archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Recht en onrecht delen printen terug
Geschillen zijn er om op te lossen Henk Bergman

0306 BZ Recht
Waar geschillen zijn – en waar zijn die niet? – wordt gezocht naar een oplossing. Uiteraard wordt het overgrote deel van de conflicten die tussen particulieren of tussen ondernemingen spelen onderling geregeld. Maar zaken kunnen zodanig uit de hand lopen – en daar is niet eens zoveel voor nodig – dat partijen er op eigen kracht niet meer uitkomen.

Traditioneel werd bij conflictbeslechting een beroep gedaan op de burgerlijke rechter. Maar die methode heeft haar schaduwzijden: langdurige onzekerheid, geëscaleerde standpunten en torenhoge advocatendeclaraties. Daarom bestaat in het bedrijfsleven steeds meer aandacht voor alternatieve vormen van geschillenbeslechting: bijvoorbeeld arbitrage, bindend advies en bemiddeling.

Ondanks deze tendens krijgen de kantonrechters* en rechtbanken nog steeds een grote hoeveelheid zaken voorgelegd. Zaken die uiteenvallen in verzoekschriften en dagvaardingsprocedures. Voorbeelden van verzoekschriftprocedures bij de kantonrechter zijn het verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst en het verzoek tot vaststelling van de huur van een bedrijfsruimte. En voor de rechtbank: het verzoek tot vernietiging van een besluit van een Vereniging van Eigenaren en een verzoek tot het uitspreken van een faillissement. Bij de kantonrechter mag de ondernemer zo’n verzoekschrift zelf indienen, bij de rechtbank moet zijn advocaat dat doen. De uitspraak wordt een beschikking genoemd. In de meeste gevallen is hoger beroep mogelijk: voor de beschikkingen van de kantonrechter bij de rechtbank en voor die van de rechtbank bij het gerechtshof. Soms sluit de wet hoger beroep uit. Een goed voorbeeld is de beslissing tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst, al dan niet met schadevergoeding. Alleen in uitzonderlijke gevallen (als er procedurele fouten zijn gemaakt) is daarbij hoger beroep mogelijk.

Een civiele procedure begint met het uitreiken van een dagvaarding door de deurwaarder van de eiser aan de gedaagde. Daarin wordt precies beschreven wat wordt gevorderd en op grond van welke argumenten, waar en wanneer de gedaagde dient te verschijnen om verweer te voeren en bij welke rechter de zaak aanhangig is gemaakt.

Bij de kantonrechter kan men terecht voor een geschil over bedragen tot € 5.000. Verder beslist de kantonrechter over alle zaken op het gebied van huur- en arbeidsrecht. Er geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging. Als het om kleine vorderingen gaat is procederen in persoon vaak de enig haalbare manier, omdat de kosten voor juridische bijstand te zwaar op de zaak zouden drukken. In andere gevallen is de bijstand van een gemachtigde aan te bevelen, want een procedurele of inhoudelijke fout is zo gemaakt.

De rechtbank behandelt de geschillen die niet tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoren en daarnaast de hogerberoepzaken van de kantonrechter. In grote lijnen gelden dezelfde procedureregels als bij het kantongerecht, maar er zijn ook belangrijke verschillen. Zo bestaat er een verplichte procesvertegenwoordiging door middel van een advocaat (en van een procureur als de zaak in een ander arrondissement dient) en moet er op de eerst dienende dag een zogenoemde conclusie van eis worden genomen. Verder geldt er een termijn van acht dagen tussen het overhandigen van de dagvaarding en de eerste zitting.

Niets voor niets in deze wereld: ook recht kost geld. De kosten zijn mede afhankelijk van de soort procedure. Bij een civiele procedure voor de rechtbank moet rekening worden gehouden met uiteenlopende kosten als de deurwaarder, griffierechten, de rolwaarnemer, de advocaat en/of procureur, de betekening van het vonnis en eventueel vertaalkosten, getuigengelden en kosten van deskundigen.

