archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Een rustig mens delen printen terug
Dick van der Mark: couragie herpakt Frits Hoorweg

1111BSA DickDick van der Mark hoopt volgend jaar te promoveren op een studie over een bijzonder geschrift van Vondel. Geen hoofdbestanddeel van diens werk, maar wel een zeer interessant zijpad. Lange tijd leek het van de aardbodem verdwenen en dat leidde er zelfs toe dat de 19e eeuwse schrijver Van Lennep naar de conclusie neigde dat het helemaal nooit bestaan had.

‘Het gaat om de vertaling (in proza) die Vondel heeft gemaakt van het Italiaanse kruisvaardersepos: Gerusalemme liberata van Torquato Tasso. Die naam zal de meeste lezers niets zeggen, in ons land is alleen Dante nog een naam die herkend wordt. Maar vroeger is dat heel anders geweest. Tasso was niet een, maar de beroemdheid en in Italië is dat nog wel zo. De thematiek van tientallen opera’s is ontleend aan dit werk, op talloze beroemde schilderijen worden scènes verbeeld uit zijn gedicht, dat alleen al door zijn omvang (16.000 verzen!) een rijke keuzemogelijkheid biedt. Waarom die belangstelling hier zo is weggezakt is een interessante vraag, waar ik mij overigens niet mee bezighoud. In de 17e eeuw stond het in hoog aanzien, ook bij Vondel.

Laten we het eerst hebben over de zoektocht naar dit geschrift. Na het overlijden van Vondel, in 1679 op 91 jarige leeftijd, verschenen er diverse In Memoriams. Een daarvan werd geschreven door Joachim Oudaan en hij meldde daarin dat Vondel een vertaling van Tasso had gemaakt. Niemand anders maakte daar melding van en omdat die vertaling ook niet boven water kwam is men aan de woorden van Oudaan gaan twijfelen. Jacob van Lennep, een erkend specialist, heeft op een gegeven moment gezegd: “hij heeft zich waarschijnlijk vergist, het moet Maria Tesselschade zijn geweest”. Dat was een tijdje lang communis opinio, totdat er weer twijfel ontstond nadat er in 1892 een Nederlandse vertaling van Tasso’s meesterwerk opdook in de Bodleian Library (Oxford). Dat keurig ogende manuscript is beschreven in twee kolommen, met links de Italiaanse tekst en rechts de Nederlandse vertaling. Het is nog steeds onbekend wie de scribent is (maar inmiddels weten we wel dat de Nederlandse tekst bijna geheel gebaseerd is op de vertaling van Vondel). Het mooie handschrift en de keurige opmaak geven mij het idee dat hier een vrouw aan het werk is geweest. Ik moet nog eens een specialist op dat gebied raadplegen.

Nu een eindje vooruit, naar 1910. Willem de Vreese, een specialist in Middeleeuwse handschriften, doet onderzoek in de Keizerlijke Bibliotheek in St. Petersburg en stuit daar op een omvangrijk handschrift van Vondel. Hij beseft meteen waar het om gaat: Godefroy of Hierusalem verlost, Joost van den Vondels vertaling van Gerusalemme Liberata. De Vreese heeft over deze opzienbarende vondst gepubliceerd en op zijn voorspraak heeft dochter Nora het handschrift in Gent een tijd mogen bestuderen. Zij heeft toen een transcriptie gemaakt van het origineel. Daarna is het terug gegaan naar St. Petersburg, om 10 tot 15 jaar later in de Staatsbibliotheek van Warschau terecht te komen.

