archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Ontmoetingen delen printen terug
Werkonderbreking Gerbrand Muller

0803BZ Werkonderbreking
’s Middags, tegen het eind van de lange werkdag, vallen soms mijn ogen even dicht. Dan beginnen de avonturen...

Laatst waren mijn ogen nog niet gesloten of een wijds landschap doemde voor me op. Bossages, groene weiden, bergen. Een zee met schuimkoppen, blinkend, verblindend schitterend... Sterren dansen voor mijn ogen, gele, paarse, rode. De sterren veranderen in gezichten. De gezichten zweven op me toe, vervagen, maken plaats voor andere. Mooie gezichten, lelijke, vrolijke, kwaaie...

Nu zijn er twee gezichten tegelijk. Weg is het ene. Dat was te vroeg, had op zijn beurt moeten wachten. Het ene gezicht is nog niet verdwenen of het andere doemt op. Ik ken ze niet, geen lijkt op die van de mensen met wie ik de afgelopen dagen heb vergaderd, gebeld, gegeten of electronische berichten uitgewisseld, maar ze kennen mij. Ze weten alles van me. Waarom lachen ze? Ik heb iets misdaan, het is niet best, er zwaait wat voor me. Ook dat ene gezicht dat me verleidelijk aanstaart weet ervan, maar misschien is er een uitweg. O, er is altijd een uitweg...

Grote, vochtige ogen kijken me aan. ‘Zulke dingen moet je met een korreltje zout nemen, maar dat kan jij niet...’ Is dit waar? Het ene gezicht na het andere spreekt me toe. ‘Te hooi en te gras brandjes blussen is weer in de mode, maar daar moet jij niet aan meedoen.’ ‘Kijk uit, op die manier neem je hem de wind uit de zeilen...’ ‘Je hebt een hoog woord over wie niet allemaal, maar jij...’

Nu is een jonge vrouw aan het woord. Zij heeft volle lippen, kersenrode wangen, grote treurige ogen. Ken ik haar niet? Ach, zij is het buurmeisje dat altijd over de schutting keek lang, lang geleden, we konden nog maar nauwelijks lopen. We hebben samen gespeeld, in de zomer kropen we vaak met ons tweeën in de lege kolenkist.
‘Dat ben jij niet!’
‘Dat zal jij weten!’
‘Wat kijk je me aan! Wil je me bang maken?’
‘Ik wil je niet bang maken, maar ik moet je iets zeggen. Niet van me wegkijken! Luisteren! Jij hebt het nogal getroffen met jezelf, waar of niet? De mensen kunnen het wel met jou vinden. Een leuke kerel om een borrel mee te drinken. Toch serieus. Iemand kan met jou een goed gesprek voeren, want je luistert, je hebt begrip, inlevingsvermogen, sommige vrouwen noemen je ‘een schatje’, laat me uitpraten, want nu komt het! De hele wereld met al die mensen die je zo aardig, serieus en begripvol vinden kan jou gestolen worden. Je bent oneerlijk. Vals. Spreek me niet tegen, want zo is het! Inwendig lach je de mensen uit, jezelf niet uitgezonderd overigens, dat neemt me nog een beetje voor je in. Misschien ben je eerder verbitterd dan hoogmoedig. Teleurgesteld, ik begrijp niet waardoor, want je doet toch meestal je zin, daar zorg je wel voor... Het geeft allemaal niet als je maar eerlijk was en openlijk toegaf dat de wereld je gestolen kan worden. Ik zou proberen je tot andere gedachten te brengen en dat zou waarschijnlijk niet lukken, maar ik zou van je blijven houden. Maar je bent onoprecht, je geeft de mensen geen kans om in je hart te kijken. Je hart is gesloten met niet één maar wel tien zware ijzeren sloten.’
‘Ho, nu ga je toch echt te ver! Tien zware ijzeren sloten! Alsof ik ooit van mijn hart een moordkuil heb gemaakt! Goed, soms kan je beter je mond houden, je kan niet altijd laten blijken wat je eigenlijk denkt en voelt. Maar ik lach de mensen niet uit en ik ben niet verbitterd! Kwaad soms, dat wel, maar dat is dan niet zonder reden. Kijk naar wat de mensen aanrichten... de mens is het wreedste dier; als het met de mensheid de verkeerde kant opgaat dan is dat haar verdiende loon, mag ik dat soms niet denken?’
‘Denk wat je wilt, maar kijk in je hart!’
‘Ik heb in mijn hart gekeken. ‘Ik doorzocht mijzelf,’ om met Heraclitus te spreken.’
‘Maar je weet niets!’
‘Ik weet niets, maar geldt dat niet voor alle mensen?’
‘Ignorabimus, wij zullen niet weten, god god! Probeer je er niet onderuit te kletsen! Denk na over wat ik gezegd heb! Ach, laat ook maar, láát maar!’
Haar gezicht vervaagt.

