archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Ontmoetingen delen printen terug
Praatje op koninginnedag Gerbrand Muller

0915BZ abstract
Ik was met koninginnedag thuis gebleven. Tegen het eind van de middag verstomde het doffe gebonk uit de feesttent aan de overkant en kort daarna weerklonk het droefgeestige gehuil van de vuilniswagens.

Tegen middernacht ging ik naar buiten. Een frisse wind duwde me in de rug. Schaduwen van takken die bijna in vol blad stonden, bewogen over het plaveisel. Ik sprong er opgetogen, baldadig overheen, voor sommige brede moest ik een aanloop nemen. Bij de hoek gekomen draaide ik me om en keek langs de straat terug. De mannen van de reiniging hadden hun best gedaan: nergens stuitten mijn ogen op een bierblikje, petflesje of een verdwaalde plastic zak, zelfs ontdekte ik geen sigarettepeukje of snippertje papier. Nog nooit had mijn straat er zo schoon uitgezien! In groeiende verwondering liet ik mijn ogen over de weggedeelten gaan. Het heldere, zachtgele lantaarnlicht glansde in het asfalt van de rijweg en accentueerde op wonderlijke wijze het patroon van doorlopende en onderbroken lijnen tussen de stoeptegels.

Terwijl ik mijn weg vervolgde viel me in dat schoonheid besloten lag in een afgewogen combinatie van symmetrie, monotonie en afwisseling. De ontwerper van het trottoir had zich nog door dat beginsel laten leiden, de meeste ontwerpers en architecten in deze tijd hadden het verlaten. Ik meende eindelijk te begrijpen wat onze wiskundeleraar lang geleden had bedoeld toen hij zei dat wiskunde ‘de wetenschap van het schone’ was en ‘het bouwwerk van de werkelijkheid’ bestudeerde. Wiskundige formules hielpen geleerden de werkelijkheid te doorgronden, van de tijdruimtekromming tot en met de opgerolde dimensies van de snaartheorie...

Plotseling werd ik bang. Ik bleef staan en haalde enkele malen diep adem. Mijn hart bonsde. Was het weer zover? Ik was bang zonder dat er reden was om bang te zijn. Was er maar een reden...

Blijf kalm. Het eerste advies in geval van brand. Dreigden mijn gedachten weer ‘in een hogere versnelling te raken’: blijf kalm. ‘Ook al heeft u het gevoel dat ze u met de lichtsnelheid langs een achtbaan voeren: blijf kalm.’ Mijn stress-as reageerde af en toe te krachtig, dat verklaarde mijn soms wat heftige gemoedsaandoeningen, maar: ‘verlangt u in uw radeloosheid soms naar ‘een goed glas arsenicum’: blijf kalm, denk aan madame Bovary.’ En ‘vervloekt u het mensdom en komt de gedachte bij u op om een revolver te kopen bij de zuiderburen (waarom bij hen en niet gewoon in uw eigen woonstad?): blijf kalm.’ Mijn hypofyse stimuleerde te vaak mijn bijnieren tot het afgeven van het stresshormoon cortisol, daardoor bewogen mijn stemmingen zich tussen uitersten. Maar er was ook het feit dat ik moest durven ‘landen’. Ik moest ‘aarden op de aarde.’ ‘Denk aan een kraai die op een omgespitte akker over de aardkluiten op en neer stapt.’
Als een kraai op een akker niet bang of radeloos werd, waarom zou ik het dan worden? dacht ik terwijl ik verder liep. De angst was tot mijn onuitsprekelijke opluchting weggeëbd, ik begon me alweer overmoedig te voelen. ‘Aarden op de aarde’: had de leraar niet gezegd dat wiskunde het leven was en overal om je heen bestond? Je hoefde je ogen maar de kost te geven en je zag het... Die hekken verderop bijvoorbeeld, de patronen die de spijlen samen vormden konden in wiskundige formules worden beschreven. Voor het patroon van het voorste hek zou zelfs ik zonder moeite de termen kunnen bedenken, maar het werd een stuk lastiger zodra dat patroon met die van de hekken erachter interfereerde. En het werd nog gecompliceerder als de interfererende patronen samenvielen met de lijnen tussen de stoeptegels... Maar daar lag een propje. De mannen van de reiniging hadden toch iets over het hoofd gezien! Ik liep naar het propje, raapte het op en keek zoekend rond. Aan het voorste hek was een afvalbak bevestigd. Ik liep erheen en verstarde. De afvalbak fonkelde van nieuwheid. Ik boog me erover heen: de bodem van de bak glansde nog maagdelijk... Droomde ik? Was de bak misschien tovenarij, had de duivel hem hier neergezet? De duivel, die nog altijd de zotste dingen uithaalde om me te beheksen om me als handlanger bij zijn vuige praktijken te kunnen gebruiken... ‘Bewaar het kind in uzelf, maar spelen uw kinderlijke fantasieën u weer eens parten: laat u niet meeslepen, blijf kalm.’ Maar wie zei dat ik nu eens niet fabuleerde maar het bij uitzondering bij het rechte eind had?