Van een beslissing van de kantonrechter staat hoger beroep open bij de rechtbank; van een beslissing van de rechtbank bij het gerechtshof. Daarna is nog cassatie mogelijk bij de Hoge Raad in Den Haag. Daar kan niet meer over de feiten worden geprocedeerd, maar wordt alleen beoordeeld of het recht op grond van de feiten zoals die door de rechtbank of het gerechtshof zijn vastgesteld juist is toegepast.

Soms kan een zaak geen uitstel lijden en is de eiser erbij gebaat dat de rechter op zo kort mogelijke termijn een uitspraak doet. Dan kan hij (de eiser) een kort geding aanspannen. De kosten zijn relatief laag en dat in combinatie met de snelheid waarmee recht wordt gesproken verklaart dat het kort geding populair is. Er zijn echter ook risico’s. Het is denkbaar dat de eiser de feiten waarop hij z’n vordering baseert niet voldoende aannemelijk kan maken. De kortgedingprocedure leent zich meestal niet voor het horen van getuigen en deskundigen. Een tweede risico is dat de rechter (dat is in dit geval de president van de rechtbank) de zaak te gecompliceerd acht om in kort geding te worden afgedaan. In dat geval strandt de vordering en moet een ‘normale’ procedure worden ingesteld (een zogenoemde bodemprocedure).

In belastingzaken gelden enkele specifieke regels. De Belastingdienst is een bestuursorgaan dat valt onder de Algemene wet bestuursrecht. Beslissingen over een individuele belastingplichtige worden beschikkingen genoemd. Alleen ‘voor bezwaar vatbare beschikkingen’ komen in aanmerking voor een bezwaarprocedure (waarin de Belastingdienst zelf de zaak opnieuw bekijkt). Als zodanig gelden opgelegde aanslagen (inclusief naheffings-, navorderings- en voorlopige aanslagen), op aangifte voldane belasting (bijvoorbeeld loon- en omzetbelasting) en beslissingen van de inspecteur die andere belangen van de belastingplichtige raken.

De bezwaarprocedure begint met het indienen van een bezwaarschrift. De termijn daarvoor is zes weken. De vormvoorschriften zijn minimaal. De belanghebbende kan aangeven dat hij door de inspecteur wil worden gehoord voordat die uitspraak doet. De meeste bezwaarschriften worden binnen drie maanden afgehandeld, maar de inspecteur heeft wettelijk een termijn van één jaar voordat hij uitspraak moet doen. In bijzondere gevallen is verlenging mogelijk.

Is de belastingplichtige het niet eens met de uitspraak van de inspecteur dan staat beroep open bij de rechtbank (de bevoegde rechtbank staat vermeld op de uitspraak op het bezwaar). Daarbij zijn griffierechten verschuldigd. Op de mondelinge behandeling volgt een schriftelijke uitspraak. Wie het met de beslissing van de rechter oneens is kan hoger beroep aantekenen bij één van de vijf gerechtshoven. Opnieuw zijn griffierechten verschuldigd. Ook hier volgt na de zitting een schriftelijke uitspraak.

De belastingplichtige die niet kan leven met de uitspraak in hoger beroep van het gerechtshof heeft als laatste mogelijkheid beroep in cassatie bij de Hoge Raad. Dat kan echter alleen voor in de wet omschreven vormverzuimen en voor ‘schending van het recht, met uitzondering van het recht van vreemde staten’. De Hoge Raad onderzoekt niet de feiten (die moeten door de rechtbank en het hof voldoende zijn vastgesteld), maar velt uitsluitend rechtsoordelen.

Ook in fiscale zaken bestaat de mogelijkheid van een kort geding, maar dan moet de belastingplichtige wel aantonen dat hij een spoedeisend belang bij de zaak heeft – wat meestal erg lastig is.

