archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Een rustig mens delen printen terug
Marcel Duyvestijn: 'was ik maar Robbie' Willem Minderhout

0805BS Marcel
Marcel Duyvestijn ken ik al zo’n jaar of tien. In al die tijd heb ik hem echter nog nooit ontmoet. Ik ken Marcel van het web. In de tijd dat ik voor de Haagse PvdA de Rauie Regah (Rode Reiger) maakte, verscheen er in Amsterdam een vrolijke figuur die dwarse en grappige stukjes op de website van de Amsterdamse PvdA schreef. Ik herkende een geestverwant. En ik was jaloers op hem want Marcel werd voor zijn geschrijf betaald! Dat dat ook zijn nadelen had bleek toen hij een volgens de Gemeenteraadsfractie al te kritisch stuk had geschreven. Een – overigens goed afgelopen – arbeidsconflict volgde. Daar had ik nooit last van gehad. Als ik weer eens wat Gemeenteraadsleden de kast op had gejaagd werd ik altijd gedekt door het afdelingsbestuur, waar ik zelf lid van was. Marcel hield aan die affaire wel een prachtig ‘nom de plume’ over: Liefdevol Lid!
Voor deze speciale Leunstoel over minderheden besloten we elkaar te interviewen. We vormen immers allebei een minderheidsgroepering op ons zelf. We besloten deze interviews te schrijven zonder elkaar te spreken. Beide interviews zijn dus pure speculatie.

Ik was wat gespannen toen ik de trap op liep naar Marcels kantoortje. Boven aan de trap herkende ik zijn grijnzende hoofd met de korte krulletjes. Ook de stem die mij welkom heette kwam mij, dankzij het radioprogramma OBA Live, bekend voor. Toch was het mij vreemd te moede. Ik zou moeten práten met iemand met wie ik normaal gesproken alleen maar twitter. Waarover in vredesnaam?

De werkkamer waarin hij mij voorging gaf geen aanknopingspunten. Smetteloos wit, zoals hij in een van zijn talloze columns geschreven had. Alleen in de hoek had een kleuter met wasco een aantal kleurrijke strepen op de muur getekend. Dat moest het werk van Duyvestijn jr. zijn! Een leeg bureau met een laptop. Dat was alles. Toen Marcel even de kamer uitging om koffie te halen pijnigde ik nog steeds mijn hersens, op zoek naar een gespreksonderwerp. Gelukkig viel mijn oog op de screensaver van zijn laptop. Om de vijf seconden verscheen daar een portretfoto. Sommige van de geportretteerden meende ik te herkennen. Dat zou de rode draad worden!

'Mijn kamer is één oorlogsverklaring tegen het Writers Block. Helemaal wit, wit als een vel papier. Of liever gezegd, als een lege pagina van Word. Lege pagina’s moeten vol! Iedere dag ga ik weer dat gevecht aan en tot nu toe win ik met glans. De columns schieten mijn brein uit. Voor de Echo, voor mijn weblog, voor De Leunstoel en voor iedereen die maar een paar centen voor een ‘echte Duyvestijn’ over heeft, want ik moet er wel van leven. Mijn zoontje had de noodzaak van dat gevecht tegen het wit gelijk door. Hij viel de muren met zijn kleurkrijt aan. Ik heb hem toch maar tot halt geroepen en hem een kleurboek gegeven, want ik heb die witte muren nodig om tot volledige concentratie te komen.