Ik staarde om me heen. Wat deden al die hekken hier eigenlijk? Ook door de duivel neergezet? Of door de politie? Zeker stonden ze hier niet voor niets! Het voorste lage hek had hier altijd gestaan ter afscheiding van het landgoed Terborg. Op de plaats van het onlangs afgebroken landhuis waren al de eerste palen in de grond geslagen voor een bankgebouw en, ja, ik begreep het al, de andere hekken waren ongetwijfeld bestemd om het volk op een afstand te houden wanneer straks de kluizen in de grond werden verzonken. Ik stak het propje in mijn broekzak, liep naar een van de hekken en duwde er met mijn voet tegen. Het hek gaf mee: met een flinke aanloop zou ik het zo omver kunnen schoppen – versperringen in de vorm van dranghekken, slagbomen of over de straat gespannen linten hadden me altijd mateloos geërgerd, hier lag mijn kans om me te wreken...

Ik keek op. Een man stond vanachter een van de hekken naar me te kijken. Ik deinsde terug.
De man knikte traag. ‘Kwaad geweten.’
‘Denkt u dat?’ Ik deed nog een stap terug.
‘Ik denk het. Ziet u, u doet voor de zekerheid nog maar een stapje achteruit.’
De man kwam vanachter het hek vandaan en trad op me toe. Ik verroerde me niet, mijn geheugen was al bezig details op te slaan van het signalement dat ik na in elkaar te zijn geslagen en van mijn portefeuille beroofd, aan de politie zou moeten geven: oranje feesthoed, oranje fleecejack, oranje sjaal, onbestemde kleur jogging broek, postuur niet dun, niet dik, tussen de vijfendertig en de eeuwigheid, rood wit blauw vlaggetje op elke wang.