De gezichten van een man en een vrouw doemen op. Stikkend van woede roep ik dat ze moeten opdonderen, ik kan even niemand meer zien, maar ze knipogen en lachen naar me. Ze lachen zich krom... Ken ik ze niet meer? Ze hebben nog wel zó om me gelachen. Ik weet niet half hoe komiek ik ben, waarschijnlijk ben ik juist daarom zo grappig, omdat ik geen idee heb hoe leuk het is wat ik zeg. ‘Wat kletsen jullie?’ roep ik - mijn stem galmt in mijn oren. ‘Ik maak helemaal geen grappen, daar is het leven veel te ernstig voor!’ Maar de man en vrouw zijn alweer in het niets opgelost. Nieuwe gestalten verschijnen. Verdringen elkaar. Vlaggen wapperen... een optocht nadert, voorafgegaan door een harmonieorkest, de koperen blaasinstrumenten fonkelen in de zon! Kinderen met vlaggetjes. Marcherende soldaten. Een dansende menigte, het krioelt van de verentooien en de dieren- en drakenkoppen! Ik wil ernaartoe... waarom hebben zij plezier en ik niet? Ze lachen en wenken uitgelaten: kom dan toch, zonder jou is het niet half zo leuk! Ik sta aan de grond genageld. De tranen stromen over mijn gezicht. Wat houdt me tegen? Kijk, worstelaars en boksers, hun glimmende lijven omhangen met bloemenkransen, groeten me met opgestoken vuist! Zo snel als dit alles verschijnt, zo snel lost het ook weer in het niets op. Waar de worstelaars en boksers passeerden staat nu een man...

Aj! Ik ken die kerel en ik mag hem niet. Hij heeft iets gedaan dat ik hem nooit zal vergeven. Ja, het ligt niet in mijn aard om lang op iemand boos te zijn, maar wat deze man me geflikt heeft is te erg, ik wil hem nooit meer zien. Zie hem naar me wenken en knipogen! Wat moet ik doen, het liefst zou ik hem een klap verkopen. Nu loopt hij op me toe. Ik deins terug, hij legt een zware hand op mijn schouder alsof hij me wil arresteren, mijn spieren verstijven onder de aanraking en hij barst in lachen uit.
‘Ken je me niet meer?’
‘Hoe zou ik je niet kennen!’
Ik wend mijn ogen af om het gehate gezicht niet langer te hoeven zien.
‘Kijk niet zo zuur! Als je wilt zal ik je iets laten zien!’
Hij grijnst en wenkt jongensachtig samenzweerderig.
‘Wat wil je me laten zien?’
‘Iets dat je niet gelooft zolang je het niet gezien hebt.’
Ik volg hem schoorvoetend. Hij huppelt voor me uit. Nu volgen de gebeurtenissen elkaar in vliegend tempo op. De tocht gaat trap op, trap af, gangen door, dubbel zo snel op roltrappen en rollende trottoirs, ik struikel, val, armen heisen me overeind en sleuren me voort. ‘Ik kan zelf wel lopen!’ roep ik. Ik tracht me los te worstelen, maar ze tillen me op. Dan zit ik op een hoge kruk. Zeker moet ik weer geknipt worden. Ik krijg een laken om, dat ik woest van me afruk. Daar komt de kapper met een schaar. Ik begin te schreeuwen. ‘Hou je gemak hè!’ De barman, want ik zit niet bij de kapper maar aan een bar, zet met een zwierig gebaar een borrel voor me neer. Lachend sla ik de borrel met één teug achterover.
‘Jantje huilt, Jantje lacht!’ zegt de barman.
‘Toch zeker vaker lacht!’
‘Als je jezelf eens in de spiegel zag!’
‘Geef me maar een spiegel!’
De barman tast tussen de drankflessen en reikt me een spiegel aan.