De nieuwe, communistische machthebbers hebben toen namelijk met Polen het Verdrag van Riga gesloten, waarin o.a. werd afgesproken dat allerlei kunstschatten die (aan het eind van de 18e  eeuw) door Catharina de Grote uit Polen waren meegenomen als oorlogsbuit, zouden worden geretourneerd. Zo kwam het manuscript dus weer terug in Warschau. (Hoe het document daar terecht was gekomen is goed na te gaan. In 1764 is het in Den Haag geveild en aangekocht door iemand die handelde in opdracht van de Poolse bisschop Zalusky, een bibliofiel van naam.)
Later, begin 30’er jaren, is het nog een keer langdurig in Amsterdam geweest bij de UVA-bibliotheek. Daar is het opnieuw bestudeerd, deze keer door Aleida Nijland, die de transcriptie van Nora de Vreese heeft uitgetypt en die van het origineel, voor het terug te sturen, foto’s heeft laten maken (geen kleinigheid in die tijd). Achteraf een heel goed idee, want het is bekend wat er in 1944 met Warschau gebeurd is. Een cynicus zegt dan: “gelukkig hadden we de foto’s nog”.

Nog even over de relatie tussen het document uit St. Petersburg en dat uit Oxford. In het eerstgenoemde document staan allerlei doorhalingen en verbeteringen, aangebracht door Vondel zelf, maar in de marge staan ook verbeteringen in een ander handschrift. En laat dat nu hetzelfde handschrift zijn als van het document uit Oxford! Je voelt wel hoe belangrijk het is de identiteit van die persoon te achterhalen. Tot op heden is mij dat niet gelukt. Een paar andere puzzels meen ik wel te hebben opgelost, maar deze niet.

Ziedaar het materiaal waarmee ik moet werken: de foto’s van het originele document, het manuscript uit Oxford, de transcriptie van Nora de Vreese, artikelen die Aleida Nijland heeft geschreven en natuurlijk de algemene bronnen. De foto’s van het originele manuscript zijn van goede kwaliteit, maar het is nu eenmaal zo dat het soort papier dat men in Vondels tijd gebruikte op foto verstoringen oplevert. Een klein vezelrestje kan er uitzien als een punt, of een komma. Ach ja, tobben, maar ook leuk hoor. Ik heb weer een nieuwe transcriptie gemaakt, dat is toch de manier om zoiets te doorgronden. Daarbij is het absoluut nodig om Vondels vertaling met het Italiaanse origineel te kunnen vergelijken. Mijn jezuïetenopleiding en de jaren die ik daardoor in Rome heb doorgebracht kwamen zo wel heel goed van pas.

Hoe ik er toe gekomen ben dit project op te pakken? Nadat ik uitgetreden was heb ik les gegeven aan een middelbare school hier in Den Haag, maar op een gegeven moment wilde ik toch iets met die literatuurstudie en toen ben ik eens gaan praten met een professor en kwam dit uit de bus. We hebben een NWO-beurs aangevraagd, zodat ik mij vier jaar zou kunnen vrijmaken en na verloop van tijd is die ook toegekend en ben ik aan het werk gegaan. Dat was in 1991, maar ja, toen kreeg Ellen (mijn eerste vrouw) borstkanker en ben ik vastgelopen. Drie jaar geleden (toen ik niet toevallig 65 werd) nam een oud-collega contact op om eens te peilen of ik toch niet weer idee had het op te pakken. En toen ben ik weer met veel genoegen aan de slag gegaan.

Het promotieproject bestaat om te beginnen uit het publiceren van de nieuwe transcriptie. Die is bijna klaar en zal worden gepubliceerd op de zogenaamde DBNL-site, van de Koninklijke Bibliotheek, met het bronnenmateriaal en verklaringen, zodat andere taalwetenschappers een goed beeld krijgen en er ook kritisch naar kunnen kijken. Daarnaast komt er een beschrijving van de genoemde manuscripten en de weg die ze in de tijd hebben afgelegd en natuurlijk een duiding van de plaats die dit werk inneemt in het oeuvre van Vondel. De vraag wanneer hij deze vertaling heeft gemaakt is bij voorbeeld een kwestie. Zo meende Willem de Vreese dat Vondel pas op latere leeftijd aan deze vertaling is begonnen. Aleida Nijland had precies de tegenovergestelde gedachte, zij dacht dat de jonge Vondel hier aan het werk was. Ik denk daarover iets nieuws te kunnen melden. Daarbij word ik geholpen door het feit dat Vondel een paar keer zijn spellingsgewoonte heeft aangepast. Een voorbeeld: in het begin van zijn schrijverschap schreef hij uyt, later werd dat wt (uut) en tenslotte werd het uit. Hij was daarin dan vervolgens zeer consequent. Daarbij komt ook nog een duidelijke wijziging in taalgebruik. Eerst gebruikte hij Brabantse zegswijzen, maar op den duur schakelde hij over naar Amsterdamse.

