archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Ontmoetingen delen printen terug
De vloek van het geheugen Debby Kowsoleea

0710BZ Geheugen
Ook erg: al die feestjes en etentjes waarbij het gesprek binnen de kortst mogelijke tijd gedomineerd wordt door lieden die op een misselijk makende manier tegen elkaar op gaan zitten bieden over hun heerlijke jeugd, hun fantastische ouders, énige ex-vriendjes en –vriendinnetjes, enzovoorts, enzovoorts.
Vreemd toch: om de paar maanden staat er wel weer eens in de krant dat wij Nederlanders een volk vormen van klagers en kankeraars. Was het maar waar.
Een ander weerzinwekkend aspect van dit soort feestneuzen is dat ze er luidkeels kond van doen dat ze zich van voorbije periodes of gebeurtenissen alleen de aangename kanten herinneren en de onaangename geheel en al zijn vergeten. Ook van overleden dierbaren en zelfs niet-dierbaren zijn hen slechts de deugden bijgebleven, terwijl minder gunstige karaktertrekjes en begane rotstreken opgelost schijnen te zijn in de nevel van het verleden.

Waarom werkt dat bij mij precies andersom? Ben ik soms een maandagochtendkneusje van Onze-Lieve-Heer en is-Ie tijdens de constructie van mijn mentale gestel vergeten is de o-zo-noodzakelijke delete-knop in mijn programma aan te brengen?

Zo staan me van wijlen mijn moeder, op zich een leuk mens dat veel van mij hield, vooral haarscherp haar kijverige driftbuien en daarbij behorende onbeheerste mepzucht voor ogen. En van mijn vader, een beminnelijke, ruimdenkende en meestal goedlachse man, zijn sombere, in zichzelf gekeerde dagen vol angstaanjagende kampverhalen, die me nu nog slappe kuiten bezorgen. Kennelijk was ook hij niet iemand die de gave bezat onprettige herinneringen te verdringen.
Van mijn schooltijd herinner ik me voornamelijk de klieken gluiperige medeleerlingen: jongetjes die bij voorkeur hun kleinste en tengerste klasgenootjes bekogelden met sneeuwballen waar keiharde stukken steen in verwerkt waren en meisjes die je tijdens gymnastiek met nagels, ellebogen en de smerigste dreigementen de bal afhandig maakten, daarbij feilloos aanvoelend wanneer de dienstdoende onderwijzer de andere kant op keek. De onderwijzers keken trouwens vaak een andere kant op, dat weet ik ook nog.
Van mijn academietijd komen me de slechte beoordelingen, vol welbewuste stoten onder de gordel, van machtsbeluste docenten voor de geest; van vroegere geliefden het verraad, de onverschilligheid of juist de verstikkende aanhankelijkheid en zo kan ik doorgaan, godbewaarme. En bleef het daar nog maar bij, maar het ergste is dat mijn eigen blunders, stompzinnige opmerkingen, onbehouwen gedrag en al dan niet uitgevoerde schofterige voornemens nog veel scherper in mijn geheugen geëtst staan. Zo komt regelmatig een vroeger schoolvriendinnetje bij me spoken; de glazen van haar bril waren nog dikker dan de mijne en ik terroriseerde haar door – enfin, ik zal de details maar voor me houden, het is alleen te hopen dat zij wél een goed functionerend verdringingsmechanisme van onze Intelligent Designer heeft meegekregen.