Ik bekijk mijn gezicht. Ach, hoe droevig... De grote grijze ogen, wat zien die wat ik niet zie? Een onheil dat de mensen boven het hoofd hangt en het einde van het leven zal brengen. Ogen die zien wat niemand ziet... Maar deze ogen zien niets. De bezitter ervan twijfelt en aan zijn twijfel zal nooit een einde komen. Nooit zal hij een conclusie trekken, een besluit nemen. Hij denkt niet, zijn hoofd is leeg van gedachten, want wat voor zin heeft het om te denken als geen enkele gedachte tot een conclusie leidt? Of zit het allemaal anders? Wat lees ik niet in deze ogen? Droefenis, vertwijfeling, berusting. Spot... De bezitter van deze ogen is niet recht door zee. Hij houdt de wereld voor de gek, misschien voor zijn eigen bestwil, sommige dingen kun je uit zelfbescherming beter voor jezelf houden. Is toch de beroerdste niet. Hij laat je niet in de steek. Een trouwe vriend. Nauwgezet en betrouwbaar. Op sommige momenten vergeetachtig, verstrooid. Dat alles en nog veel meer. De aard van een mens is een som. Om vast te stellen hoe een mens is zou je al zijn eigenschappen bij elkaar moeten optellen en het gemiddelde nemen. Een duivelse opgave, maar deze spiegel doet niet onder voor de snelste computer... Alle facetten van mijn karakter heeft hij inmiddels opgeslagen en nu is hij aan het rekenen. Een voor een worden mijn eigenschappen doorgelicht en gewogen, als ik blijf kijken zal ik tenslotte het gemiddelde van het totaal te zien krijgen. Nog even geduld... Geduld, ook mij ontbreekt het daaraan de laatste tijd steeds meer. De schuld van de razendsnelle, nog steeds snellere computer... Ik word moe, de spiegel voelt zwaarder en zwaarder. Mijn hand begint te trillen, de spiegel valt uit mijn vingers in scherven op de grond.

Ik open mijn ogen. Ik zit nog in mijn bureaustoel. De zon schijnt door de ramen. Ik kijk op mijn horloge: drie minuten verstreken sinds ik in slaap viel.
 
**************************************
Meer over Linda Hulshof op: www.lindahulshof.nl


© 2010 Gerbrand Muller meer Gerbrand Muller - meer "Ontmoetingen" -
Bezigheden > Ontmoetingen
Werkonderbreking Gerbrand Muller
0803BZ Werkonderbreking
’s Middags, tegen het eind van de lange werkdag, vallen soms mijn ogen even dicht. Dan beginnen de avonturen...

Laatst waren mijn ogen nog niet gesloten of een wijds landschap doemde voor me op. Bossages, groene weiden, bergen. Een zee met schuimkoppen, blinkend, verblindend schitterend... Sterren dansen voor mijn ogen, gele, paarse, rode. De sterren veranderen in gezichten. De gezichten zweven op me toe, vervagen, maken plaats voor andere. Mooie gezichten, lelijke, vrolijke, kwaaie...

Nu zijn er twee gezichten tegelijk. Weg is het ene. Dat was te vroeg, had op zijn beurt moeten wachten. Het ene gezicht is nog niet verdwenen of het andere doemt op. Ik ken ze niet, geen lijkt op die van de mensen met wie ik de afgelopen dagen heb vergaderd, gebeld, gegeten of electronische berichten uitgewisseld, maar ze kennen mij. Ze weten alles van me. Waarom lachen ze? Ik heb iets misdaan, het is niet best, er zwaait wat voor me. Ook dat ene gezicht dat me verleidelijk aanstaart weet ervan, maar misschien is er een uitweg. O, er is altijd een uitweg...

Grote, vochtige ogen kijken me aan. ‘Zulke dingen moet je met een korreltje zout nemen, maar dat kan jij niet...’ Is dit waar? Het ene gezicht na het andere spreekt me toe. ‘Te hooi en te gras brandjes blussen is weer in de mode, maar daar moet jij niet aan meedoen.’ ‘Kijk uit, op die manier neem je hem de wind uit de zeilen...’ ‘Je hebt een hoog woord over wie niet allemaal, maar jij...’