Schrijven is wel een eenzaam bestaan. Als mijn fantasie tekortschiet kijk ik naar de portretten op mijn screensaver. Dat gaat automatisch. Als ik tien minuten niets getypt heb, begint het. Kijk, deze moet ik eigenlijk verwijderen. Dat is een foto van de Hoogovens in IJmuiden. Daar werkte ik tot voor kort in loondienst. Machtig mooi was dat! Ik heb het gloeiende staal in alle toonaarden beschreven. Zinnen als: ‘Staal, in welke vorm ook, is niet meer weg te denken uit het dagelijks leven.’, of ‘Daarnaast vindt er op station Velserbosch ieder jaar een remdemonstratie plaats van een met zware rollen staal beladen trein. Met eigen ogen kunnen de kinderen zien hoe lang het duurt voordat zo’n trein, zelfs bij een noodstop, tot stilstand komt.’ De poëzie van staal kon ik in woorden vangen. De Hoogovens waren dol op mij en ik was dol op de Hoogovens. ‘Tata Steel,’ de naam alleen al. Toch begon er iets te wringen. Ik was niet vrij. Ik zat er in een keurslijf. Een prachtig roestvrijstalen keurslijf, maar toch. Ik hunkerde naar de vrijheid. Die vrijheid heb ik hier gevonden: Bureau Duyvestijn!

Herken je deze niet? Dat is Manon van der Garde. Ja inderdaad, die heeft nog voor Pierre Heijnen gewerkt. Een verdomd aardige meid, die toen ze fractievoorzitter van de PvdA Amsterdam was vond dat Eddy Terstall, Job van Amerongen en ik te ver gingen toen we de PvdA opriepen om ook de minder rooskleurige kanten van de multiculturele samenleving serieus te nemen. Als ik naar Manon kijk, dan weet ik weer waarom ik een liefdevol lid van de PvdA ben. Al die goedwillende jongens en meisjes moeten af en toe weer eens verlost worden van hun verkrampingen en taboes. Ze moeten de werkelijkheid onder ogen durven zien, ook als die niet helemaal past in hun wereldbeeld. En dat doe ik graag en heel liefdevol. Ik had eerst een portret van wijlen Annemarie Grewel, maar als ik dat zag wilde ik altijd onmiddellijk mijn lidmaatschap opzeggen. Met Manon heb ik daar nooit last van.

En dat is inderdaad Fatima Elatik. Ik vind het moeilijk om daar over te praten, want dat rijt weer allerlei wonden open. Maar ik heb je beloofd open te zijn, dus ik zal het proberen. Fatima en ik zijn0805BS PvdA eigenlijk ‘voor elkaar geschapen’. Zij is mijn moslima. Mijn vrouw haat het als ik het zeg, maar het is waar: in een betere wereld hadden we elkaar definitief gevonden. Het mocht niet zo zijn. Als een moderne Abélard en Héloise rest ons slechts de hunkering en de herinneringen. Twee koningskinderen die malkander zo lief hebben, door een culturele zee gescheiden.
Het begon allerminst veelbelovend. Ik vond Fatima volkomen geschuffeld omdat ze tegen dat toneelstuk Aïsha fulmineerde. Dat was voor mij een toonbeeld van de islamitische benepenheid. Maar toen wij daarover de degens kruisten brak er iets in mij, in haar, in ons. Die fonkelende ogen onder die kleurige hoofddoek … Zij keek dwars door mijn branie heen en ontdekte de kwetsbare jongen die ik eigenlijk ben ... Coup de foudre! Verder wil ik me daar niet over uitlaten.
Ik zie haar niet vaak meer. Alleen als we onze zoon bezoeken. Op die momenten voel ik dat de tijd niet alle wonden heelt. We zullen er mee moeten leren leven.

Onze zoon staat op deze foto. Het is niet onze echte zoon. Het is wel de zoon die we gehad zouden willen hebben. Een prachtjongen! Hij heet Arne Mosselman. Hij is een onbezonnen Jonge Socialist, die nog steeds denkt dat het wat uitmaakt dat als je een blote keizer ziet lopen je dat luidkeels uitschreeuwt. Fatima en ik proberen hem wat tactisch vernuft bij te brengen. Dat gaat erg moeilijk. Als we even niet opletten staat hij Frans Timmermans of zo weer uit te schelden. Zo kom je er niet in het leven. Ik – als zijn pleegvader – ben daar het levende bewijs van. Maar hij leert het nog wel. Als hij zijn best doet wordt hij de nieuwe Marcel van Dam. Ons eigen eeuwige kroonprinsje! Dan hebben Fatima en ik toch niet voor niets geleefd.

