archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Bij ons in de straat delen printen terug
Mijn herinnering aan Theo van Gogh Marcel Duyvestijn

0203 van Gogh
“Ik zat achter mijn computer. Ergens op een forum schreef iemand dat hij nu televisie ging kijken, want Theo van Gogh was vermoord.”
“Toen ben je direct tv gaan kijken?”
“Ik heb vanaf toen de hele dag gekeken en naar alle meningen geluisterd. Alle deskundigen en vrienden aan tafel zien schuiven bij zenuwachtige journalisten. En ik heb tientallen verslaggevers voor een blauwe tent zien staan: Daar ligt Hij.”
 
Dit gesprek heb ik nu al tien keer gevoerd.
Waar was je toen je hoorde dat Theo van Gogh was vermoord?
Ik was dus thuis.
 
Hij zat hier een keer bij mij in de buurt. Theo, blauw T-shirt met daarover zijn Amerikaanse stars en stripes bretels, vale spijkerbroek, zat luidruchtig te roken. Soms hing hij uitgezakt achteruit, blies hij rook richting de hemel en soms veerde hij ineens op. Met zijn rokende hand maakte hij bewegingen naar zijn disgenoot.
Een discussie zoals Theo die vele malen in zijn leven gevoerd zal hebben. Fel, scherp en rokend. Ik wist toen niet waar het over ging, maar ik wist wel dat hij op zo’n typische Fortuynistische wijze debatteerde.
“Je begrijpt het…”
“Dat is toch achterlijk.”
“En dan moet ik ophouden? Dat zeg jij?”
Andere mensen op het terras keken af en toe verstoord op als de cineast weer ontstak in een korte woede. Theo was zich wel degelijk bewust van het feit dat hij af en toe wat hard sprak. Als een jongentje dat om aandacht vroeg, keek hij af en toe in het rond.
“Nare man,” zei een keurig geklede man aan een tafeltje naast me tegen een jongere vrouw.
Hij keek haar niet aan, maar mij.
Ik maakte een gebaar van “ach…”
 
Maar wat bedoelde ik eigenlijk? Bedoelde ik “ach” of durfde ik er niks van te zeggen?
Ik wilde namelijk eigenlijk van alles zeggen tegen deze extreem verzorgde en fatsoenlijke man. Die man had zich die ochtend met een extreem scheermes geschoren, want hij was vies kaal. Hij droeg een roze overhemd met een chokertje (zo’n schaamlapje voor de keel). Iemand waar ik normaal niks mee had. Een gladjakker. Zo’n Bentley rijder die je hier in de buurt wel meer ziet. Op het oog fatsoenlijk, maar ongetwijfeld op een oneerlijke manier aan zijn geld gekomen. Maar ik wilde medestanders. Ik wilde bij hem horen. Bij de nette mensen. Bij de mensen die het fatsoen in pacht hadden. Ik deed zelfs één knoopje van mijn overhemd dicht. Mijn sportschoenen verborg ik onder de tafel.
 
Later heb ik Theo van Gogh nog een keer in debat gezien. Ik dacht in de Bali. Hij was grof. Maar goed, dat verbaasde niemand meer. Het was bijna eng om te zien hoe hij van andermans walging genoot. Toen een meisje met hoofddoek hem fel van repliek diende, zag je hem genieten. Zijn ogen glommen.
“Ik walg van je,” zei het meisje met de hoofddoek.
“Dat is dan insgelijks.” Hij deed zijn armen over elkaar en glimlachte van oor tot oor. Hij deed niet eens moeite zijn brandende sigaret uit zijn mond te halen. Hij genoot.
Ik hoorde hoe iemand na afloop aan de bar vertelde dat Theo een soort bruine verf onder zijn oogwallen smeerde om er nog vermoeider, nog lelijker uit te zien. Ook dat zijn T-shirt altijd veel te klein was waardoor zijn witte buik er onderuit bubbelde, was bewust gekozen.
 
Nu is hij dood.
Raar.
Hij fietste gewoon door een straat. In Amsterdam Oost.
Ik dacht nog: had ik niet verwacht. Dat die man door de stad fietste. Ze schieten mensen neer die uit een BMW stappen, dacht ik. Van die vastgoedmannetjes. Of anders mensen op motoren met grote havikken op hun rug, die zich de engelen van de hel noemen. Er was meer dat ik niet had verwacht. Religieuze idioten die, wat elke godsdienst verbiedt, mensen neerknallen. En dan ook nog uit naam van die godsdienst. Gewoon in een Amsterdamse straat.