Partijen kunnen er ook voor kiezen hun eventuele geschillen aan een andere rechter dan de overheidsrechter voor te leggen. Dit wordt arbitrage genoemd en in bepaalde sectoren van de handel en de industrie wordt er vaak gebruik van gemaakt. In de bouwwereld bijvoorbeeld worden vrijwel alle conflicten via arbitrage beslecht. Partijen geven in dat geval de voorkeur een ‘eigen’ rechters boven overheidsrechters. De uitspraak is bindend. Arbitrage is alleen mogelijk met instemming van partijen.

Naast de in de wet geregelde arbitrage bestaat nog een andere vorm van geschillenbeslechting door niet-overheidsrechters: het bindend advies. Ook in dit geval wordt het geschil voorgelegd aan een terzakekundige derde. Die geeft dan een bindend advies, waaraan partijen zich moeten houden. Anders dan bij arbitrage wordt de ‘uitspraak’ in het bindende advies onderdeel van de oorspronkelijke overeenkomst tussen partijen en levert dus geen (aparte) executoriale titel op.
Relatief nieuw als alternatieve vorm van geschillenbeslechting is bemiddeling (vaak mediation genoemd, gegeven de Angelsaksische oorsprong). Het accent ligt op de vrijwillige bereidheid van de partijen bij een geschil om met behulp van een neutrale bemiddelaar tot een schikking te komen. Daartoe sluiten ze een (bindende) overeenkomst. Iedere bemiddelaar heeft zijn eigen technieken. Eén van de meest toegepaste is dat partijen de mogelijkheid krijgen hun zaak binnen een vooraf bepaalde hoeveelheid tijd aan de bemiddelaar te presenteren. Daarna gaat de bemiddelaar alle mogelijkheden tot een vergelijk na en presenteert die aan partijen. Uiteraard zijn in de meeste gevallen enkele rondes nodig om tot een overeenkomst te komen. Bemiddeling levert doorgaans goede resultaten op.

* De kantongerechten zijn opgegaan in de rechtbanken., maar de term ‘kantonrechter’ is blijven bestaan.


© 2006 Henk Bergman meer Henk Bergman - meer "Recht en onrecht"
Bezigheden > Recht en onrecht
Geschillen zijn er om op te lossen Henk Bergman
0306 BZ Recht
Waar geschillen zijn – en waar zijn die niet? – wordt gezocht naar een oplossing. Uiteraard wordt het overgrote deel van de conflicten die tussen particulieren of tussen ondernemingen spelen onderling geregeld. Maar zaken kunnen zodanig uit de hand lopen – en daar is niet eens zoveel voor nodig – dat partijen er op eigen kracht niet meer uitkomen.

Traditioneel werd bij conflictbeslechting een beroep gedaan op de burgerlijke rechter. Maar die methode heeft haar schaduwzijden: langdurige onzekerheid, geëscaleerde standpunten en torenhoge advocatendeclaraties. Daarom bestaat in het bedrijfsleven steeds meer aandacht voor alternatieve vormen van geschillenbeslechting: bijvoorbeeld arbitrage, bindend advies en bemiddeling.

Ondanks deze tendens krijgen de kantonrechters* en rechtbanken nog steeds een grote hoeveelheid zaken voorgelegd. Zaken die uiteenvallen in verzoekschriften en dagvaardingsprocedures. Voorbeelden van verzoekschriftprocedures bij de kantonrechter zijn het verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst en het verzoek tot vaststelling van de huur van een bedrijfsruimte. En voor de rechtbank: het verzoek tot vernietiging van een besluit van een Vereniging van Eigenaren en een verzoek tot het uitspreken van een faillissement. Bij de kantonrechter mag de ondernemer zo’n verzoekschrift zelf indienen, bij de rechtbank moet zijn advocaat dat doen. De uitspraak wordt een beschikking genoemd. In de meeste gevallen is hoger beroep mogelijk: voor de beschikkingen van de kantonrechter bij de rechtbank en voor die van de rechtbank bij het gerechtshof. Soms sluit de wet hoger beroep uit. Een goed voorbeeld is de beslissing tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst, al dan niet met schadevergoeding. Alleen in uitzonderlijke gevallen (als er procedurele fouten zijn gemaakt) is daarbij hoger beroep mogelijk.