Femke! Ja als ik me down voel en twijfel aan de toekomst van de wereld in het algemeen en de PvdA in het bijzonder, dan staar ik naar het portret van Femke Halsema. Ik heb de Femkenistische stroming binnen de PvdA uitgevonden. Ik ben alleen bang dat ik daar het enige lid van ben. Misschien samen met Eddy Terstall. Zoon Arne vindt, net als jij, Femke veel te ‘grachtengordel’. Hij wil, geloof ik, een volksfront oprichten met de SP om de ‘Modernisierungsverlierer’ te hulp te snellen. Ik niet. Ik heb in mijn veel beproefde leven ondervonden dat je met liberalen beter kunt lachen dan met socialisten. Door Paul de Krom ben ik bijna lid van de VVD geworden. Femke heeft me daarvan weerhouden. Femke wees me hoe je liberaal en toch links kunt zijn. Mijn Femkenisme bewijst dat je liberaal, links én PvdA-er kunt zijn.

En dat is mijn vrouw. Of liever mijn schoonmoeder, want die staat er voor. Mijn vrouw en ik zijn eigenlijk getrouwd omdat dat moest van mijn schoonmoeder. Ze vond mij namelijk nogal gezellig. Ik kom elke zondag klaverjassen en ik help altijd met afdrogen. Mijn vrouw zag mij in het begin helemaal niet zitten. Zo’n schrijvertje. Het is echter niet eenvoudig om mijn schoonmoeder op andere gedachten te brengen dus uiteindelijk heeft ze zich er bij neergelegd. Ik heb dat maar zo’n beetje laten gebeuren. Als man heb je daar toch niet zo veel over te vertellen. Zeker niet als de liefde van je leven onbereikbaar blijft. Ik kan nu echter uit eigen ervaring vertellen dat gearrangeerde huwelijken niet altijd ongelukkig hoeven te zijn. En ik kan altijd in tijd van nood bij mijn schoonmoeder terecht. Toen jij onlangs ineens onverwachts in Haarlem opdook een langs wilde komen, wist ik dat ik op haar kon rekenen. Ik heb hals over kop vrouw en zoon in mijn auto gepropt en ben naar haar toe gevlucht. We hebben die middag heerlijk zitten ganzenborden.

Ja en dan Robbie. Kunnen we die overslaan? Nee? Nou ja, o.k. dan.
Rob Oudkerk is eigenlijk de man die ik altijd had willen zijn. Als Rob het café binnenstapt dan kijkt iedereen hem aan. Hij ís er. Hij weet ook alles. Als je echt luistert naar wat hij zegt, dan weet je dat het onzin is, maar dat doet er niet toe. Hij weet iedereen ervan te overtuigen dat hij het weet. Hij wéét hoe het met het land moet, hij wéét hoe Job het moet aanpakken en hoe niet, hij wéét hoe je van dikke kinderen topsporters maakt. Zo zou ik ook willen zijn. Marcel, de wonderdokter. Geliefd bij jong en oud.
Vind je mij daar te ironisch voor? Hé, ik woon in Haarlem, de stad van Harry Mulisch. Mulisch schreef ‘Het ironische van de ironie’, ik wil ‘De ironie van de zelfingenomenheid’ schrijven. Maar niet in een column die morgen in de papierbak ligt, maar in het leven zelf!
Oh, was ik als Robbie! Ik zou me elke dag te pletter lachen.’

‘Maar nu moet ik hoognodig weer naar mijn schoonmoeder,’ beëindigt Marcel het gesprek. Gedwee laat ik mij in de richting van de trap duwen. Ik laat wel mijn jas liggen. Ik heb een aanleiding nodig om die Duyvestijn binnenkort eens echt te ontmoeten.
 
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.