Op zijïge toon vroeg de man of ik geen bord had gezien. Ik vroeg wat voor bord hij bedoelde en hij vroeg of ik mijn ogen soms in mijn zak had, want er stonden op meerdere plaatsen levensgrote borden met de mededeling dat onbevoegden in deze wijk geen toegang hadden; overtreding van het verbod was op eigen risico. Ik antwoordde spottend dat overtreding van een verbod meestal op eigen risico was en dat ik morgen in de krant hoopte te lezen waarom midden in de nacht zomaar een stuk stad was afgesloten – kwam er hoog bezoek of verwachtten ze soms een aanslag? Ik stak groetend mijn hand op en draaide me om, maar de man had bliksemsnel een stap naar voren gedaan en versperde me de weg.
‘Halt! U heeft een verbodsbord genegeerd! Daar staat boete op!’
‘U meent het niet!’
‘Dan zou ik het niet zeggen.’
De man bracht zijn hand onder zijn fleecejack en haalde iets tevoorschijn, een verfomfaaid stukje karton. Ik onderscheidde toen hij het onder mijn neus hield een onduidelijke pasfoto en de letters Politie Amstelland.
Kwasi verschrikt schudde ik mijn hoofd. ‘Dan sta ik onder arrest!’
‘Zo mag u het noemen.’
‘Kan ik het niet afkopen?’
De man kwam vlak voor me staan, nam me van hoofd tot voeten op en knikte, alsof hij conclusies die hij bij eerste aanschouwing al over me had getrokken bevestigd zag.
‘Meneer! U praat prachtig algemeen beschaafd, maar u heeft net zo’n piemeltje als ik.’
‘Daar zegt u wat.’
‘Daar zeg ik wat. Zo te zien en te horen komt u in de hoogste kringen, misschien heeft u wel met de koningin aan tafel gezeten, maar het is bij u een en al theorie.’
‘Dat moet u me uitleggen.’
‘Kijk, daar hebben we het, u vraagt, nee u eist dat ik het u ga uitleggen. Soms snapt u even iets niet, maar dan legt iemand het u uit. Meneer is beschaafd, meneer praat alleen met beschaafde mensen, ontmoet hij eens een onbeschaafd mens die een beetje ruw tegen hem doet dan zegt hij ‘pardon?’. Ja meneer, zeg maar ‘pardon?’ want ik ga je een onprettig voorstel doen. Jij hebt zo’n lief tongetje, hoe zou je het vinden, niet schrikken hoor, hoe zou je het vinden als we daar eens een klein sneetje in maakten?’ De man tastte in zijn broekzak en haalde een metalen voorwerpje tevoorschijn. ‘Ja meneer, wat gebeurt er nou!’vervolgde hij terwijl hij het voorwerpje langs zijn fleecejack heen en weer streek. ‘Doe het maar in je broek! Ik ga je laten spartelen! Ze hebben jou nog nooit laten spartelen!’ Hij greep me bij de schouder. ‘Ze hebben jou nog nooit voor paal gezet! Jij hebt nooit op je reet gehad!’
‘Dat denk je maar!’ zei ik schor. Ik ging op een been staan, want het andere was plotseling onbedaarlijk begonnen te trillen.
‘Wat denk ik maar?’
Ik schudde mijn hoofd. De man bootste het hoofdschudden na terwijl hij pesterig deed alsof zijn ogen uitpuilden van angst. Toen veranderde de uitdrukking van zijn gezicht. ‘Bij jou zit alles nog op een rij! Bij mij niet! Snap je?’ Hij schudde me door elkaar, zijn stem had van het ene ogenblik op het andere een huilerige klank gekregen. ‘Ik ben gek! Of had je dat al gezien? Gezien maar niet gezegd want algemeen beschaafd blijft netjes!’ Hij trok me wild naar zich toe. ‘Grapje! Het is nog dertig april, onze majesteit kan een grapje wel waarderen. Ik ben een ontsnapte tbs-er! Als ik geen pillen slik ben ik levensgevaarlijk! Geloof je niet, maar het is zo. Jij hoeft geen pillen te slikken! Bij jou zit alles nog op een rij!’
‘Hoe kom je erbij dat alles bij mij op een rij zit!’ Mijn stem had tot mijn woede net zo’n huilerige klank gekregen.
‘Godverdomme, jij bent toch netjes en beschaafd? Als je niet netjes en beschaafd bent, wat ben je dan?’
We worstelden. De man trachtte met zijn knokkels mijn stijf gesloten mond te openen terwijl hij met zijn andere hand het metalen voorwerpje naar mijn gezicht bracht. Ik vroeg half huilend met opeengeklemde tanden hoe hij erbij kwam dat bij mij alles op een rij zat en ik geen pillen hoefde te slikken, hij vroeg jankend wat ik dan wél was als ik niet netjes en algemeen beschaafd was. Ik boog me voorover, mijn wang schuurde langs zijn fleecejack. Ik schopte tegen zijn schenen en hij liet me los.
‘Begin jij nou ook al!’ schreeuwde ik terwijl ik wegrende.

Aan het eind van de straat draaide ik me om. De man stond nog op dezelfde plaats. Hij stak zijn hand op, hij zwaaide. Ik schudde mijn hoofd. Hij zwaaide opnieuw. Ik zwaaide terug.
 
