archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Ontmoetingen delen printen terug
Op de thee bij Voskuil Jan Moen

0515BZ Jan Moen
Ooit ben ik bij de schrijver Voskuil aan de Herengracht op de thee geweest. Ik had hem gevraagd of ik eens langs mocht komen omdat ik graag wilde praten over de managementaspecten in zijn boeken. Ik probeer namelijk mijn werk, hoogleraar management in de gezondheidszorg, te combineren met mijn hobby, de Nederlandse literatuur. De IJsbrekers van Anna Enquist, bijvoorbeeld, maar zeker de zeven delen van ‘Het Bureau’ van Voskuil, lenen zich daar uitstekend voor. Tot mijn vreugde hadden mijn cursisten daar al aan gerefereerd, voordat ik er zelf over begonnen was. Ik had dus alle reden om de schrijver zelf over het onderwerp te bevragen.
Het werd een geanimeerd gesprek van bijna twee en een half uur. (‘Het is voor U toch ook een uitje, meneer Moen?’) Lousje was helaas er niet, zodat hij zelf de thee moest inschenken. (‘Kaakje meneer Moen en chocolaatje erbij?’) Ik had jenever voor hem meegebracht en dat vond hij prachtig.
Ik vertelde hem dat ik met name interesse had voor zijn opvattingen over leiderschap. Hij gaf aan dat door het gedrag van mensen tijdens de oorlog hij het vertrouwen in mensen had verloren. (‘Oh, u bent van 1946. Dat waren mijn medewerkers ook. Die kunnen dat niet echt begrijpen.’)

Zijn teleurstelling in mensen kwam tot uiting in zijn argwaan en angsten. Door zijn socialistische opvoeding (vader was Voskuil, dé VARA commentator) was hij van mening dat iedereen op een plek moest werken, al functioneerde hij slecht. Die twee zaken leidden ertoe dat hij op zijn Bureau mensen zocht met niet teveel ambitie! In deel 6 of 7 deed hij een week over de 64 selectiegesprekken naar aanleiding van alle 64 brieven, omdat hij aan mensen wil ruiken en wil kijken of ze niet teveel ambitie hebben! Hij zocht archiefdieren, die lang bij hem wilden blijven werken. Soms kreeg ik het gevoel dat hij de uitvinder was van de Melkertbaan. Hij zocht mensen uit die bij hem pasten. Hij vertelde dat hij erg teleurgesteld was dat, na zijn eigen afscheid bij Het Bureau, ook al ‘zijn mensen’ waren vertrokken. Blijkbaar voelden ze zich daar niet meer thuis.

Hij bleef maar doorvertellen en we wisselden herinneringen uit aan Den Haag. Ik vertelde dat ik iedere dinsdagavond in de Haagse Posthoorn zit! Een café aan het Lange Voorhout dat vaak voorkomt in Het Bureau. We deelden onze ervaringen met tramlijn 16 en 17. Voskuil maakte daar gebruik van om naar het verpleeghuis van de moeder van Nicoline in Moerwijk te gaan, de wijk waar ik grootgebracht ben.
 
Ik bracht naar voren dat hij een schrijver0515BZ Het Bureau is die heel precies het gedrag van mensen observeert.
 
 
 
 
 
Het is een antropologische benadering. Dit in tegenstelling tot, bijvoorbeeld, Harry Mulisch, die met fantasieën werkt. Voskuil vertelde me geschokt dat Mulisch niet gecharmeerd was van zijn boeken en het ‘leesplankproza’ had genoemd! Hij had ook weinig relaties met andere schrijvers. Op Frida Vogels en Charlotte Mutsaers na kende hij eigenlijk niemand.
Ik zat in een jaren vijftig rotanstoel. Er stond een grote papyrus in één hoek, in de andere hoek een kleine televisie en veel oude boeken. Door die ouderwetse inrichting van zijn woning voelde ik me alsof ik bij een eigenwijze grootvader op bezoek was. Voskuil zat, geanimeerd vertellend, geleund tegen de kussens van een oude divan. Hij vertelde me dat hij bezig was met de voorbereidingen van een boek over tien voettochten in Frankrijk die hij en zijn vrouw zo´n 15 jaar geleden gemaakt hadden.

