archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Beelden uit soberder tijden delen printen terug
Van het veen naar het zand* Paul Bordewijk

2005BS Veen/zand
Mijn oudste herinnering dateert van 21 juni 1946, toen ik bijna drie jaar was. Ik denk dat het op die leeftijd voor de meeste kinderen de eerste keer is dat ze iets zo ingrijpends meemaken dat ze zich dat hun hele leven blijven herinneren. Mijn vrouw is een jaar ouder dan ik en die herinnert zich nog hoe in de hongerwinter haar moeder thuis kwam van een tocht op een fiets met houten banden om eten te halen in Groningen.

In mijn geval betreft mijn eerste herinnering een verhuizing. De datum daarvan heb ik kunnen reconstrueren omdat in die tijd de door de Duitsers ingevoerde persoonsbewijzen nog bestonden, en de persoonsbewijzen van mijn ouders allebei bewaard zijn gebleven. Daarop stond ook het adres, en wanneer dat gewijzigd werd, werd de datum van de verhuizing erbij geschreven. Zodoende dus.

Door een besluit van de Nederlandse regering in Londen waren de persoonsbewijzen na de oorlog nog gehandhaafd, tot 1951. In 1994 werden ze opnieuw ingevoerd onder de naam identiteitsbewijs. De protesten daartegen, waarbij herinnerd werd aan de bezetting, mochten niet baten.
Eigenlijk herinner ik mij van die verhuizing maar één beeld, van mijn oom die mee verhuisde omdat hij bij ons inwoonde en die een boterham zat te eten in wat later de badkamer zou worden. Het zou een valse herinnering kunnen zijn, maar ik herinner me dat ik me dat vroeger ook al herinnerde.

De verhuizing vond plaats binnen Den Haag, maar daarbij werd wel een cruciale grens overschreden, die tussen het zand van de duinen waar de rijke mensen wonen, en het moerasveen waar de arme mensen woonden. Ik had mij dat nooit zo gerealiseerd, maar die tegenstelling werd actueel toen in de jaren tachtig de pleuris uitbrak binnen de Haagse PvdA en politieke analisten daarin een tegenstelling zagen tussen het zand waar de broertjes Van Otterloo waren geboren en het veen waar Adri Duivesteijn vandaan kwam.

De verhuizing was een wezenlijke stap in de sociale stijging van mijn ouders. Ze kwamen van een portiekwoning aan de Apeldoornselaan, en ging naar de Mezenlaan in de Vogelbuurt, zij het ook naar een bovenwoning, want mijn moeder vond een benedenwoning eng. Mijn ouders hingen bij verkiezingen trouw een raambiljet van de PvdA op, maar dat deden niet veel mensen in de Vogelwijk.

In 1956 stond er een kartonnen busje bij ons op de schoorsteenmantel met de bedoeling dat je daar elke dag een cent in deed voor het ‘Doorbraakfonds’, waarvan de inhoud om de zoveel tijd door een vrijwilliger werd opgehaald. Dat vonden mijn ouders maar ingewikkeld,, zodat mijn moeder gewoon een bedrag uit haar portemonnee haalde wanneer de wijkcommissaris langskwam.

Mijn twee grootvaders waren allebei kleine middenstanders geweest, de een goudsmid, de ander steenhouwer. Die was succesvoller dan de eerste, mijn moeder vertelde dat na een dagje aan het strand de kinderen mochten kiezen tussen een ijsje en terug met de tram, waarbij de kinderen voor een ijsje kozen, en mijn grootouders dus ook terug moesten lopen naar de Van der Vennestraat in de Haagse Schilderswijk. Mijn moeder dacht achteraf dat haar ouders hun kinderen toen wel vervloekt zullen hebben.

Allebei mijn ouders volgden een opleiding tot onderwijzer die ze op hun 18e voltooid hadden, zo ongeveer de leeftijd waarop studenten aan de Pedagogische Academie nu beginnen. Theoretisch zou het basisonderwijs omdat de docenten veel langer opgeleid zijn dan vroeger nu een stuk succesvoller moeten zijn, maar ik vraag mij af of dat zo is.

Na de onderwijzersopleiding zette mijn vader zijn carrière voort. Hij deed staatsexamen gymnasium en ging, naast zijn werk als onderwijzer aan de ambachtsschool, pedagogiek studeren in Utrecht, bij Langeveld. In 1949 promoveerde hij. Hij was inmiddels leraar aan de gemeentelijke kweekschool in Rotterdam en werd daarna onderdirecteur van de Rijkskweekschool in Den Haag om te eindigen als directeur van het Algemeen Pedagogisch Centrum.

Ten tijde van de verhuizing stond hij nog maar aan het begin van dat traject, en als bijna driejarige had ik daar uiteraard geen benul van. Toch is die verhuizing het eerste dat ik mij herinner.

----------

Het persoonsbewijs was van de auteur zelf.