Het is een vloek, zo’n weinig selectief geheugen. Dat ik niet allang in een gesticht zit of op zijn minst verslaafd ben aan de Prozac, komt doordat ik wél weer gezegend ben met een subliem vermogen tot uitwijken en maken dat ik wegkom. En natuurlijk door een stevige dosis wraakzucht, zonder welk het geen mens vergund is om in goede geestelijke gezondheid oud te worden, positief ingesteld of niet.
Een beetje gelukkig toeval is ook niet weg: ik heb bijvoorbeeld geen broers en zusters, zodat familiebijeenkomsten met het onvermijdelijke, door drank besproeide sentimentele geteem van ‘wat hadden we het vroeger toch leuk hè’ me bespaard blijven; bij mij zouden dergelijke partijtjes natuurlijk meteen alles omhoog laten schieten wat er vroeger allemaal níet leuk was, drank of geen drank.
Wat de schoolgenootjes betreft, dat was een kwestie van wegwezen: zodra ik mijn einddiploma had, heb ik een opleiding uitgezocht in de verst weg gelegen stad die ik op de kaart kon vinden en daar ben ik sindsdien gebleven, zodat de kans dat ik één van die etters tegenkom niet erg groot is – statistieken wijzen tenslotte uit dat tachtig procent van alle Nederlanders in een straal van dertig kilometer rond zijn ouderlijk huis blijft wonen. In het gat waar ik ben opgegroeid zou dat percentage zelfs wel eens nog hoger kunnen liggen, want de benepen provinciaalsheid en de minachting ten opzichte van iedereen die met een andere dan de plaatselijke tongval sprak waren daar onbeschrijfelijk. Eén keer, rond mijn twintigste, heeft mijn lagere school het bestaan mijn ouders op te bellen om, in verband met een naderende reünie, mijn huidige adres te achterhalen; mijn moeder die, zoals gezegd, ondanks alles een leuk mens was heeft toen met veel tegenwoordigheid van geest beweerd dat ik naar Buenos Aires was verhuisd. Daar had ik een andere naam aangenomen en een geslachtsoperatie ondergaan, fantaseerde ze, zodat het niet veel zin had om me een uitnodiging te sturen. Ik heb toen nog een paar leuke avonden gehad met het verzinnen van de gesprekken die ongetwijfeld over me gevoerd zijn tijdens die reünie in dat naar pis, zweet en goedkoop papier ruikende dorpsschooltje.
Wat de docenten van de academie betreft, ik heb ondanks het vaak erbarmelijke onderwijs waar die instelling haar leerlingen mee kwelde, toch nog kans gezien een heel aardige baan te vinden en ook is het me een paar keer gelukt de ergsten van dat stel geestelijk gestoorden behoorlijk in diskrediet te brengen, voor zover ze dat zelf al niet gedaan hadden. Zoiets helpt. Zo heb ik ook enige ontrouwe geliefden achteraf nog eens flink te grazen kunnen nemen en ontdekt dat gekwetstheid en schuldgevoel elkaar aardig opheffen als dat schuldgevoel geprojecteerd is op degene door wie men gekwetst is.
Andersom werkt dat trouwens ook heel aardig: als mijn eigen smeerlapperijen komen spoken bedenk ik me dat mijn slachtoffers eigenlijk ook maar kolerelijders waren met een buitengewoon slecht karakter, zodat ze eigenlijk kregen wat ze verdienden. Een soort natuurlijk evenwicht, zeg maar.

Er valt dus best te leven met mijn handicap, zoals een mens ook heel redelijk kan leven met bijvoorbeeld hoogtevrees door de Alpen en de Pyreneeën te vermijden en het schoonmaken van de dakgoot aan professionals over te laten.
Toch vraag ik me wel eens af of er niet iets aan mijn karakterstructuur te versleutelen valt, zodat ik op al die partijtjes ook eens kan gaan zitten patsen over geweldige ouders, gelukkige schooljaren, zálige vakanties en fantastische ex-minnaars, in plaats van de sfeer te verpesten met cynische opmerkingen dan wel een broeierig zwijgen.
Of zal ik ook maar gewoon leren liegen?
 
****************************


© 2010 Debby Kowsoleea meer Debby Kowsoleea - meer "Ontmoetingen"
Bezigheden > Ontmoetingen
De vloek van het geheugen Debby Kowsoleea
0710BZ Geheugen
Ook erg: al die feestjes en etentjes waarbij het gesprek binnen de kortst mogelijke tijd gedomineerd wordt door lieden die op een misselijk makende manier tegen elkaar op gaan zitten bieden over hun heerlijke jeugd, hun fantastische ouders, énige ex-vriendjes en –vriendinnetjes, enzovoorts, enzovoorts.
Vreemd toch: om de paar maanden staat er wel weer eens in de krant dat wij Nederlanders een volk vormen van klagers en kankeraars. Was het maar waar.
Een ander weerzinwekkend aspect van dit soort feestneuzen is dat ze er luidkeels kond van doen dat ze zich van voorbije periodes of gebeurtenissen alleen de aangename kanten herinneren en de onaangename geheel en al zijn vergeten. Ook van overleden dierbaren en zelfs niet-dierbaren zijn hen slechts de deugden bijgebleven, terwijl minder gunstige karaktertrekjes en begane rotstreken opgelost schijnen te zijn in de nevel van het verleden.

Waarom werkt dat bij mij precies andersom? Ben ik soms een maandagochtendkneusje van Onze-Lieve-Heer en is-Ie tijdens de constructie van mijn mentale gestel vergeten is de o-zo-noodzakelijke delete-knop in mijn programma aan te brengen?

Zo staan me van wijlen mijn moeder, op zich een leuk mens dat veel van mij hield, vooral haarscherp haar kijverige driftbuien en daarbij behorende onbeheerste mepzucht voor ogen. En van mijn vader, een beminnelijke, ruimdenkende en meestal goedlachse man, zijn sombere, in zichzelf gekeerde dagen vol angstaanjagende kampverhalen, die me nu nog slappe kuiten bezorgen. Kennelijk was ook hij niet iemand die de gave bezat onprettige herinneringen te verdringen.
Van mijn schooltijd herinner ik me voornamelijk de klieken gluiperige medeleerlingen: jongetjes die bij voorkeur hun kleinste en tengerste klasgenootjes bekogelden met sneeuwballen waar keiharde stukken steen in verwerkt waren en meisjes die je tijdens gymnastiek met nagels, ellebogen en de smerigste dreigementen de bal afhandig maakten, daarbij feilloos aanvoelend wanneer de dienstdoende onderwijzer de andere kant op keek. De onderwijzers keken trouwens vaak een andere kant op, dat weet ik ook nog.
Van mijn academietijd komen me de slechte beoordelingen, vol welbewuste stoten onder de gordel, van machtsbeluste docenten voor de geest; van vroegere geliefden het verraad, de onverschilligheid of juist de verstikkende aanhankelijkheid en zo kan ik doorgaan, godbewaarme. En bleef het daar nog maar bij, maar het ergste is dat mijn eigen blunders, stompzinnige opmerkingen, onbehouwen gedrag en al dan niet uitgevoerde schofterige voornemens nog veel scherper in mijn geheugen geëtst staan. Zo komt regelmatig een vroeger schoolvriendinnetje bij me spoken; de glazen van haar bril waren nog dikker dan de mijne en ik terroriseerde haar door – enfin, ik zal de details maar voor me houden, het is alleen te hopen dat zij wél een goed functionerend verdringingsmechanisme van onze Intelligent Designer heeft meegekregen.