Nu is een jonge vrouw aan het woord. Zij heeft volle lippen, kersenrode wangen, grote treurige ogen. Ken ik haar niet? Ach, zij is het buurmeisje dat altijd over de schutting keek lang, lang geleden, we konden nog maar nauwelijks lopen. We hebben samen gespeeld, in de zomer kropen we vaak met ons tweeën in de lege kolenkist.
‘Dat ben jij niet!’
‘Dat zal jij weten!’
‘Wat kijk je me aan! Wil je me bang maken?’
‘Ik wil je niet bang maken, maar ik moet je iets zeggen. Niet van me wegkijken! Luisteren! Jij hebt het nogal getroffen met jezelf, waar of niet? De mensen kunnen het wel met jou vinden. Een leuke kerel om een borrel mee te drinken. Toch serieus. Iemand kan met jou een goed gesprek voeren, want je luistert, je hebt begrip, inlevingsvermogen, sommige vrouwen noemen je ‘een schatje’, laat me uitpraten, want nu komt het! De hele wereld met al die mensen die je zo aardig, serieus en begripvol vinden kan jou gestolen worden. Je bent oneerlijk. Vals. Spreek me niet tegen, want zo is het! Inwendig lach je de mensen uit, jezelf niet uitgezonderd overigens, dat neemt me nog een beetje voor je in. Misschien ben je eerder verbitterd dan hoogmoedig. Teleurgesteld, ik begrijp niet waardoor, want je doet toch meestal je zin, daar zorg je wel voor... Het geeft allemaal niet als je maar eerlijk was en openlijk toegaf dat de wereld je gestolen kan worden. Ik zou proberen je tot andere gedachten te brengen en dat zou waarschijnlijk niet lukken, maar ik zou van je blijven houden. Maar je bent onoprecht, je geeft de mensen geen kans om in je hart te kijken. Je hart is gesloten met niet één maar wel tien zware ijzeren sloten.’
‘Ho, nu ga je toch echt te ver! Tien zware ijzeren sloten! Alsof ik ooit van mijn hart een moordkuil heb gemaakt! Goed, soms kan je beter je mond houden, je kan niet altijd laten blijken wat je eigenlijk denkt en voelt. Maar ik lach de mensen niet uit en ik ben niet verbitterd! Kwaad soms, dat wel, maar dat is dan niet zonder reden. Kijk naar wat de mensen aanrichten... de mens is het wreedste dier; als het met de mensheid de verkeerde kant opgaat dan is dat haar verdiende loon, mag ik dat soms niet denken?’
‘Denk wat je wilt, maar kijk in je hart!’
‘Ik heb in mijn hart gekeken. ‘Ik doorzocht mijzelf,’ om met Heraclitus te spreken.’
‘Maar je weet niets!’
‘Ik weet niets, maar geldt dat niet voor alle mensen?’
‘Ignorabimus, wij zullen niet weten, god god! Probeer je er niet onderuit te kletsen! Denk na over wat ik gezegd heb! Ach, laat ook maar, láát maar!’
Haar gezicht vervaagt.

De gezichten van een man en een vrouw doemen op. Stikkend van woede roep ik dat ze moeten opdonderen, ik kan even niemand meer zien, maar ze knipogen en lachen naar me. Ze lachen zich krom... Ken ik ze niet meer? Ze hebben nog wel zó om me gelachen. Ik weet niet half hoe komiek ik ben, waarschijnlijk ben ik juist daarom zo grappig, omdat ik geen idee heb hoe leuk het is wat ik zeg. ‘Wat kletsen jullie?’ roep ik - mijn stem galmt in mijn oren. ‘Ik maak helemaal geen grappen, daar is het leven veel te ernstig voor!’ Maar de man en vrouw zijn alweer in het niets opgelost. Nieuwe gestalten verschijnen. Verdringen elkaar. Vlaggen wapperen... een optocht nadert, voorafgegaan door een harmonieorkest, de koperen blaasinstrumenten fonkelen in de zon! Kinderen met vlaggetjes. Marcherende soldaten. Een dansende menigte, het krioelt van de verentooien en de dieren- en drakenkoppen! Ik wil ernaartoe... waarom hebben zij plezier en ik niet? Ze lachen en wenken uitgelaten: kom dan toch, zonder jou is het niet half zo leuk! Ik sta aan de grond genageld. De tranen stromen over mijn gezicht. Wat houdt me tegen? Kijk, worstelaars en boksers, hun glimmende lijven omhangen met bloemenkransen, groeten me met opgestoken vuist! Zo snel als dit alles verschijnt, zo snel lost het ook weer in het niets op. Waar de worstelaars en boksers passeerden staat nu een man...