© 2010 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "Een rustig mens" -
Beschouwingen > Een rustig mens
Marcel Duyvestijn: 'was ik maar Robbie' Willem Minderhout
0805BS Marcel
Marcel Duyvestijn ken ik al zo’n jaar of tien. In al die tijd heb ik hem echter nog nooit ontmoet. Ik ken Marcel van het web. In de tijd dat ik voor de Haagse PvdA de Rauie Regah (Rode Reiger) maakte, verscheen er in Amsterdam een vrolijke figuur die dwarse en grappige stukjes op de website van de Amsterdamse PvdA schreef. Ik herkende een geestverwant. En ik was jaloers op hem want Marcel werd voor zijn geschrijf betaald! Dat dat ook zijn nadelen had bleek toen hij een volgens de Gemeenteraadsfractie al te kritisch stuk had geschreven. Een – overigens goed afgelopen – arbeidsconflict volgde. Daar had ik nooit last van gehad. Als ik weer eens wat Gemeenteraadsleden de kast op had gejaagd werd ik altijd gedekt door het afdelingsbestuur, waar ik zelf lid van was. Marcel hield aan die affaire wel een prachtig ‘nom de plume’ over: Liefdevol Lid!
Voor deze speciale Leunstoel over minderheden besloten we elkaar te interviewen. We vormen immers allebei een minderheidsgroepering op ons zelf. We besloten deze interviews te schrijven zonder elkaar te spreken. Beide interviews zijn dus pure speculatie.

Ik was wat gespannen toen ik de trap op liep naar Marcels kantoortje. Boven aan de trap herkende ik zijn grijnzende hoofd met de korte krulletjes. Ook de stem die mij welkom heette kwam mij, dankzij het radioprogramma OBA Live, bekend voor. Toch was het mij vreemd te moede. Ik zou moeten práten met iemand met wie ik normaal gesproken alleen maar twitter. Waarover in vredesnaam?

De werkkamer waarin hij mij voorging gaf geen aanknopingspunten. Smetteloos wit, zoals hij in een van zijn talloze columns geschreven had. Alleen in de hoek had een kleuter met wasco een aantal kleurrijke strepen op de muur getekend. Dat moest het werk van Duyvestijn jr. zijn! Een leeg bureau met een laptop. Dat was alles. Toen Marcel even de kamer uitging om koffie te halen pijnigde ik nog steeds mijn hersens, op zoek naar een gespreksonderwerp. Gelukkig viel mijn oog op de screensaver van zijn laptop. Om de vijf seconden verscheen daar een portretfoto. Sommige van de geportretteerden meende ik te herkennen. Dat zou de rode draad worden!

'Mijn kamer is één oorlogsverklaring tegen het Writers Block. Helemaal wit, wit als een vel papier. Of liever gezegd, als een lege pagina van Word. Lege pagina’s moeten vol! Iedere dag ga ik weer dat gevecht aan en tot nu toe win ik met glans. De columns schieten mijn brein uit. Voor de Echo, voor mijn weblog, voor De Leunstoel en voor iedereen die maar een paar centen voor een ‘echte Duyvestijn’ over heeft, want ik moet er wel van leven. Mijn zoontje had de noodzaak van dat gevecht tegen het wit gelijk door. Hij viel de muren met zijn kleurkrijt aan. Ik heb hem toch maar tot halt geroepen en hem een kleurboek gegeven, want ik heb die witte muren nodig om tot volledige concentratie te komen.