Daar komt bij dat ik ondersteunend bewijs meen te hebben via een andere benadering. Vondel begon niet aan zo’n vertaalproject voor de aardigheid. Hij deed dat omdat hij van plan was ook een heldendicht te gaan maken. Dit was zijn voorbereiding daarop. Bij Vondel moest het altijd over iets ‘christelijks’ gaan en daarom had hij, daar zijn aanwijzingen voor, het verhaal van de eerste christenkeizer Constantijn uitgezocht. Er is correspondentie bekend van Vondel met Hugo de Groot waarin hij van zijn begeestering voor die historische figuur getuigt. Hij vernoemt zelfs een kind naar hem. Inderdaad: Constantijntje ‘t zalig kijntje. Hij maakt ook een begin met dat epos, dat blijkt uit correspondentie van Hooft waarin sprake is van een bijeenkomst waarin Vondel uit 'Constantinade' zal voorlezen. Na de dood van zijn vrouw (in 1635) wordt het niet meer voltooid. Hij bericht De Groot daar later over: “Sedert de dood van mijn zalige huisvrouw heeft mijn couragie eenen krack gekregen”. Mooi gezegd hè: couragie gekrackt?!’

--------------
In 2003 is er bij Polak & Van Gennep een prachtige vertaling op rijm verschenen van Gerusalemma liberata, getiteld ‘Jeruzalem bevrijd’. Frans van Dooren tekende voor de vertaling. Het boek (vuistdik, in dit geval letterlijk op te vatten) is bij De Slegte beland. Wellicht is er bij de rechtsopvolgers van deze zaak nog wel een te vinden.

-------------------
De foto is gemaakt door de interviewer

© 2014 Frits Hoorweg meer Frits Hoorweg - meer "Een rustig mens" -
Beschouwingen > Een rustig mens
Dick van der Mark: couragie herpakt Frits Hoorweg
1111BSA DickDick van der Mark hoopt volgend jaar te promoveren op een studie over een bijzonder geschrift van Vondel. Geen hoofdbestanddeel van diens werk, maar wel een zeer interessant zijpad. Lange tijd leek het van de aardbodem verdwenen en dat leidde er zelfs toe dat de 19e eeuwse schrijver Van Lennep naar de conclusie neigde dat het helemaal nooit bestaan had.

‘Het gaat om de vertaling (in proza) die Vondel heeft gemaakt van het Italiaanse kruisvaardersepos: Gerusalemme liberata van Torquato Tasso. Die naam zal de meeste lezers niets zeggen, in ons land is alleen Dante nog een naam die herkend wordt. Maar vroeger is dat heel anders geweest. Tasso was niet een, maar de beroemdheid en in Italië is dat nog wel zo. De thematiek van tientallen opera’s is ontleend aan dit werk, op talloze beroemde schilderijen worden scènes verbeeld uit zijn gedicht, dat alleen al door zijn omvang (16.000 verzen!) een rijke keuzemogelijkheid biedt. Waarom die belangstelling hier zo is weggezakt is een interessante vraag, waar ik mij overigens niet mee bezighoud. In de 17e eeuw stond het in hoog aanzien, ook bij Vondel.