© 2004 Marcel Duyvestijn meer Marcel Duyvestijn - meer "Bij ons in de straat" -
Beschouwingen > Bij ons in de straat
Mijn herinnering aan Theo van Gogh Marcel Duyvestijn
0203 van Gogh
“Ik zat achter mijn computer. Ergens op een forum schreef iemand dat hij nu televisie ging kijken, want Theo van Gogh was vermoord.”
“Toen ben je direct tv gaan kijken?”
“Ik heb vanaf toen de hele dag gekeken en naar alle meningen geluisterd. Alle deskundigen en vrienden aan tafel zien schuiven bij zenuwachtige journalisten. En ik heb tientallen verslaggevers voor een blauwe tent zien staan: Daar ligt Hij.”
 
Dit gesprek heb ik nu al tien keer gevoerd.
Waar was je toen je hoorde dat Theo van Gogh was vermoord?
Ik was dus thuis.
 
Hij zat hier een keer bij mij in de buurt. Theo, blauw T-shirt met daarover zijn Amerikaanse stars en stripes bretels, vale spijkerbroek, zat luidruchtig te roken. Soms hing hij uitgezakt achteruit, blies hij rook richting de hemel en soms veerde hij ineens op. Met zijn rokende hand maakte hij bewegingen naar zijn disgenoot.
Een discussie zoals Theo die vele malen in zijn leven gevoerd zal hebben. Fel, scherp en rokend. Ik wist toen niet waar het over ging, maar ik wist wel dat hij op zo’n typische Fortuynistische wijze debatteerde.
“Je begrijpt het…”
“Dat is toch achterlijk.”
“En dan moet ik ophouden? Dat zeg jij?”
Andere mensen op het terras keken af en toe verstoord op als de cineast weer ontstak in een korte woede. Theo was zich wel degelijk bewust van het feit dat hij af en toe wat hard sprak. Als een jongentje dat om aandacht vroeg, keek hij af en toe in het rond.
“Nare man,” zei een keurig geklede man aan een tafeltje naast me tegen een jongere vrouw.
Hij keek haar niet aan, maar mij.
Ik maakte een gebaar van “ach…”
 
Maar wat bedoelde ik eigenlijk? Bedoelde ik “ach” of durfde ik er niks van te zeggen?
Ik wilde namelijk eigenlijk van alles zeggen tegen deze extreem verzorgde en fatsoenlijke man. Die man had zich die ochtend met een extreem scheermes geschoren, want hij was vies kaal. Hij droeg een roze overhemd met een chokertje (zo’n schaamlapje voor de keel). Iemand waar ik normaal niks mee had. Een gladjakker. Zo’n Bentley rijder die je hier in de buurt wel meer ziet. Op het oog fatsoenlijk, maar ongetwijfeld op een oneerlijke manier aan zijn geld gekomen. Maar ik wilde medestanders. Ik wilde bij hem horen. Bij de nette mensen. Bij de mensen die het fatsoen in pacht hadden. Ik deed zelfs één knoopje van mijn overhemd dicht. Mijn sportschoenen verborg ik onder de tafel.
 
Later heb ik Theo van Gogh nog een keer in debat gezien. Ik dacht in de Bali. Hij was grof. Maar goed, dat verbaasde niemand meer. Het was bijna eng om te zien hoe hij van andermans walging genoot. Toen een meisje met hoofddoek hem fel van repliek diende, zag je hem genieten. Zijn ogen glommen.
“Ik walg van je,” zei het meisje met de hoofddoek.
“Dat is dan insgelijks.” Hij deed zijn armen over elkaar en glimlachte van oor tot oor. Hij deed niet eens moeite zijn brandende sigaret uit zijn mond te halen. Hij genoot.
Ik hoorde hoe iemand na afloop aan de bar vertelde dat Theo een soort bruine verf onder zijn oogwallen smeerde om er nog vermoeider, nog lelijker uit te zien. Ook dat zijn T-shirt altijd veel te klein was waardoor zijn witte buik er onderuit bubbelde, was bewust gekozen.
 
Nu is hij dood.
Raar.
Hij fietste gewoon door een straat. In Amsterdam Oost.
Ik dacht nog: had ik niet verwacht. Dat die man door de stad fietste. Ze schieten mensen neer die uit een BMW stappen, dacht ik. Van die vastgoedmannetjes. Of anders mensen op motoren met grote havikken op hun rug, die zich de engelen van de hel noemen. Er was meer dat ik niet had verwacht. Religieuze idioten die, wat elke godsdienst verbiedt, mensen neerknallen. En dan ook nog uit naam van die godsdienst. Gewoon in een Amsterdamse straat.

© 2004 Marcel Duyvestijn
powered by CJ2