Hij zei mij met nadruk: ‘Meneer Moen, ik ontmasker eigenlijk illusies. U zou eigenlijk mijn wetenschappelijk werk eens moeten lezen. Geen enkele journalist heeft daar ooit belangstelling voor getoond, maar daarin doe ik eigenlijk precies hetzelfde.’
Op een gegeven moment kon ik het niet laten om hem de groeten te doen van de directeur van zijn ‘Hoofdbureau’. Voskuil schrok daar een beetje van. Ik legde hem uit dat mijn broer directeur was van de KNAW, ‘Het Hoofdbureau’, waar ‘Het Bureau’ onder valt. Ze hadden elkaar echter nooit meegemaakt, want mijn broer werd dat pas toen Voskuil al met pensioen was gegaan.
Om vier uur riep hij nog: ‘Biertje meneer Moen?' Ik wist de verleiding te weerstaan en dronk thee met hem mee. Hij vertelde met trots dat er een hoorspel op de radio zou komen van alle zeven delen ‘Bureau’. Op de valreep vertelde hij me nog dat een doorgeleerde vriend van hem ook al eens had gezegd, dat hij de meest moderne managementtechnieken op zijn bureau gebruikte. Met een bijzondere toon voor understatement!
Na twee en een half uur kon ik eindelijk opstaan uit mijn rotanstoel en liet hij mij uit. De NRC raapte ik voor hem op van de deurmat en ik schudde hem de hand.

Buiten was het 23 graden, maar het leek nu veel warmer. Een droom was immers in vervulling gegaan: een gesprek met een schrijver die je hoog acht. En het leek alsof ik de hoofdrolspeler had ontmoet van een film die nog niet vertoond was, maar waarvan ik heel veel fragmenten al kende.


© 2008 Jan Moen meer Jan Moen - meer "Ontmoetingen"
Bezigheden > Ontmoetingen
Op de thee bij Voskuil Jan Moen
0515BZ Jan Moen
Ooit ben ik bij de schrijver Voskuil aan de Herengracht op de thee geweest. Ik had hem gevraagd of ik eens langs mocht komen omdat ik graag wilde praten over de managementaspecten in zijn boeken. Ik probeer namelijk mijn werk, hoogleraar management in de gezondheidszorg, te combineren met mijn hobby, de Nederlandse literatuur. De IJsbrekers van Anna Enquist, bijvoorbeeld, maar zeker de zeven delen van ‘Het Bureau’ van Voskuil, lenen zich daar uitstekend voor. Tot mijn vreugde hadden mijn cursisten daar al aan gerefereerd, voordat ik er zelf over begonnen was. Ik had dus alle reden om de schrijver zelf over het onderwerp te bevragen.
Het werd een geanimeerd gesprek van bijna twee en een half uur. (‘Het is voor U toch ook een uitje, meneer Moen?’) Lousje was helaas er niet, zodat hij zelf de thee moest inschenken. (‘Kaakje meneer Moen en chocolaatje erbij?’) Ik had jenever voor hem meegebracht en dat vond hij prachtig.
Ik vertelde hem dat ik met name interesse had voor zijn opvattingen over leiderschap. Hij gaf aan dat door het gedrag van mensen tijdens de oorlog hij het vertrouwen in mensen had verloren. (‘Oh, u bent van 1946. Dat waren mijn medewerkers ook. Die kunnen dat niet echt begrijpen.’)