Laten we het eerst hebben over de zoektocht naar dit geschrift. Na het overlijden van Vondel, in 1679 op 91 jarige leeftijd, verschenen er diverse In Memoriams. Een daarvan werd geschreven door Joachim Oudaan en hij meldde daarin dat Vondel een vertaling van Tasso had gemaakt. Niemand anders maakte daar melding van en omdat die vertaling ook niet boven water kwam is men aan de woorden van Oudaan gaan twijfelen. Jacob van Lennep, een erkend specialist, heeft op een gegeven moment gezegd: “hij heeft zich waarschijnlijk vergist, het moet Maria Tesselschade zijn geweest”. Dat was een tijdje lang communis opinio, totdat er weer twijfel ontstond nadat er in 1892 een Nederlandse vertaling van Tasso’s meesterwerk opdook in de Bodleian Library (Oxford). Dat keurig ogende manuscript is beschreven in twee kolommen, met links de Italiaanse tekst en rechts de Nederlandse vertaling. Het is nog steeds onbekend wie de scribent is (maar inmiddels weten we wel dat de Nederlandse tekst bijna geheel gebaseerd is op de vertaling van Vondel). Het mooie handschrift en de keurige opmaak geven mij het idee dat hier een vrouw aan het werk is geweest. Ik moet nog eens een specialist op dat gebied raadplegen.

Nu een eindje vooruit, naar 1910. Willem de Vreese, een specialist in Middeleeuwse handschriften, doet onderzoek in de Keizerlijke Bibliotheek in St. Petersburg en stuit daar op een omvangrijk handschrift van Vondel. Hij beseft meteen waar het om gaat: Godefroy of Hierusalem verlost, Joost van den Vondels vertaling van Gerusalemme Liberata. De Vreese heeft over deze opzienbarende vondst gepubliceerd en op zijn voorspraak heeft dochter Nora het handschrift in Gent een tijd mogen bestuderen. Zij heeft toen een transcriptie gemaakt van het origineel. Daarna is het terug gegaan naar St. Petersburg, om 10 tot 15 jaar later in de Staatsbibliotheek van Warschau terecht te komen.

De nieuwe, communistische machthebbers hebben toen namelijk met Polen het Verdrag van Riga gesloten, waarin o.a. werd afgesproken dat allerlei kunstschatten die (aan het eind van de 18e  eeuw) door Catharina de Grote uit Polen waren meegenomen als oorlogsbuit, zouden worden geretourneerd. Zo kwam het manuscript dus weer terug in Warschau. (Hoe het document daar terecht was gekomen is goed na te gaan. In 1764 is het in Den Haag geveild en aangekocht door iemand die handelde in opdracht van de Poolse bisschop Zalusky, een bibliofiel van naam.)
Later, begin 30’er jaren, is het nog een keer langdurig in Amsterdam geweest bij de UVA-bibliotheek. Daar is het opnieuw bestudeerd, deze keer door Aleida Nijland, die de transcriptie van Nora de Vreese heeft uitgetypt en die van het origineel, voor het terug te sturen, foto’s heeft laten maken (geen kleinigheid in die tijd). Achteraf een heel goed idee, want het is bekend wat er in 1944 met Warschau gebeurd is. Een cynicus zegt dan: “gelukkig hadden we de foto’s nog”.

Nog even over de relatie tussen het document uit St. Petersburg en dat uit Oxford. In het eerstgenoemde document staan allerlei doorhalingen en verbeteringen, aangebracht door Vondel zelf, maar in de marge staan ook verbeteringen in een ander handschrift. En laat dat nu hetzelfde handschrift zijn als van het document uit Oxford! Je voelt wel hoe belangrijk het is de identiteit van die persoon te achterhalen. Tot op heden is mij dat niet gelukt. Een paar andere puzzels meen ik wel te hebben opgelost, maar deze niet.

Ziedaar het materiaal waarmee ik moet werken: de foto’s van het originele document, het manuscript uit Oxford, de transcriptie van Nora de Vreese, artikelen die Aleida Nijland heeft geschreven en natuurlijk de algemene bronnen. De foto’s van het originele manuscript zijn van goede kwaliteit, maar het is nu eenmaal zo dat het soort papier dat men in Vondels tijd gebruikte op foto verstoringen oplevert. Een klein vezelrestje kan er uitzien als een punt, of een komma. Ach ja, tobben, maar ook leuk hoor. Ik heb weer een nieuwe transcriptie gemaakt, dat is toch de manier om zoiets te doorgronden. Daarbij is het absoluut nodig om Vondels vertaling met het Italiaanse origineel te kunnen vergelijken. Mijn jezuïetenopleiding en de jaren die ik daardoor in Rome heb doorgebracht kwamen zo wel heel goed van pas.

