archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Ergernissen delen printen terug
Een klein, lenig propje Katharina Kouwenhoven

0704BZ Turnstertje
De jeugd van tegenwoordig schijnt te weinig te bewegen en mede daardoor aan ernstige vormen van overgewicht te lijden. Ik was zelf als kind een klein, dik propje, maar bewegen deed ik volop. Ik moest niet alleen vier keer per dag 20 à 30 minuten lopen van en naar school, ik zat ook al op mijn vierde op 'gymnastiek'. Achteraf heb ik me er vaak over verbaasd dat mijn ouders het zo belangrijk vonden dat ik 'aan sport' deed, want zelf deden ze niets.

Mijn moeder had zelfs nooit iets aan sport gedaan, anders dan hard werken, maar mijn vader had als jongeman niet onverdienstelijk geturnd, vandaar dat ik naar die gymnastiekclub gestuurd werd. Met turnen kun je niet vroeg genoeg beginnen. Nu was mijn vader een slankgebouwde man; ik had de bouw van mijn moeder en die was ook een klein propje. Hoewel beweerd wordt dat je erfelijk materiaal voor de helft bestaat uit dat van vaderskant en voor de andere helft uit dat van moeders kant, hadden mijn broers en ik ofwel de bouw van mijn vader, ofwel die van mijn moeder. Niks fifty-fifty.

Het leek gezien mijn fysiek nogal misplaatst, maar niettemin werd ik op woensdagmiddag naar de gymzaal van een school gebracht, om mij in een zwarte gymbroek met elastiek in de pijpen en een zelfgebreid hemdje te steken. Mijn schaamtegevoel was gelukkig nog niet ontwikkeld. Mijn moeder maakte gemene zaak met de op Klaas Boot lijkende gymleraar en het beviel me niets dat ze daar, tegen de klimrekken geleund, zo met hem stond te giechelen. In die gymzaal was het stervenskoud, ook als buiten de mussen dood van het dak vielen. De gymleraar was daarop gekleed, maar wij liepen te huiveren in onze provisorische gymkleren. Later kreeg ik een echt gympakje, maar ook dat bood weinig bescherming tegen de vrieskou in die zaal.

Om een beetje op temperatuur te komen moesten we eerst de zaal een paar keer rond rennen. Ik kon de andere kinderen onmogelijk bijhouden, behalve als ik mocht huppelen; dat hield ik ook veel langer vol. Als de gymleraar een strenge bui had werd ik tot de orde geroepen. We begonnen daarna altijd op 'de vloer' en daar vouwde ik mezelf dubbel in allerlei standen, spreidde mijn benen in een spagaat, maakte de ene radslag na de andere en kon moeiteloos op mijn handen lopen. Voor een klein, dik propje was ik toevallig bijzonder lenig. Nu zijn alle jonge kinderen lenig. In een baby kun je met gemak een knoop leggen. De meeste kinderen veranderen echter in de loop van de tijd in houten planken. Gelukkig bleef ik lenig. Dus op die 'vloer' kon ik aardig uit de voeten. En al dat rekken en strekken vond ik ook niet onaangenaam. Ik mocht vaak iets voordoen, omdat ik het zo goed kon en leerde ook steeds nieuwe, onmogelijke standjes.

Daarna werden echter de toestellen van stal gehaald. De ringen daalden van het plafond neer en werden op onze lengte afgesteld, er werd een rekstok opgesteld en een brug naar het midden van de zaal gesleept en, alsof dat nog niet erg genoeg was, werden ook een 'bok' en een 'paard' ingezet. Om het ergste leed te verzachten, legde de gymleraar overal dikke matten neer, om te voorkomen dat je met een hersenschudding naar de Eerste Hulp moest worden gebracht. Met geen mogelijkheid lukte het mij op een 'bok' of een 'paard' te springen, laat staan er over heen. Ik kwam niet van de grond en moest er met veel moeite overheen getild worden. Zelfs met een springplank ervoor kon ik niet meer dan er tegenaan springen.
Kon ik mij op de vloer moeiteloos ruggelings dubbelvouwen, als ik dat moest doen terwijl ik aan de ringen hing, viel ik eruit. Na één zwaai voelden mijn armen als lood. Van 'het zwaantje' moest ik bijna kotsen en als ik mij op moest trekken aan die ringen, kon ik wel janken. Aan de rekstok en de hoge legger van de brug kon ik mij niet opdrukken en als ik eromheen moest draaien kreunde ik het uit van de pijn in mijn buik.

