archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Ontmoetingen delen printen terug
Eén congres was genoeg Katharina Kouwenhoven

1309BZ ORDSinds de jaren tachtig worden jaarlijks in Nederland de Onderwijs Research Dagen gehouden, in een stad waar zich een opleiding Onderwijskunde (of aanverwant) bevindt. Dit congres heb ik ooit een keer bezocht. Het was mijn eerste congres en tevens mijn laatste.

Het vond plaats in Nijmegen en ik ging er heen met twee collega's, beiden statistici. Toen we in de auto stapten voegde mijn onafscheidelijke kandidaats-assistent Leo zich nog bij ons. We beschouwden het als een uitje, inschrijfgeld, hotel en maaltijden inbegrepen en alles betaald door onze werkgever, de UvA, en later ook nog van de belasting aftrekbaar. Dat gold niet voor Leo, want die ging eigenlijk mee als verstekeling.

We zoefden naar Nijmegen, checkten in en meldden ons bij de balie van het congres. Daar ontvingen we allerlei papieren en een naamkaartje, dat je geacht werd op je borst te spelden. Dat ging me te ver.

Vervolgens werden we ontvangen in de Aula of een vergelijkbare ruimte, waar een hotemetoot (decaan, voorzitter, afgevaardigde) het congres opende met een slaapverwekkende rede, tot eer en glorie van de Onderwijskunde en allen die zich daarmee bezighielden. Na de koffiepauze verspreidden wij ons over de ruimtes waarin lezingen werden gehouden door andere congresbezoekers, die ons deelgenoot wensten te maken van hun onderzoek en de schamele resultaten ervan. Zo’n lezing mocht niet langer dan 20 minuten duren (gevolgd door 10 minuten discussie), maar dan ken je de Nederlandse academici niet. Die horen zichzelf graag praten, ook als ze niets te zeggen hebben. Na de derde lezing heb ik het opgegeven en heb ik me geïnstalleerd voor de lunch.

Tijdens de lunch schoven allerlei mensen aan die ik niet kende en die me vroegen waarom ik mijn naamkaartje niet droeg. Ik zei dat ik niet wilde dat iemand wist wie ik was en dat ik ook niemand die ik nog niet kende wilde leren kennen. Dat vonden ze allemachtig grappig. Ik wist toch wel dat congressen bedoeld waren om te netwerken (dat zeiden ze niet, want dat heette toen nog niet zo, maar het kwam op hetzelfde neer). Dat wist ik niet. Ik dacht in mijn onschuld dat het ging om uitwisseling van informatie. Daar zat echter niemand op te wachten. Na het congres werden alle congresbijdragen immers gebundeld en uitgegeven. En die bundel werd je gratis toegestuurd.
Ik hoefde dus helemaal niet aanwezig te zijn bij al die gruwelijke praatjes en ten hemel schreiend saaie lezingen. Die middag heb ik er alleen nog een paar bezocht van mensen die ik kende, om ze een hart onder de riem te steken. Gelukkig was het daarna tijd voor de borrel. Borrelen, dat konden we en wij niet alleen. Alle statistici in Nederland bleken elkaar te kennen en velen daarvan kwamen uit het oosten van het land. Het waren allemaal Herman Finkersen. Met twee van die Twentse droogkomieken gingen we eten. Dat is altijd een gok in een onbekende stad en onze gok was verkeerd. Gelukkig werd er wel wijn bij geserveerd.

Uiteindelijk hadden we moeite om ons hotel te vinden en toen deed zich het probleem voor: waar Leo te laten. De statistici smokkelden hem naar binnen, waar ze op hun kamer met kussens en losse dekens een soort kampeerbed creëerden.

Er ontstond pas echt een probleem bij het ontbijt. Op Leo was niet gerekend, laat staan dat er voor hem gedekt was. Hij mocht als verstekeling natuurlijk niet ontdekt worden. De statistici en ik zaten aan één tafeltje, waarvan we om de beurt brood en beleg meenamen om aan Leo door te geven, die zich verschanst had in een bezemkast. We gingen om de beurt naar het toilet zodat Leo als de ober even weg was een kop thee kon drinken. Het begon meer en meer te lijken op een klucht, waarin iemand opdook en een ander verdween en er hysterisch gelachen werd, terwijl allerlei niet ingewijden rustig een eitje pelde. Toen we weer afreisden naar de congreslocatie waren we uitgeput.