© 2022 Paul Bordewijk meer Paul Bordewijk - meer "Beelden uit soberder tijden" -
Beschouwingen > Beelden uit soberder tijden
Van het veen naar het zand* Paul Bordewijk
2005BS Veen/zand
Mijn oudste herinnering dateert van 21 juni 1946, toen ik bijna drie jaar was. Ik denk dat het op die leeftijd voor de meeste kinderen de eerste keer is dat ze iets zo ingrijpends meemaken dat ze zich dat hun hele leven blijven herinneren. Mijn vrouw is een jaar ouder dan ik en die herinnert zich nog hoe in de hongerwinter haar moeder thuis kwam van een tocht op een fiets met houten banden om eten te halen in Groningen.

In mijn geval betreft mijn eerste herinnering een verhuizing. De datum daarvan heb ik kunnen reconstrueren omdat in die tijd de door de Duitsers ingevoerde persoonsbewijzen nog bestonden, en de persoonsbewijzen van mijn ouders allebei bewaard zijn gebleven. Daarop stond ook het adres, en wanneer dat gewijzigd werd, werd de datum van de verhuizing erbij geschreven. Zodoende dus.

Door een besluit van de Nederlandse regering in Londen waren de persoonsbewijzen na de oorlog nog gehandhaafd, tot 1951. In 1994 werden ze opnieuw ingevoerd onder de naam identiteitsbewijs. De protesten daartegen, waarbij herinnerd werd aan de bezetting, mochten niet baten.
Eigenlijk herinner ik mij van die verhuizing maar één beeld, van mijn oom die mee verhuisde omdat hij bij ons inwoonde en die een boterham zat te eten in wat later de badkamer zou worden. Het zou een valse herinnering kunnen zijn, maar ik herinner me dat ik me dat vroeger ook al herinnerde.

De verhuizing vond plaats binnen Den Haag, maar daarbij werd wel een cruciale grens overschreden, die tussen het zand van de duinen waar de rijke mensen wonen, en het moerasveen waar de arme mensen woonden. Ik had mij dat nooit zo gerealiseerd, maar die tegenstelling werd actueel toen in de jaren tachtig de pleuris uitbrak binnen de Haagse PvdA en politieke analisten daarin een tegenstelling zagen tussen het zand waar de broertjes Van Otterloo waren geboren en het veen waar Adri Duivesteijn vandaan kwam.

De verhuizing was een wezenlijke stap in de sociale stijging van mijn ouders. Ze kwamen van een portiekwoning aan de Apeldoornselaan, en ging naar de Mezenlaan in de Vogelbuurt, zij het ook naar een bovenwoning, want mijn moeder vond een benedenwoning eng. Mijn ouders hingen bij verkiezingen trouw een raambiljet van de PvdA op, maar dat deden niet veel mensen in de Vogelwijk.

In 1956 stond er een kartonnen busje bij ons op de schoorsteenmantel met de bedoeling dat je daar elke dag een cent in deed voor het ‘Doorbraakfonds’, waarvan de inhoud om de zoveel tijd door een vrijwilliger werd opgehaald. Dat vonden mijn ouders maar ingewikkeld,, zodat mijn moeder gewoon een bedrag uit haar portemonnee haalde wanneer de wijkcommissaris langskwam.

Mijn twee grootvaders waren allebei kleine middenstanders geweest, de een goudsmid, de ander steenhouwer. Die was succesvoller dan de eerste, mijn moeder vertelde dat na een dagje aan het strand de kinderen mochten kiezen tussen een ijsje en terug met de tram, waarbij de kinderen voor een ijsje kozen, en mijn grootouders dus ook terug moesten lopen naar de Van der Vennestraat in de Haagse Schilderswijk. Mijn moeder dacht achteraf dat haar ouders hun kinderen toen wel vervloekt zullen hebben.

Allebei mijn ouders volgden een opleiding tot onderwijzer die ze op hun 18e voltooid hadden, zo ongeveer de leeftijd waarop studenten aan de Pedagogische Academie nu beginnen. Theoretisch zou het basisonderwijs omdat de docenten veel langer opgeleid zijn dan vroeger nu een stuk succesvoller moeten zijn, maar ik vraag mij af of dat zo is.

Na de onderwijzersopleiding zette mijn vader zijn carrière voort. Hij deed staatsexamen gymnasium en ging, naast zijn werk als onderwijzer aan de ambachtsschool, pedagogiek studeren in Utrecht, bij Langeveld. In 1949 promoveerde hij. Hij was inmiddels leraar aan de gemeentelijke kweekschool in Rotterdam en werd daarna onderdirecteur van de Rijkskweekschool in Den Haag om te eindigen als directeur van het Algemeen Pedagogisch Centrum.

Ten tijde van de verhuizing stond hij nog maar aan het begin van dat traject, en als bijna driejarige had ik daar uiteraard geen benul van. Toch is die verhuizing het eerste dat ik mij herinner.

----------

Het persoonsbewijs was van de auteur zelf.

© 2022 Paul Bordewijk
powered by CJ2