Het is een vloek, zo’n weinig selectief geheugen. Dat ik niet allang in een gesticht zit of op zijn minst verslaafd ben aan de Prozac, komt doordat ik wél weer gezegend ben met een subliem vermogen tot uitwijken en maken dat ik wegkom. En natuurlijk door een stevige dosis wraakzucht, zonder welk het geen mens vergund is om in goede geestelijke gezondheid oud te worden, positief ingesteld of niet.
Een beetje gelukkig toeval is ook niet weg: ik heb bijvoorbeeld geen broers en zusters, zodat familiebijeenkomsten met het onvermijdelijke, door drank besproeide sentimentele geteem van ‘wat hadden we het vroeger toch leuk hè’ me bespaard blijven; bij mij zouden dergelijke partijtjes natuurlijk meteen alles omhoog laten schieten wat er vroeger allemaal níet leuk was, drank of geen drank.
Wat de schoolgenootjes betreft, dat was een kwestie van wegwezen: zodra ik mijn einddiploma had, heb ik een opleiding uitgezocht in de verst weg gelegen stad die ik op de kaart kon vinden en daar ben ik sindsdien gebleven, zodat de kans dat ik één van die etters tegenkom niet erg groot is – statistieken wijzen tenslotte uit dat tachtig procent van alle Nederlanders in een straal van dertig kilometer rond zijn ouderlijk huis blijft wonen. In het gat waar ik ben opgegroeid zou dat percentage zelfs wel eens nog hoger kunnen liggen, want de benepen provinciaalsheid en de minachting ten opzichte van iedereen die met een andere dan de plaatselijke tongval sprak waren daar onbeschrijfelijk. Eén keer, rond mijn twintigste, heeft mijn lagere school het bestaan mijn ouders op te bellen om, in verband met een naderende reünie, mijn huidige adres te achterhalen; mijn moeder die, zoals gezegd, ondanks alles een leuk mens was heeft toen met veel tegenwoordigheid van geest beweerd dat ik naar Buenos Aires was verhuisd. Daar had ik een andere naam aangenomen en een geslachtsoperatie ondergaan, fantaseerde ze, zodat het niet veel zin had om me een uitnodiging te sturen. Ik heb toen nog een paar leuke avonden gehad met het verzinnen van de gesprekken die ongetwijfeld over me gevoerd zijn tijdens die reünie in dat naar pis, zweet en goedkoop papier ruikende dorpsschooltje.
Wat de docenten van de academie betreft, ik heb ondanks het vaak erbarmelijke onderwijs waar die instelling haar leerlingen mee kwelde, toch nog kans gezien een heel aardige baan te vinden en ook is het me een paar keer gelukt de ergsten van dat stel geestelijk gestoorden behoorlijk in diskrediet te brengen, voor zover ze dat zelf al niet gedaan hadden. Zoiets helpt. Zo heb ik ook enige ontrouwe geliefden achteraf nog eens flink te grazen kunnen nemen en ontdekt dat gekwetstheid en schuldgevoel elkaar aardig opheffen als dat schuldgevoel geprojecteerd is op degene door wie men gekwetst is.
Andersom werkt dat trouwens ook heel aardig: als mijn eigen smeerlapperijen komen spoken bedenk ik me dat mijn slachtoffers eigenlijk ook maar kolerelijders waren met een buitengewoon slecht karakter, zodat ze eigenlijk kregen wat ze verdienden. Een soort natuurlijk evenwicht, zeg maar.

Er valt dus best te leven met mijn handicap, zoals een mens ook heel redelijk kan leven met bijvoorbeeld hoogtevrees door de Alpen en de Pyreneeën te vermijden en het schoonmaken van de dakgoot aan professionals over te laten.
Toch vraag ik me wel eens af of er niet iets aan mijn karakterstructuur te versleutelen valt, zodat ik op al die partijtjes ook eens kan gaan zitten patsen over geweldige ouders, gelukkige schooljaren, zálige vakanties en fantastische ex-minnaars, in plaats van de sfeer te verpesten met cynische opmerkingen dan wel een broeierig zwijgen.
Of zal ik ook maar gewoon leren liegen?
 
****************************
© 2010 Debby Kowsoleea
powered by CJ2