Een civiele procedure begint met het uitreiken van een dagvaarding door de deurwaarder van de eiser aan de gedaagde. Daarin wordt precies beschreven wat wordt gevorderd en op grond van welke argumenten, waar en wanneer de gedaagde dient te verschijnen om verweer te voeren en bij welke rechter de zaak aanhangig is gemaakt.

Bij de kantonrechter kan men terecht voor een geschil over bedragen tot € 5.000. Verder beslist de kantonrechter over alle zaken op het gebied van huur- en arbeidsrecht. Er geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging. Als het om kleine vorderingen gaat is procederen in persoon vaak de enig haalbare manier, omdat de kosten voor juridische bijstand te zwaar op de zaak zouden drukken. In andere gevallen is de bijstand van een gemachtigde aan te bevelen, want een procedurele of inhoudelijke fout is zo gemaakt.

De rechtbank behandelt de geschillen die niet tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoren en daarnaast de hogerberoepzaken van de kantonrechter. In grote lijnen gelden dezelfde procedureregels als bij het kantongerecht, maar er zijn ook belangrijke verschillen. Zo bestaat er een verplichte procesvertegenwoordiging door middel van een advocaat (en van een procureur als de zaak in een ander arrondissement dient) en moet er op de eerst dienende dag een zogenoemde conclusie van eis worden genomen. Verder geldt er een termijn van acht dagen tussen het overhandigen van de dagvaarding en de eerste zitting.

Niets voor niets in deze wereld: ook recht kost geld. De kosten zijn mede afhankelijk van de soort procedure. Bij een civiele procedure voor de rechtbank moet rekening worden gehouden met uiteenlopende kosten als de deurwaarder, griffierechten, de rolwaarnemer, de advocaat en/of procureur, de betekening van het vonnis en eventueel vertaalkosten, getuigengelden en kosten van deskundigen.

Van een beslissing van de kantonrechter staat hoger beroep open bij de rechtbank; van een beslissing van de rechtbank bij het gerechtshof. Daarna is nog cassatie mogelijk bij de Hoge Raad in Den Haag. Daar kan niet meer over de feiten worden geprocedeerd, maar wordt alleen beoordeeld of het recht op grond van de feiten zoals die door de rechtbank of het gerechtshof zijn vastgesteld juist is toegepast.

Soms kan een zaak geen uitstel lijden en is de eiser erbij gebaat dat de rechter op zo kort mogelijke termijn een uitspraak doet. Dan kan hij (de eiser) een kort geding aanspannen. De kosten zijn relatief laag en dat in combinatie met de snelheid waarmee recht wordt gesproken verklaart dat het kort geding populair is. Er zijn echter ook risico’s. Het is denkbaar dat de eiser de feiten waarop hij z’n vordering baseert niet voldoende aannemelijk kan maken. De kortgedingprocedure leent zich meestal niet voor het horen van getuigen en deskundigen. Een tweede risico is dat de rechter (dat is in dit geval de president van de rechtbank) de zaak te gecompliceerd acht om in kort geding te worden afgedaan. In dat geval strandt de vordering en moet een ‘normale’ procedure worden ingesteld (een zogenoemde bodemprocedure).

In belastingzaken gelden enkele specifieke regels. De Belastingdienst is een bestuursorgaan dat valt onder de Algemene wet bestuursrecht. Beslissingen over een individuele belastingplichtige worden beschikkingen genoemd. Alleen ‘voor bezwaar vatbare beschikkingen’ komen in aanmerking voor een bezwaarprocedure (waarin de Belastingdienst zelf de zaak opnieuw bekijkt). Als zodanig gelden opgelegde aanslagen (inclusief naheffings-, navorderings- en voorlopige aanslagen), op aangifte voldane belasting (bijvoorbeeld loon- en omzetbelasting) en beslissingen van de inspecteur die andere belangen van de belastingplichtige raken.