Veel later zag ik ooit een filmpje, dat was opgenomen in een Russisch instituut, waar jonge meisjes over de kling gejaagd werden om Olympisch turnkampioene te worden. Pas toen realiseerde ik mij dat jonge kinderen laten turnen pure martelarij is. Die kleine meisjes hadden kussens om hun buik gebonden om de pijn enigszins te verzachten bij het draaien om die stokken. Niettemin deden ze niets dan huilen. Geen wonder, want ze werden permanent gevierendeeld. Zo erg was het op mijn gymclubje natuurlijk niet, maar toch kreeg ik er behoorlijk van langs, want de turnpedagoog kon niet geloven dat ik op die toestellen niets klaar kon maken. Omdat ik lenig genoeg was dacht hij dat ik mij aanstelde. Niets was minder waar. Ik was er niet op gebouwd om hangend of springend de zwaartekracht te trotseren. Wat ik wel weer goed kon was de evenwichtsbalk, want dat is eigenlijk grondgymnastiek, maar dan op een smal oppervlak. Geen probleem.

Grote delen van die woensdagmiddag op de gymclub stond het huilen mij nader dan het lachen. Wat moest ik doen? Gelukkig verloor de gymmeester op een bepaald moment zijn geduld met mij. Ondanks mijn beeldige handstandjes beschouwde hij mij als een hopeloos geval, waar hij nooit enige eer mee zou inleggen. Zodoende werd besloten dat turnen niet de meest geschikte sport voor mij was en kon ik de woensdagmiddag weer gewoon thuis doorbrengen en luisteren naar het kinderkoor van Jacob Hamel. Of buiten spelen.
Wat een opluchting!
 
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
Ga naar: www.deleunstoel.nl/nieuwsbrief.php


© 2009 Katharina Kouwenhoven meer Katharina Kouwenhoven - meer "Ergernissen" -
Bezigheden > Ergernissen
Een klein, lenig propje Katharina Kouwenhoven
0704BZ Turnstertje
De jeugd van tegenwoordig schijnt te weinig te bewegen en mede daardoor aan ernstige vormen van overgewicht te lijden. Ik was zelf als kind een klein, dik propje, maar bewegen deed ik volop. Ik moest niet alleen vier keer per dag 20 à 30 minuten lopen van en naar school, ik zat ook al op mijn vierde op 'gymnastiek'. Achteraf heb ik me er vaak over verbaasd dat mijn ouders het zo belangrijk vonden dat ik 'aan sport' deed, want zelf deden ze niets.

Mijn moeder had zelfs nooit iets aan sport gedaan, anders dan hard werken, maar mijn vader had als jongeman niet onverdienstelijk geturnd, vandaar dat ik naar die gymnastiekclub gestuurd werd. Met turnen kun je niet vroeg genoeg beginnen. Nu was mijn vader een slankgebouwde man; ik had de bouw van mijn moeder en die was ook een klein propje. Hoewel beweerd wordt dat je erfelijk materiaal voor de helft bestaat uit dat van vaderskant en voor de andere helft uit dat van moeders kant, hadden mijn broers en ik ofwel de bouw van mijn vader, ofwel die van mijn moeder. Niks fifty-fifty.

Het leek gezien mijn fysiek nogal misplaatst, maar niettemin werd ik op woensdagmiddag naar de gymzaal van een school gebracht, om mij in een zwarte gymbroek met elastiek in de pijpen en een zelfgebreid hemdje te steken. Mijn schaamtegevoel was gelukkig nog niet ontwikkeld. Mijn moeder maakte gemene zaak met de op Klaas Boot lijkende gymleraar en het beviel me niets dat ze daar, tegen de klimrekken geleund, zo met hem stond te giechelen. In die gymzaal was het stervenskoud, ook als buiten de mussen dood van het dak vielen. De gymleraar was daarop gekleed, maar wij liepen te huiveren in onze provisorische gymkleren. Later kreeg ik een echt gympakje, maar ook dat bood weinig bescherming tegen de vrieskou in die zaal.