*************************
De tekening is van Linda Hulshof


© 2012 Gerbrand Muller meer Gerbrand Muller - meer "Ontmoetingen" -
Bezigheden > Ontmoetingen
Praatje op koninginnedag Gerbrand Muller
0915BZ abstract
Ik was met koninginnedag thuis gebleven. Tegen het eind van de middag verstomde het doffe gebonk uit de feesttent aan de overkant en kort daarna weerklonk het droefgeestige gehuil van de vuilniswagens.

Tegen middernacht ging ik naar buiten. Een frisse wind duwde me in de rug. Schaduwen van takken die bijna in vol blad stonden, bewogen over het plaveisel. Ik sprong er opgetogen, baldadig overheen, voor sommige brede moest ik een aanloop nemen. Bij de hoek gekomen draaide ik me om en keek langs de straat terug. De mannen van de reiniging hadden hun best gedaan: nergens stuitten mijn ogen op een bierblikje, petflesje of een verdwaalde plastic zak, zelfs ontdekte ik geen sigarettepeukje of snippertje papier. Nog nooit had mijn straat er zo schoon uitgezien! In groeiende verwondering liet ik mijn ogen over de weggedeelten gaan. Het heldere, zachtgele lantaarnlicht glansde in het asfalt van de rijweg en accentueerde op wonderlijke wijze het patroon van doorlopende en onderbroken lijnen tussen de stoeptegels.

Terwijl ik mijn weg vervolgde viel me in dat schoonheid besloten lag in een afgewogen combinatie van symmetrie, monotonie en afwisseling. De ontwerper van het trottoir had zich nog door dat beginsel laten leiden, de meeste ontwerpers en architecten in deze tijd hadden het verlaten. Ik meende eindelijk te begrijpen wat onze wiskundeleraar lang geleden had bedoeld toen hij zei dat wiskunde ‘de wetenschap van het schone’ was en ‘het bouwwerk van de werkelijkheid’ bestudeerde. Wiskundige formules hielpen geleerden de werkelijkheid te doorgronden, van de tijdruimtekromming tot en met de opgerolde dimensies van de snaartheorie...

Plotseling werd ik bang. Ik bleef staan en haalde enkele malen diep adem. Mijn hart bonsde. Was het weer zover? Ik was bang zonder dat er reden was om bang te zijn. Was er maar een reden...

Blijf kalm. Het eerste advies in geval van brand. Dreigden mijn gedachten weer ‘in een hogere versnelling te raken’: blijf kalm. ‘Ook al heeft u het gevoel dat ze u met de lichtsnelheid langs een achtbaan voeren: blijf kalm.’ Mijn stress-as reageerde af en toe te krachtig, dat verklaarde mijn soms wat heftige gemoedsaandoeningen, maar: ‘verlangt u in uw radeloosheid soms naar ‘een goed glas arsenicum’: blijf kalm, denk aan madame Bovary.’ En ‘vervloekt u het mensdom en komt de gedachte bij u op om een revolver te kopen bij de zuiderburen (waarom bij hen en niet gewoon in uw eigen woonstad?): blijf kalm.’ Mijn hypofyse stimuleerde te vaak mijn bijnieren tot het afgeven van het stresshormoon cortisol, daardoor bewogen mijn stemmingen zich tussen uitersten. Maar er was ook het feit dat ik moest durven ‘landen’. Ik moest ‘aarden op de aarde.’ ‘Denk aan een kraai die op een omgespitte akker over de aardkluiten op en neer stapt.’
Als een kraai op een akker niet bang of radeloos werd, waarom zou ik het dan worden? dacht ik terwijl ik verder liep. De angst was tot mijn onuitsprekelijke opluchting weggeëbd, ik begon me alweer overmoedig te voelen. ‘Aarden op de aarde’: had de leraar niet gezegd dat wiskunde het leven was en overal om je heen bestond? Je hoefde je ogen maar de kost te geven en je zag het... Die hekken verderop bijvoorbeeld, de patronen die de spijlen samen vormden konden in wiskundige formules worden beschreven. Voor het patroon van het voorste hek zou zelfs ik zonder moeite de termen kunnen bedenken, maar het werd een stuk lastiger zodra dat patroon met die van de hekken erachter interfereerde. En het werd nog gecompliceerder als de interfererende patronen samenvielen met de lijnen tussen de stoeptegels... Maar daar lag een propje. De mannen van de reiniging hadden toch iets over het hoofd gezien! Ik liep naar het propje, raapte het op en keek zoekend rond. Aan het voorste hek was een afvalbak bevestigd. Ik liep erheen en verstarde. De afvalbak fonkelde van nieuwheid. Ik boog me erover heen: de bodem van de bak glansde nog maagdelijk... Droomde ik? Was de bak misschien tovenarij, had de duivel hem hier neergezet? De duivel, die nog altijd de zotste dingen uithaalde om me te beheksen om me als handlanger bij zijn vuige praktijken te kunnen gebruiken... ‘Bewaar het kind in uzelf, maar spelen uw kinderlijke fantasieën u weer eens parten: laat u niet meeslepen, blijf kalm.’ Maar wie zei dat ik nu eens niet fabuleerde maar het bij uitzondering bij het rechte eind had?