Schrijven is wel een eenzaam bestaan. Als mijn fantasie tekortschiet kijk ik naar de portretten op mijn screensaver. Dat gaat automatisch. Als ik tien minuten niets getypt heb, begint het. Kijk, deze moet ik eigenlijk verwijderen. Dat is een foto van de Hoogovens in IJmuiden. Daar werkte ik tot voor kort in loondienst. Machtig mooi was dat! Ik heb het gloeiende staal in alle toonaarden beschreven. Zinnen als: ‘Staal, in welke vorm ook, is niet meer weg te denken uit het dagelijks leven.’, of ‘Daarnaast vindt er op station Velserbosch ieder jaar een remdemonstratie plaats van een met zware rollen staal beladen trein. Met eigen ogen kunnen de kinderen zien hoe lang het duurt voordat zo’n trein, zelfs bij een noodstop, tot stilstand komt.’ De poëzie van staal kon ik in woorden vangen. De Hoogovens waren dol op mij en ik was dol op de Hoogovens. ‘Tata Steel,’ de naam alleen al. Toch begon er iets te wringen. Ik was niet vrij. Ik zat er in een keurslijf. Een prachtig roestvrijstalen keurslijf, maar toch. Ik hunkerde naar de vrijheid. Die vrijheid heb ik hier gevonden: Bureau Duyvestijn!

Herken je deze niet? Dat is Manon van der Garde. Ja inderdaad, die heeft nog voor Pierre Heijnen gewerkt. Een verdomd aardige meid, die toen ze fractievoorzitter van de PvdA Amsterdam was vond dat Eddy Terstall, Job van Amerongen en ik te ver gingen toen we de PvdA opriepen om ook de minder rooskleurige kanten van de multiculturele samenleving serieus te nemen. Als ik naar Manon kijk, dan weet ik weer waarom ik een liefdevol lid van de PvdA ben. Al die goedwillende jongens en meisjes moeten af en toe weer eens verlost worden van hun verkrampingen en taboes. Ze moeten de werkelijkheid onder ogen durven zien, ook als die niet helemaal past in hun wereldbeeld. En dat doe ik graag en heel liefdevol. Ik had eerst een portret van wijlen Annemarie Grewel, maar als ik dat zag wilde ik altijd onmiddellijk mijn lidmaatschap opzeggen. Met Manon heb ik daar nooit last van.

En dat is inderdaad Fatima Elatik. Ik vind het moeilijk om daar over te praten, want dat rijt weer allerlei wonden open. Maar ik heb je beloofd open te zijn, dus ik zal het proberen. Fatima en ik zijn0805BS PvdA eigenlijk ‘voor elkaar geschapen’. Zij is mijn moslima. Mijn vrouw haat het als ik het zeg, maar het is waar: in een betere wereld hadden we elkaar definitief gevonden. Het mocht niet zo zijn. Als een moderne Abélard en Héloise rest ons slechts de hunkering en de herinneringen. Twee koningskinderen die malkander zo lief hebben, door een culturele zee gescheiden.
Het begon allerminst veelbelovend. Ik vond Fatima volkomen geschuffeld omdat ze tegen dat toneelstuk Aïsha fulmineerde. Dat was voor mij een toonbeeld van de islamitische benepenheid. Maar toen wij daarover de degens kruisten brak er iets in mij, in haar, in ons. Die fonkelende ogen onder die kleurige hoofddoek … Zij keek dwars door mijn branie heen en ontdekte de kwetsbare jongen die ik eigenlijk ben ... Coup de foudre! Verder wil ik me daar niet over uitlaten.
Ik zie haar niet vaak meer. Alleen als we onze zoon bezoeken. Op die momenten voel ik dat de tijd niet alle wonden heelt. We zullen er mee moeten leren leven.

Onze zoon staat op deze foto. Het is niet onze echte zoon. Het is wel de zoon die we gehad zouden willen hebben. Een prachtjongen! Hij heet Arne Mosselman. Hij is een onbezonnen Jonge Socialist, die nog steeds denkt dat het wat uitmaakt dat als je een blote keizer ziet lopen je dat luidkeels uitschreeuwt. Fatima en ik proberen hem wat tactisch vernuft bij te brengen. Dat gaat erg moeilijk. Als we even niet opletten staat hij Frans Timmermans of zo weer uit te schelden. Zo kom je er niet in het leven. Ik – als zijn pleegvader – ben daar het levende bewijs van. Maar hij leert het nog wel. Als hij zijn best doet wordt hij de nieuwe Marcel van Dam. Ons eigen eeuwige kroonprinsje! Dan hebben Fatima en ik toch niet voor niets geleefd.