Aj! Ik ken die kerel en ik mag hem niet. Hij heeft iets gedaan dat ik hem nooit zal vergeven. Ja, het ligt niet in mijn aard om lang op iemand boos te zijn, maar wat deze man me geflikt heeft is te erg, ik wil hem nooit meer zien. Zie hem naar me wenken en knipogen! Wat moet ik doen, het liefst zou ik hem een klap verkopen. Nu loopt hij op me toe. Ik deins terug, hij legt een zware hand op mijn schouder alsof hij me wil arresteren, mijn spieren verstijven onder de aanraking en hij barst in lachen uit.
‘Ken je me niet meer?’
‘Hoe zou ik je niet kennen!’
Ik wend mijn ogen af om het gehate gezicht niet langer te hoeven zien.
‘Kijk niet zo zuur! Als je wilt zal ik je iets laten zien!’
Hij grijnst en wenkt jongensachtig samenzweerderig.
‘Wat wil je me laten zien?’
‘Iets dat je niet gelooft zolang je het niet gezien hebt.’
Ik volg hem schoorvoetend. Hij huppelt voor me uit. Nu volgen de gebeurtenissen elkaar in vliegend tempo op. De tocht gaat trap op, trap af, gangen door, dubbel zo snel op roltrappen en rollende trottoirs, ik struikel, val, armen heisen me overeind en sleuren me voort. ‘Ik kan zelf wel lopen!’ roep ik. Ik tracht me los te worstelen, maar ze tillen me op. Dan zit ik op een hoge kruk. Zeker moet ik weer geknipt worden. Ik krijg een laken om, dat ik woest van me afruk. Daar komt de kapper met een schaar. Ik begin te schreeuwen. ‘Hou je gemak hè!’ De barman, want ik zit niet bij de kapper maar aan een bar, zet met een zwierig gebaar een borrel voor me neer. Lachend sla ik de borrel met één teug achterover.
‘Jantje huilt, Jantje lacht!’ zegt de barman.
‘Toch zeker vaker lacht!’
‘Als je jezelf eens in de spiegel zag!’
‘Geef me maar een spiegel!’
De barman tast tussen de drankflessen en reikt me een spiegel aan.

Ik bekijk mijn gezicht. Ach, hoe droevig... De grote grijze ogen, wat zien die wat ik niet zie? Een onheil dat de mensen boven het hoofd hangt en het einde van het leven zal brengen. Ogen die zien wat niemand ziet... Maar deze ogen zien niets. De bezitter ervan twijfelt en aan zijn twijfel zal nooit een einde komen. Nooit zal hij een conclusie trekken, een besluit nemen. Hij denkt niet, zijn hoofd is leeg van gedachten, want wat voor zin heeft het om te denken als geen enkele gedachte tot een conclusie leidt? Of zit het allemaal anders? Wat lees ik niet in deze ogen? Droefenis, vertwijfeling, berusting. Spot... De bezitter van deze ogen is niet recht door zee. Hij houdt de wereld voor de gek, misschien voor zijn eigen bestwil, sommige dingen kun je uit zelfbescherming beter voor jezelf houden. Is toch de beroerdste niet. Hij laat je niet in de steek. Een trouwe vriend. Nauwgezet en betrouwbaar. Op sommige momenten vergeetachtig, verstrooid. Dat alles en nog veel meer. De aard van een mens is een som. Om vast te stellen hoe een mens is zou je al zijn eigenschappen bij elkaar moeten optellen en het gemiddelde nemen. Een duivelse opgave, maar deze spiegel doet niet onder voor de snelste computer... Alle facetten van mijn karakter heeft hij inmiddels opgeslagen en nu is hij aan het rekenen. Een voor een worden mijn eigenschappen doorgelicht en gewogen, als ik blijf kijken zal ik tenslotte het gemiddelde van het totaal te zien krijgen. Nog even geduld... Geduld, ook mij ontbreekt het daaraan de laatste tijd steeds meer. De schuld van de razendsnelle, nog steeds snellere computer... Ik word moe, de spiegel voelt zwaarder en zwaarder. Mijn hand begint te trillen, de spiegel valt uit mijn vingers in scherven op de grond.

Ik open mijn ogen. Ik zit nog in mijn bureaustoel. De zon schijnt door de ramen. Ik kijk op mijn horloge: drie minuten verstreken sinds ik in slaap viel.
 
**************************************
Meer over Linda Hulshof op: www.lindahulshof.nl
© 2010 Gerbrand Muller
powered by CJ2