Om een beetje op temperatuur te komen moesten we eerst de zaal een paar keer rond rennen. Ik kon de andere kinderen onmogelijk bijhouden, behalve als ik mocht huppelen; dat hield ik ook veel langer vol. Als de gymleraar een strenge bui had werd ik tot de orde geroepen. We begonnen daarna altijd op 'de vloer' en daar vouwde ik mezelf dubbel in allerlei standen, spreidde mijn benen in een spagaat, maakte de ene radslag na de andere en kon moeiteloos op mijn handen lopen. Voor een klein, dik propje was ik toevallig bijzonder lenig. Nu zijn alle jonge kinderen lenig. In een baby kun je met gemak een knoop leggen. De meeste kinderen veranderen echter in de loop van de tijd in houten planken. Gelukkig bleef ik lenig. Dus op die 'vloer' kon ik aardig uit de voeten. En al dat rekken en strekken vond ik ook niet onaangenaam. Ik mocht vaak iets voordoen, omdat ik het zo goed kon en leerde ook steeds nieuwe, onmogelijke standjes.

Daarna werden echter de toestellen van stal gehaald. De ringen daalden van het plafond neer en werden op onze lengte afgesteld, er werd een rekstok opgesteld en een brug naar het midden van de zaal gesleept en, alsof dat nog niet erg genoeg was, werden ook een 'bok' en een 'paard' ingezet. Om het ergste leed te verzachten, legde de gymleraar overal dikke matten neer, om te voorkomen dat je met een hersenschudding naar de Eerste Hulp moest worden gebracht. Met geen mogelijkheid lukte het mij op een 'bok' of een 'paard' te springen, laat staan er over heen. Ik kwam niet van de grond en moest er met veel moeite overheen getild worden. Zelfs met een springplank ervoor kon ik niet meer dan er tegenaan springen.
Kon ik mij op de vloer moeiteloos ruggelings dubbelvouwen, als ik dat moest doen terwijl ik aan de ringen hing, viel ik eruit. Na één zwaai voelden mijn armen als lood. Van 'het zwaantje' moest ik bijna kotsen en als ik mij op moest trekken aan die ringen, kon ik wel janken. Aan de rekstok en de hoge legger van de brug kon ik mij niet opdrukken en als ik eromheen moest draaien kreunde ik het uit van de pijn in mijn buik.

Veel later zag ik ooit een filmpje, dat was opgenomen in een Russisch instituut, waar jonge meisjes over de kling gejaagd werden om Olympisch turnkampioene te worden. Pas toen realiseerde ik mij dat jonge kinderen laten turnen pure martelarij is. Die kleine meisjes hadden kussens om hun buik gebonden om de pijn enigszins te verzachten bij het draaien om die stokken. Niettemin deden ze niets dan huilen. Geen wonder, want ze werden permanent gevierendeeld. Zo erg was het op mijn gymclubje natuurlijk niet, maar toch kreeg ik er behoorlijk van langs, want de turnpedagoog kon niet geloven dat ik op die toestellen niets klaar kon maken. Omdat ik lenig genoeg was dacht hij dat ik mij aanstelde. Niets was minder waar. Ik was er niet op gebouwd om hangend of springend de zwaartekracht te trotseren. Wat ik wel weer goed kon was de evenwichtsbalk, want dat is eigenlijk grondgymnastiek, maar dan op een smal oppervlak. Geen probleem.

Grote delen van die woensdagmiddag op de gymclub stond het huilen mij nader dan het lachen. Wat moest ik doen? Gelukkig verloor de gymmeester op een bepaald moment zijn geduld met mij. Ondanks mijn beeldige handstandjes beschouwde hij mij als een hopeloos geval, waar hij nooit enige eer mee zou inleggen. Zodoende werd besloten dat turnen niet de meest geschikte sport voor mij was en kon ik de woensdagmiddag weer gewoon thuis doorbrengen en luisteren naar het kinderkoor van Jacob Hamel. Of buiten spelen.
Wat een opluchting!
 
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
Ga naar: www.deleunstoel.nl/nieuwsbrief.php
© 2009 Katharina Kouwenhoven
powered by CJ2