Ik had helemaal geen zin om weer een hele ochtend beschamende praatjes aan te horen. Die hele onderwijsresearch stelde sowieso niets voor. In Nederland hield men zich vooral bezig (met subsidie van het Ministerie van Onderwijs) met allerlei praktische problemen (hoe groot mag een klas in het basisonderwijs maximaal zijn) waar door middel van onderzoek geen antwoord op gevonden kan worden, of dat antwoord bestond al. In Amerikaans onderzoek was zelfs dit heikele probleem opgelost: een klas moet niet groter zijn dan 1 leerling (de gouverneur die aan huis komt) en als het niet anders kan mag hij maximaal 9 leerlingen bevatten (een groot gezin). Bij meer dan 9 leerlingen (10, 20, 30, 40, 50) maakt het allemaal niet meer uit. Dan ben je afhankelijk van de kwaliteiten van de onderwijzer. Daar besteedde de onderwijsresearch echter zelden aandacht aan.

Al dat halfzachte onderzoek kon me gestolen worden, ik ging naar huis, desnoods met de trein. Mijn collega's hadden het ook wel gezien en na een paar hartversterkertjes in waarschijnlijk de enige echte kroeg van Nijmegen reden we naar huis.

Ik ben daarna nog wel eens op de Onderwijs Research Dagen geweest, maar alleen om een lezing te houden. Vlak voor de aanvang daarvan verscheen ik aan de balie, mocht er aanvankelijk niet in (geen congresgeld betaald) maar werd dan toch toegelaten. Soms bleef ik nog even voor de borrel, maar het gezelschap onderwijskundigen begon meer en meer te lijken op de bewoners van een geheimzinnig getto, waar je je verre van moest houden.

Terwijl collega's van mij zich verkneukelden over congresbezoek in Japan of de Dominicaanse Republiek of Equatoriaal Afrika, heb ik nooit meer een congres bezocht. Zinlozer bezigheid kan ik me nauwelijks voorstellen.

------------------
Het plaatje is van Katharina Kouwenhoven
--------------------
Bestel uw boeken en wat al niet
bij bolcom, via de banner rechts.
Dan steunt u De Leunstoel!


© 2016 Katharina Kouwenhoven meer Katharina Kouwenhoven - meer "Ontmoetingen" -
Bezigheden > Ontmoetingen
Eén congres was genoeg Katharina Kouwenhoven
1309BZ ORDSinds de jaren tachtig worden jaarlijks in Nederland de Onderwijs Research Dagen gehouden, in een stad waar zich een opleiding Onderwijskunde (of aanverwant) bevindt. Dit congres heb ik ooit een keer bezocht. Het was mijn eerste congres en tevens mijn laatste.

Het vond plaats in Nijmegen en ik ging er heen met twee collega's, beiden statistici. Toen we in de auto stapten voegde mijn onafscheidelijke kandidaats-assistent Leo zich nog bij ons. We beschouwden het als een uitje, inschrijfgeld, hotel en maaltijden inbegrepen en alles betaald door onze werkgever, de UvA, en later ook nog van de belasting aftrekbaar. Dat gold niet voor Leo, want die ging eigenlijk mee als verstekeling.

We zoefden naar Nijmegen, checkten in en meldden ons bij de balie van het congres. Daar ontvingen we allerlei papieren en een naamkaartje, dat je geacht werd op je borst te spelden. Dat ging me te ver.

Vervolgens werden we ontvangen in de Aula of een vergelijkbare ruimte, waar een hotemetoot (decaan, voorzitter, afgevaardigde) het congres opende met een slaapverwekkende rede, tot eer en glorie van de Onderwijskunde en allen die zich daarmee bezighielden. Na de koffiepauze verspreidden wij ons over de ruimtes waarin lezingen werden gehouden door andere congresbezoekers, die ons deelgenoot wensten te maken van hun onderzoek en de schamele resultaten ervan. Zo’n lezing mocht niet langer dan 20 minuten duren (gevolgd door 10 minuten discussie), maar dan ken je de Nederlandse academici niet. Die horen zichzelf graag praten, ook als ze niets te zeggen hebben. Na de derde lezing heb ik het opgegeven en heb ik me geïnstalleerd voor de lunch.