Zijn teleurstelling in mensen kwam tot uiting in zijn argwaan en angsten. Door zijn socialistische opvoeding (vader was Voskuil, dé VARA commentator) was hij van mening dat iedereen op een plek moest werken, al functioneerde hij slecht. Die twee zaken leidden ertoe dat hij op zijn Bureau mensen zocht met niet teveel ambitie! In deel 6 of 7 deed hij een week over de 64 selectiegesprekken naar aanleiding van alle 64 brieven, omdat hij aan mensen wil ruiken en wil kijken of ze niet teveel ambitie hebben! Hij zocht archiefdieren, die lang bij hem wilden blijven werken. Soms kreeg ik het gevoel dat hij de uitvinder was van de Melkertbaan. Hij zocht mensen uit die bij hem pasten. Hij vertelde dat hij erg teleurgesteld was dat, na zijn eigen afscheid bij Het Bureau, ook al ‘zijn mensen’ waren vertrokken. Blijkbaar voelden ze zich daar niet meer thuis.

Hij bleef maar doorvertellen en we wisselden herinneringen uit aan Den Haag. Ik vertelde dat ik iedere dinsdagavond in de Haagse Posthoorn zit! Een café aan het Lange Voorhout dat vaak voorkomt in Het Bureau. We deelden onze ervaringen met tramlijn 16 en 17. Voskuil maakte daar gebruik van om naar het verpleeghuis van de moeder van Nicoline in Moerwijk te gaan, de wijk waar ik grootgebracht ben.
 
Ik bracht naar voren dat hij een schrijver0515BZ Het Bureau is die heel precies het gedrag van mensen observeert.
 
 
 
 
 
Het is een antropologische benadering. Dit in tegenstelling tot, bijvoorbeeld, Harry Mulisch, die met fantasieën werkt. Voskuil vertelde me geschokt dat Mulisch niet gecharmeerd was van zijn boeken en het ‘leesplankproza’ had genoemd! Hij had ook weinig relaties met andere schrijvers. Op Frida Vogels en Charlotte Mutsaers na kende hij eigenlijk niemand.
Ik zat in een jaren vijftig rotanstoel. Er stond een grote papyrus in één hoek, in de andere hoek een kleine televisie en veel oude boeken. Door die ouderwetse inrichting van zijn woning voelde ik me alsof ik bij een eigenwijze grootvader op bezoek was. Voskuil zat, geanimeerd vertellend, geleund tegen de kussens van een oude divan. Hij vertelde me dat hij bezig was met de voorbereidingen van een boek over tien voettochten in Frankrijk die hij en zijn vrouw zo´n 15 jaar geleden gemaakt hadden.

Hij zei mij met nadruk: ‘Meneer Moen, ik ontmasker eigenlijk illusies. U zou eigenlijk mijn wetenschappelijk werk eens moeten lezen. Geen enkele journalist heeft daar ooit belangstelling voor getoond, maar daarin doe ik eigenlijk precies hetzelfde.’
Op een gegeven moment kon ik het niet laten om hem de groeten te doen van de directeur van zijn ‘Hoofdbureau’. Voskuil schrok daar een beetje van. Ik legde hem uit dat mijn broer directeur was van de KNAW, ‘Het Hoofdbureau’, waar ‘Het Bureau’ onder valt. Ze hadden elkaar echter nooit meegemaakt, want mijn broer werd dat pas toen Voskuil al met pensioen was gegaan.
Om vier uur riep hij nog: ‘Biertje meneer Moen?' Ik wist de verleiding te weerstaan en dronk thee met hem mee. Hij vertelde met trots dat er een hoorspel op de radio zou komen van alle zeven delen ‘Bureau’. Op de valreep vertelde hij me nog dat een doorgeleerde vriend van hem ook al eens had gezegd, dat hij de meest moderne managementtechnieken op zijn bureau gebruikte. Met een bijzondere toon voor understatement!
Na twee en een half uur kon ik eindelijk opstaan uit mijn rotanstoel en liet hij mij uit. De NRC raapte ik voor hem op van de deurmat en ik schudde hem de hand.

Buiten was het 23 graden, maar het leek nu veel warmer. Een droom was immers in vervulling gegaan: een gesprek met een schrijver die je hoog acht. En het leek alsof ik de hoofdrolspeler had ontmoet van een film die nog niet vertoond was, maar waarvan ik heel veel fragmenten al kende.
© 2008 Jan Moen
powered by CJ2