Femke! Ja als ik me down voel en twijfel aan de toekomst van de wereld in het algemeen en de PvdA in het bijzonder, dan staar ik naar het portret van Femke Halsema. Ik heb de Femkenistische stroming binnen de PvdA uitgevonden. Ik ben alleen bang dat ik daar het enige lid van ben. Misschien samen met Eddy Terstall. Zoon Arne vindt, net als jij, Femke veel te ‘grachtengordel’. Hij wil, geloof ik, een volksfront oprichten met de SP om de ‘Modernisierungsverlierer’ te hulp te snellen. Ik niet. Ik heb in mijn veel beproefde leven ondervonden dat je met liberalen beter kunt lachen dan met socialisten. Door Paul de Krom ben ik bijna lid van de VVD geworden. Femke heeft me daarvan weerhouden. Femke wees me hoe je liberaal en toch links kunt zijn. Mijn Femkenisme bewijst dat je liberaal, links én PvdA-er kunt zijn.

En dat is mijn vrouw. Of liever mijn schoonmoeder, want die staat er voor. Mijn vrouw en ik zijn eigenlijk getrouwd omdat dat moest van mijn schoonmoeder. Ze vond mij namelijk nogal gezellig. Ik kom elke zondag klaverjassen en ik help altijd met afdrogen. Mijn vrouw zag mij in het begin helemaal niet zitten. Zo’n schrijvertje. Het is echter niet eenvoudig om mijn schoonmoeder op andere gedachten te brengen dus uiteindelijk heeft ze zich er bij neergelegd. Ik heb dat maar zo’n beetje laten gebeuren. Als man heb je daar toch niet zo veel over te vertellen. Zeker niet als de liefde van je leven onbereikbaar blijft. Ik kan nu echter uit eigen ervaring vertellen dat gearrangeerde huwelijken niet altijd ongelukkig hoeven te zijn. En ik kan altijd in tijd van nood bij mijn schoonmoeder terecht. Toen jij onlangs ineens onverwachts in Haarlem opdook een langs wilde komen, wist ik dat ik op haar kon rekenen. Ik heb hals over kop vrouw en zoon in mijn auto gepropt en ben naar haar toe gevlucht. We hebben die middag heerlijk zitten ganzenborden.

Ja en dan Robbie. Kunnen we die overslaan? Nee? Nou ja, o.k. dan.
Rob Oudkerk is eigenlijk de man die ik altijd had willen zijn. Als Rob het café binnenstapt dan kijkt iedereen hem aan. Hij ís er. Hij weet ook alles. Als je echt luistert naar wat hij zegt, dan weet je dat het onzin is, maar dat doet er niet toe. Hij weet iedereen ervan te overtuigen dat hij het weet. Hij wéét hoe het met het land moet, hij wéét hoe Job het moet aanpakken en hoe niet, hij wéét hoe je van dikke kinderen topsporters maakt. Zo zou ik ook willen zijn. Marcel, de wonderdokter. Geliefd bij jong en oud.
Vind je mij daar te ironisch voor? Hé, ik woon in Haarlem, de stad van Harry Mulisch. Mulisch schreef ‘Het ironische van de ironie’, ik wil ‘De ironie van de zelfingenomenheid’ schrijven. Maar niet in een column die morgen in de papierbak ligt, maar in het leven zelf!
Oh, was ik als Robbie! Ik zou me elke dag te pletter lachen.’

‘Maar nu moet ik hoognodig weer naar mijn schoonmoeder,’ beëindigt Marcel het gesprek. Gedwee laat ik mij in de richting van de trap duwen. Ik laat wel mijn jas liggen. Ik heb een aanleiding nodig om die Duyvestijn binnenkort eens echt te ontmoeten.
 
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
© 2010 Willem Minderhout
powered by CJ2