Tijdens de lunch schoven allerlei mensen aan die ik niet kende en die me vroegen waarom ik mijn naamkaartje niet droeg. Ik zei dat ik niet wilde dat iemand wist wie ik was en dat ik ook niemand die ik nog niet kende wilde leren kennen. Dat vonden ze allemachtig grappig. Ik wist toch wel dat congressen bedoeld waren om te netwerken (dat zeiden ze niet, want dat heette toen nog niet zo, maar het kwam op hetzelfde neer). Dat wist ik niet. Ik dacht in mijn onschuld dat het ging om uitwisseling van informatie. Daar zat echter niemand op te wachten. Na het congres werden alle congresbijdragen immers gebundeld en uitgegeven. En die bundel werd je gratis toegestuurd.
Ik hoefde dus helemaal niet aanwezig te zijn bij al die gruwelijke praatjes en ten hemel schreiend saaie lezingen. Die middag heb ik er alleen nog een paar bezocht van mensen die ik kende, om ze een hart onder de riem te steken. Gelukkig was het daarna tijd voor de borrel. Borrelen, dat konden we en wij niet alleen. Alle statistici in Nederland bleken elkaar te kennen en velen daarvan kwamen uit het oosten van het land. Het waren allemaal Herman Finkersen. Met twee van die Twentse droogkomieken gingen we eten. Dat is altijd een gok in een onbekende stad en onze gok was verkeerd. Gelukkig werd er wel wijn bij geserveerd.

Uiteindelijk hadden we moeite om ons hotel te vinden en toen deed zich het probleem voor: waar Leo te laten. De statistici smokkelden hem naar binnen, waar ze op hun kamer met kussens en losse dekens een soort kampeerbed creëerden.

Er ontstond pas echt een probleem bij het ontbijt. Op Leo was niet gerekend, laat staan dat er voor hem gedekt was. Hij mocht als verstekeling natuurlijk niet ontdekt worden. De statistici en ik zaten aan één tafeltje, waarvan we om de beurt brood en beleg meenamen om aan Leo door te geven, die zich verschanst had in een bezemkast. We gingen om de beurt naar het toilet zodat Leo als de ober even weg was een kop thee kon drinken. Het begon meer en meer te lijken op een klucht, waarin iemand opdook en een ander verdween en er hysterisch gelachen werd, terwijl allerlei niet ingewijden rustig een eitje pelde. Toen we weer afreisden naar de congreslocatie waren we uitgeput.

Ik had helemaal geen zin om weer een hele ochtend beschamende praatjes aan te horen. Die hele onderwijsresearch stelde sowieso niets voor. In Nederland hield men zich vooral bezig (met subsidie van het Ministerie van Onderwijs) met allerlei praktische problemen (hoe groot mag een klas in het basisonderwijs maximaal zijn) waar door middel van onderzoek geen antwoord op gevonden kan worden, of dat antwoord bestond al. In Amerikaans onderzoek was zelfs dit heikele probleem opgelost: een klas moet niet groter zijn dan 1 leerling (de gouverneur die aan huis komt) en als het niet anders kan mag hij maximaal 9 leerlingen bevatten (een groot gezin). Bij meer dan 9 leerlingen (10, 20, 30, 40, 50) maakt het allemaal niet meer uit. Dan ben je afhankelijk van de kwaliteiten van de onderwijzer. Daar besteedde de onderwijsresearch echter zelden aandacht aan.

Al dat halfzachte onderzoek kon me gestolen worden, ik ging naar huis, desnoods met de trein. Mijn collega's hadden het ook wel gezien en na een paar hartversterkertjes in waarschijnlijk de enige echte kroeg van Nijmegen reden we naar huis.

Ik ben daarna nog wel eens op de Onderwijs Research Dagen geweest, maar alleen om een lezing te houden. Vlak voor de aanvang daarvan verscheen ik aan de balie, mocht er aanvankelijk niet in (geen congresgeld betaald) maar werd dan toch toegelaten. Soms bleef ik nog even voor de borrel, maar het gezelschap onderwijskundigen begon meer en meer te lijken op de bewoners van een geheimzinnig getto, waar je je verre van moest houden.

Terwijl collega's van mij zich verkneukelden over congresbezoek in Japan of de Dominicaanse Republiek of Equatoriaal Afrika, heb ik nooit meer een congres bezocht. Zinlozer bezigheid kan ik me nauwelijks voorstellen.

------------------
Het plaatje is van Katharina Kouwenhoven
--------------------
Bestel uw boeken en wat al niet
bij bolcom, via de banner rechts.
Dan steunt u De Leunstoel!
© 2016 Katharina Kouwenhoven
powered by CJ2