Hoe ik er toe gekomen ben dit project op te pakken? Nadat ik uitgetreden was heb ik les gegeven aan een middelbare school hier in Den Haag, maar op een gegeven moment wilde ik toch iets met die literatuurstudie en toen ben ik eens gaan praten met een professor en kwam dit uit de bus. We hebben een NWO-beurs aangevraagd, zodat ik mij vier jaar zou kunnen vrijmaken en na verloop van tijd is die ook toegekend en ben ik aan het werk gegaan. Dat was in 1991, maar ja, toen kreeg Ellen (mijn eerste vrouw) borstkanker en ben ik vastgelopen. Drie jaar geleden (toen ik niet toevallig 65 werd) nam een oud-collega contact op om eens te peilen of ik toch niet weer idee had het op te pakken. En toen ben ik weer met veel genoegen aan de slag gegaan.

Het promotieproject bestaat om te beginnen uit het publiceren van de nieuwe transcriptie. Die is bijna klaar en zal worden gepubliceerd op de zogenaamde DBNL-site, van de Koninklijke Bibliotheek, met het bronnenmateriaal en verklaringen, zodat andere taalwetenschappers een goed beeld krijgen en er ook kritisch naar kunnen kijken. Daarnaast komt er een beschrijving van de genoemde manuscripten en de weg die ze in de tijd hebben afgelegd en natuurlijk een duiding van de plaats die dit werk inneemt in het oeuvre van Vondel. De vraag wanneer hij deze vertaling heeft gemaakt is bij voorbeeld een kwestie. Zo meende Willem de Vreese dat Vondel pas op latere leeftijd aan deze vertaling is begonnen. Aleida Nijland had precies de tegenovergestelde gedachte, zij dacht dat de jonge Vondel hier aan het werk was. Ik denk daarover iets nieuws te kunnen melden. Daarbij word ik geholpen door het feit dat Vondel een paar keer zijn spellingsgewoonte heeft aangepast. Een voorbeeld: in het begin van zijn schrijverschap schreef hij uyt, later werd dat wt (uut) en tenslotte werd het uit. Hij was daarin dan vervolgens zeer consequent. Daarbij komt ook nog een duidelijke wijziging in taalgebruik. Eerst gebruikte hij Brabantse zegswijzen, maar op den duur schakelde hij over naar Amsterdamse.

Daar komt bij dat ik ondersteunend bewijs meen te hebben via een andere benadering. Vondel begon niet aan zo’n vertaalproject voor de aardigheid. Hij deed dat omdat hij van plan was ook een heldendicht te gaan maken. Dit was zijn voorbereiding daarop. Bij Vondel moest het altijd over iets ‘christelijks’ gaan en daarom had hij, daar zijn aanwijzingen voor, het verhaal van de eerste christenkeizer Constantijn uitgezocht. Er is correspondentie bekend van Vondel met Hugo de Groot waarin hij van zijn begeestering voor die historische figuur getuigt. Hij vernoemt zelfs een kind naar hem. Inderdaad: Constantijntje ‘t zalig kijntje. Hij maakt ook een begin met dat epos, dat blijkt uit correspondentie van Hooft waarin sprake is van een bijeenkomst waarin Vondel uit 'Constantinade' zal voorlezen. Na de dood van zijn vrouw (in 1635) wordt het niet meer voltooid. Hij bericht De Groot daar later over: “Sedert de dood van mijn zalige huisvrouw heeft mijn couragie eenen krack gekregen”. Mooi gezegd hè: couragie gekrackt?!’

--------------
In 2003 is er bij Polak & Van Gennep een prachtige vertaling op rijm verschenen van Gerusalemma liberata, getiteld ‘Jeruzalem bevrijd’. Frans van Dooren tekende voor de vertaling. Het boek (vuistdik, in dit geval letterlijk op te vatten) is bij De Slegte beland. Wellicht is er bij de rechtsopvolgers van deze zaak nog wel een te vinden.

-------------------
De foto is gemaakt door de interviewer
© 2014 Frits Hoorweg
powered by CJ2