Ik staarde om me heen. Wat deden al die hekken hier eigenlijk? Ook door de duivel neergezet? Of door de politie? Zeker stonden ze hier niet voor niets! Het voorste lage hek had hier altijd gestaan ter afscheiding van het landgoed Terborg. Op de plaats van het onlangs afgebroken landhuis waren al de eerste palen in de grond geslagen voor een bankgebouw en, ja, ik begreep het al, de andere hekken waren ongetwijfeld bestemd om het volk op een afstand te houden wanneer straks de kluizen in de grond werden verzonken. Ik stak het propje in mijn broekzak, liep naar een van de hekken en duwde er met mijn voet tegen. Het hek gaf mee: met een flinke aanloop zou ik het zo omver kunnen schoppen – versperringen in de vorm van dranghekken, slagbomen of over de straat gespannen linten hadden me altijd mateloos geërgerd, hier lag mijn kans om me te wreken...

Ik keek op. Een man stond vanachter een van de hekken naar me te kijken. Ik deinsde terug.
De man knikte traag. ‘Kwaad geweten.’
‘Denkt u dat?’ Ik deed nog een stap terug.
‘Ik denk het. Ziet u, u doet voor de zekerheid nog maar een stapje achteruit.’
De man kwam vanachter het hek vandaan en trad op me toe. Ik verroerde me niet, mijn geheugen was al bezig details op te slaan van het signalement dat ik na in elkaar te zijn geslagen en van mijn portefeuille beroofd, aan de politie zou moeten geven: oranje feesthoed, oranje fleecejack, oranje sjaal, onbestemde kleur jogging broek, postuur niet dun, niet dik, tussen de vijfendertig en de eeuwigheid, rood wit blauw vlaggetje op elke wang.

