archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Bij ons in de straat delen printen terug
Helden en slapers Marcel Duyvestijn

Het lied der achttien dooden
Een cel is maar twee meter lang
en nauw twee meter breed,
wel kleiner nog is het stuk grond,
dat ik nu nog niet weet,
maar waar ik naamloos rusten zal,
mijn makkers bovendien,
wij waren achttien in getal,
geen zal den avond zien.

Ik luisterde naar een cd waarop de stem van Remco Campert klonk. Hij draagt het gedicht voor dat zijn vader “beroemd” maakte. Zestig jaar lang was die vader, Jan Campert, een held. Nu is hij een verrader.

Ik liep door het huis, zoals ijsberen zouden doen. Ik piekerde en keek naar de tuin (ongeveer vier meter lang en nauw twee meter breed) toen de bel ging.

“Waterbedrijf.”
“Oké.”
Twee Nederlandse mannen keken me aan alsof ze van de Gestapo waren. “De watermeter wordt vervangen.” Toen de eerste (een Dirk-achtige figuur) dit zei, liep de ander (een duidelijke Kees) alweer terug naar het busje met het logo van het waterleidingbedrijf. Niet lang daarna kwam hij met de nieuwe meter aan lopen. Elke zin eindigde hij met “hè”. “Maak de vloer maar effe open hè, dan kunnen we bij de meter hè.” Op mijn vraag of het lang duurde, antwoordde Dirk: “Net zo lang als het duurt, hè.” Kees lag al op zijn knieën en draaide de oude watermeter los.

Toen Dirk en Kees met hun hoofden in de kruipruimte van de gang hingen, zei ik: “Jullie komen er wel uit, hè?”
“We zijn nog niet eens binnen,” zei Kees gevat. En het klopte. Hij zat op zijn knieën op de drempel, alleen zijn hoofd was bij mij binnen. Hij keek me lachend aan.
Ik glimlachte beleefd.

Toen ik terugkwam in de huiskamer was Remco Campert klaar met voorlezen van het gedicht van zijn vader. De achttien dooden waren dood. Ineens0209 Helden & Slapers voelde de stilte in mijn huis aan als zuurstofgebrek. Op de geluiden uit de gang van waterpomptangen op mijn waterleiding na was het stil. Het sneeuwde buiten. Witte watjes vlogen diagonaal mijn tuin in. Als de vlokjes bijna tegen de harde terrastegels vielen, leken ze weer even omhoog te willen komen. De zwaartekracht drukte ze echter weer naar beneden. Op de grond smolten ze na twee seconden weer weg. Natte sneeuw.

Ik pakte een gedichtenbundel van Remco Campert en las:
“De Duitser had per kaart gemeld
Mijn vader hij was dood
Neuengamme, bitter oord
Daar hebben ze mijn vader vermoord.”
Toen het plaatsvond, was hij een kind. Hij speelde ergens op de Veluwe, de kikkervisje in de sloot hadden zijn aandacht, tot zijn moeder kwam aanlopen. Ze rook naar stad. Zij kwam de jonge Remco vertellen dat zijn vader was overleden.
In zijn column in de Volkskrant schreef Remco dat hij bij het maken van dit gedicht had getwijfeld over het woord “vermoord.” Hij dacht toen dat zijn vader door uitputting om het leven was gekomen.

Ironie.

Iemand riep.
“We zijn alweer klaar.”
Het was niet voor mij bedoeld, want toen ik naar de gang en de kruipruimte wandelde om de heren te bedanken voor hun diensten, liepen de mannen al naar hun busje. Om ze nu nog gedag te zeggen, leek me overdreven. En dus deed ik gewoon de deur dicht.

Ik huiverde.
Het was koud in huis.
De zitbank lonkte naar me: “Kom even liggen.”
Dat aanbod kon ik niet afslaan.
Toen Kees en Dirk met hun waterleidingsbedrijfbusje de bocht omgingen, vlijde ik me neer op de bank. Een middagdutje.

Je hebt nu eenmaal helden en slapers.


