoet van maaltijdbezorgers. Bij sommigen in de straat komt zo iemand wel drie keer of vaker per week.
Wie mij wel dierbaar zijn: de krantenbezorgers. Dat waren in het verleden bijna altijd scholieren die in de vroege uren of ’s middags na schooltijd er wat zakgeld mee verdienden. Maar al jarenlang worden kranten bij ons bezorgd door vriendelijke allochtone mannen op een geruisloze bromfiets. Vroeger voor elke krant een ander, tegenwoordig doen die krantenbezorgers er een heleboel tegelijk.
En elke maand de glazenwasser. Die vroeger nog een ladder op ging om de glazen te wassen van de eerste verdieping, maar nu op zijn gemakje langskomt met een lange spuitstok en vanaf de begane grond in een vloek en een zucht de ramen wast.

Een bijzondere categorie vormen de kinderen. Hoe vaak belden die niet aan om snoep te bedelen ter ere van Sint Maarten. Of die, soms vergezeld door hun vader, verlegen kwamen vragen of ze de bal uit de tuin mochten halen. Of die in mijn kindertijd kwamen vragen of Arie buiten kwam spelen.
Soms stond ook wel onverwacht een familielid voor de deur, of beter: voor het keukenraam. Hoe klein ik ook was, ik werd welhaast onsterfelijk, toen het hoofd van oom Jan voor het keukenraam verscheen en ik zei: ‘Er is iemand dood.’ Wat bleek te kloppen.

Tot slot moet ik bekennen zelf ook langs deuren te zijn gegaan. Om te ‘canvassen’. Vooral tegen de tijd dat er verkiezingen zijn ging ik met een groepje partijgenoten aanbellen bij mensen (tegenwoordig in geselecteerde wijken) om ze aan de deur er op te wijzen dat een stem op de PvdA tot heil en zegen van hen kon zijn. Wat had ik er een hekel aan, na verloop van tijd. Al blijft me altijd bij dat ik een halve eeuw geleden, samen met ene De Bruin die toen nog wethouder was, ik meen in Gouda, een galerijflat deed in Zoetermeer en dat ik werd opengedaan door een goed geproportioneerde, maar schaars geklede vrouw. Ze was overigens niet erg geïnteresseerd in mijn politieke boodschap.

-------
Het plaatje is van Han Busstra
© 2021 Arie de Jong
powered by CJ2