Op zijïge toon vroeg de man of ik geen bord had gezien. Ik vroeg wat voor bord hij bedoelde en hij vroeg of ik mijn ogen soms in mijn zak had, want er stonden op meerdere plaatsen levensgrote borden met de mededeling dat onbevoegden in deze wijk geen toegang hadden; overtreding van het verbod was op eigen risico. Ik antwoordde spottend dat overtreding van een verbod meestal op eigen risico was en dat ik morgen in de krant hoopte te lezen waarom midden in de nacht zomaar een stuk stad was afgesloten – kwam er hoog bezoek of verwachtten ze soms een aanslag? Ik stak groetend mijn hand op en draaide me om, maar de man had bliksemsnel een stap naar voren gedaan en versperde me de weg.
‘Halt! U heeft een verbodsbord genegeerd! Daar staat boete op!’
‘U meent het niet!’
‘Dan zou ik het niet zeggen.’
De man bracht zijn hand onder zijn fleecejack en haalde iets tevoorschijn, een verfomfaaid stukje karton. Ik onderscheidde toen hij het onder mijn neus hield een onduidelijke pasfoto en de letters Politie Amstelland.
Kwasi verschrikt schudde ik mijn hoofd. ‘Dan sta ik onder arrest!’
‘Zo mag u het noemen.’
‘Kan ik het niet afkopen?’
De man kwam vlak voor me staan, nam me van hoofd tot voeten op en knikte, alsof hij conclusies die hij bij eerste aanschouwing al over me had getrokken bevestigd zag.
‘Meneer! U praat prachtig algemeen beschaafd, maar u heeft net zo’n piemeltje als ik.’
‘Daar zegt u wat.’
‘Daar zeg ik wat. Zo te zien en te horen komt u in de hoogste kringen, misschien heeft u wel met de koningin aan tafel gezeten, maar het is bij u een en al theorie.’
‘Dat moet u me uitleggen.’
‘Kijk, daar hebben we het, u vraagt, nee u eist dat ik het u ga uitleggen. Soms snapt u even iets niet, maar dan legt iemand het u uit. Meneer is beschaafd, meneer praat alleen met beschaafde mensen, ontmoet hij eens een onbeschaafd mens die een beetje ruw tegen hem doet dan zegt hij ‘pardon?’. Ja meneer, zeg maar ‘pardon?’ want ik ga je een onprettig voorstel doen. Jij hebt zo’n lief tongetje, hoe zou je het vinden, niet schrikken hoor, hoe zou je het vinden als we daar eens een klein sneetje in maakten?’ De man tastte in zijn broekzak en haalde een metalen voorwerpje tevoorschijn. ‘Ja meneer, wat gebeurt er nou!’vervolgde hij terwijl hij het voorwerpje langs zijn fleecejack heen en weer streek. ‘Doe het maar in je broek! Ik ga je laten spartelen! Ze hebben jou nog nooit laten spartelen!’ Hij greep me bij de schouder. ‘Ze hebben jou nog nooit voor paal gezet! Jij hebt nooit op je reet gehad!’
‘Dat denk je maar!’ zei ik schor. Ik ging op een been staan, want het andere was plotseling onbedaarlijk begonnen te trillen.
‘Wat denk ik maar?’
Ik schudde mijn hoofd. De man bootste het hoofdschudden na terwijl hij pesterig deed alsof zijn ogen uitpuilden van angst. Toen veranderde de uitdrukking van zijn gezicht. ‘Bij jou zit alles nog op een rij! Bij mij niet! Snap je?’ Hij schudde me door elkaar, zijn stem had van het ene ogenblik op het andere een huilerige klank gekregen. ‘Ik ben gek! Of had je dat al gezien? Gezien maar niet gezegd want algemeen beschaafd blijft netjes!’ Hij trok me wild naar zich toe. ‘Grapje! Het is nog dertig april, onze majesteit kan een grapje wel waarderen. Ik ben een ontsnapte tbs-er! Als ik geen pillen slik ben ik levensgevaarlijk! Geloof je niet, maar het is zo. Jij hoeft geen pillen te slikken! Bij jou zit alles nog op een rij!’
‘Hoe kom je erbij dat alles bij mij op een rij zit!’ Mijn stem had tot mijn woede net zo’n huilerige klank gekregen.
‘Godverdomme, jij bent toch netjes en beschaafd? Als je niet netjes en beschaafd bent, wat ben je dan?’
We worstelden. De man trachtte met zijn knokkels mijn stijf gesloten mond te openen terwijl hij met zijn andere hand het metalen voorwerpje naar mijn gezicht bracht. Ik vroeg half huilend met opeengeklemde tanden hoe hij erbij kwam dat bij mij alles op een rij zat en ik geen pillen hoefde te slikken, hij vroeg jankend wat ik dan wél was als ik niet netjes en algemeen beschaafd was. Ik boog me voorover, mijn wang schuurde langs zijn fleecejack. Ik schopte tegen zijn schenen en hij liet me los.
‘Begin jij nou ook al!’ schreeuwde ik terwijl ik wegrende.

Aan het eind van de straat draaide ik me om. De man stond nog op dezelfde plaats. Hij stak zijn hand op, hij zwaaide. Ik schudde mijn hoofd. Hij zwaaide opnieuw. Ik zwaaide terug.
 
*************************
De tekening is van Linda Hulshof
© 2012 Gerbrand Muller
powered by CJ2