De bezwaarprocedure begint met het indienen van een bezwaarschrift. De termijn daarvoor is zes weken. De vormvoorschriften zijn minimaal. De belanghebbende kan aangeven dat hij door de inspecteur wil worden gehoord voordat die uitspraak doet. De meeste bezwaarschriften worden binnen drie maanden afgehandeld, maar de inspecteur heeft wettelijk een termijn van één jaar voordat hij uitspraak moet doen. In bijzondere gevallen is verlenging mogelijk.

Is de belastingplichtige het niet eens met de uitspraak van de inspecteur dan staat beroep open bij de rechtbank (de bevoegde rechtbank staat vermeld op de uitspraak op het bezwaar). Daarbij zijn griffierechten verschuldigd. Op de mondelinge behandeling volgt een schriftelijke uitspraak. Wie het met de beslissing van de rechter oneens is kan hoger beroep aantekenen bij één van de vijf gerechtshoven. Opnieuw zijn griffierechten verschuldigd. Ook hier volgt na de zitting een schriftelijke uitspraak.

De belastingplichtige die niet kan leven met de uitspraak in hoger beroep van het gerechtshof heeft als laatste mogelijkheid beroep in cassatie bij de Hoge Raad. Dat kan echter alleen voor in de wet omschreven vormverzuimen en voor ‘schending van het recht, met uitzondering van het recht van vreemde staten’. De Hoge Raad onderzoekt niet de feiten (die moeten door de rechtbank en het hof voldoende zijn vastgesteld), maar velt uitsluitend rechtsoordelen.

Ook in fiscale zaken bestaat de mogelijkheid van een kort geding, maar dan moet de belastingplichtige wel aantonen dat hij een spoedeisend belang bij de zaak heeft – wat meestal erg lastig is.

Partijen kunnen er ook voor kiezen hun eventuele geschillen aan een andere rechter dan de overheidsrechter voor te leggen. Dit wordt arbitrage genoemd en in bepaalde sectoren van de handel en de industrie wordt er vaak gebruik van gemaakt. In de bouwwereld bijvoorbeeld worden vrijwel alle conflicten via arbitrage beslecht. Partijen geven in dat geval de voorkeur een ‘eigen’ rechters boven overheidsrechters. De uitspraak is bindend. Arbitrage is alleen mogelijk met instemming van partijen.

Naast de in de wet geregelde arbitrage bestaat nog een andere vorm van geschillenbeslechting door niet-overheidsrechters: het bindend advies. Ook in dit geval wordt het geschil voorgelegd aan een terzakekundige derde. Die geeft dan een bindend advies, waaraan partijen zich moeten houden. Anders dan bij arbitrage wordt de ‘uitspraak’ in het bindende advies onderdeel van de oorspronkelijke overeenkomst tussen partijen en levert dus geen (aparte) executoriale titel op.
Relatief nieuw als alternatieve vorm van geschillenbeslechting is bemiddeling (vaak mediation genoemd, gegeven de Angelsaksische oorsprong). Het accent ligt op de vrijwillige bereidheid van de partijen bij een geschil om met behulp van een neutrale bemiddelaar tot een schikking te komen. Daartoe sluiten ze een (bindende) overeenkomst. Iedere bemiddelaar heeft zijn eigen technieken. Eén van de meest toegepaste is dat partijen de mogelijkheid krijgen hun zaak binnen een vooraf bepaalde hoeveelheid tijd aan de bemiddelaar te presenteren. Daarna gaat de bemiddelaar alle mogelijkheden tot een vergelijk na en presenteert die aan partijen. Uiteraard zijn in de meeste gevallen enkele rondes nodig om tot een overeenkomst te komen. Bemiddeling levert doorgaans goede resultaten op.

* De kantongerechten zijn opgegaan in de rechtbanken., maar de term ‘kantonrechter’ is blijven bestaan.
© 2006 Henk Bergman
powered by CJ2