© 2005 Marcel Duyvestijn meer Marcel Duyvestijn - meer "Bij ons in de straat" -
Beschouwingen > Bij ons in de straat
Helden en slapers Marcel Duyvestijn
Het lied der achttien dooden
Een cel is maar twee meter lang
en nauw twee meter breed,
wel kleiner nog is het stuk grond,
dat ik nu nog niet weet,
maar waar ik naamloos rusten zal,
mijn makkers bovendien,
wij waren achttien in getal,
geen zal den avond zien.

Ik luisterde naar een cd waarop de stem van Remco Campert klonk. Hij draagt het gedicht voor dat zijn vader “beroemd” maakte. Zestig jaar lang was die vader, Jan Campert, een held. Nu is hij een verrader.

Ik liep door het huis, zoals ijsberen zouden doen. Ik piekerde en keek naar de tuin (ongeveer vier meter lang en nauw twee meter breed) toen de bel ging.

“Waterbedrijf.”
“Oké.”
Twee Nederlandse mannen keken me aan alsof ze van de Gestapo waren. “De watermeter wordt vervangen.” Toen de eerste (een Dirk-achtige figuur) dit zei, liep de ander (een duidelijke Kees) alweer terug naar het busje met het logo van het waterleidingbedrijf. Niet lang daarna kwam hij met de nieuwe meter aan lopen. Elke zin eindigde hij met “hè”. “Maak de vloer maar effe open hè, dan kunnen we bij de meter hè.” Op mijn vraag of het lang duurde, antwoordde Dirk: “Net zo lang als het duurt, hè.” Kees lag al op zijn knieën en draaide de oude watermeter los.

Toen Dirk en Kees met hun hoofden in de kruipruimte van de gang hingen, zei ik: “Jullie komen er wel uit, hè?”
“We zijn nog niet eens binnen,” zei Kees gevat. En het klopte. Hij zat op zijn knieën op de drempel, alleen zijn hoofd was bij mij binnen. Hij keek me lachend aan.
Ik glimlachte beleefd.

Toen ik terugkwam in de huiskamer was Remco Campert klaar met voorlezen van het gedicht van zijn vader. De achttien dooden waren dood. Ineens0209 Helden & Slapers voelde de stilte in mijn huis aan als zuurstofgebrek. Op de geluiden uit de gang van waterpomptangen op mijn waterleiding na was het stil. Het sneeuwde buiten. Witte watjes vlogen diagonaal mijn tuin in. Als de vlokjes bijna tegen de harde terrastegels vielen, leken ze weer even omhoog te willen komen. De zwaartekracht drukte ze echter weer naar beneden. Op de grond smolten ze na twee seconden weer weg. Natte sneeuw.

Ik pakte een gedichtenbundel van Remco Campert en las:
“De Duitser had per kaart gemeld
Mijn vader hij was dood
Neuengamme, bitter oord
Daar hebben ze mijn vader vermoord.”
Toen het plaatsvond, was hij een kind. Hij speelde ergens op de Veluwe, de kikkervisje in de sloot hadden zijn aandacht, tot zijn moeder kwam aanlopen. Ze rook naar stad. Zij kwam de jonge Remco vertellen dat zijn vader was overleden.
In zijn column in de Volkskrant schreef Remco dat hij bij het maken van dit gedicht had getwijfeld over het woord “vermoord.” Hij dacht toen dat zijn vader door uitputting om het leven was gekomen.

Ironie.

Iemand riep.
“We zijn alweer klaar.”
Het was niet voor mij bedoeld, want toen ik naar de gang en de kruipruimte wandelde om de heren te bedanken voor hun diensten, liepen de mannen al naar hun busje. Om ze nu nog gedag te zeggen, leek me overdreven. En dus deed ik gewoon de deur dicht.

Ik huiverde.
Het was koud in huis.
De zitbank lonkte naar me: “Kom even liggen.”
Dat aanbod kon ik niet afslaan.
Toen Kees en Dirk met hun waterleidingsbedrijfbusje de bocht omgingen, vlijde ik me neer op de bank. Een middagdutje.

Je hebt nu eenmaal helden en slapers.
© 2005 Marcel Duyvestijn
powered by CJ2