archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Vermaak en Genot > Een omweg waard | ||||
Waarom moet een museum opwinden? | Gerbrand Muller | |||
‘Het museum is uit de tijd,’ schreef ik in mijn voorlaatste stukje. ‘Dat ligt niet aan het museum, maar aan de tijd. De tijd is zo snel voortgeschreden dat het museum het niet meer kon bijhouden.’ Zo luidden althans de eerste zinnen van de voordracht die ik in mijn stukje in gedachten voor u hield. Ik mag halverwege die voordracht met stomheid zijn geslagen, wat ik zei is daarom niet minder waar. ‘Het museum heeft de gekste dingen gedaan om de tijd bij te houden, maar de tijd liep zo hard dat het museum er tenslotte het bijltje bij neer moest gooien.’ Zo is het. Nee, het is nog erger: nog even, en het museum is niet meer. Onwil of onverschilligheid lijkt de mensen ervan te weerhouden dit feit te erkennen; het wordt tijd om vast te stellen hoe de zaken ervoor staan.
De huidige tijd is dynamisch, het museum is statisch. Geen museumdirecteur die de laatste uitspraak niet krachtig zal ontkennen, want alleen al het vermoeden dat het hem aan dynamiek zou ontbreken betekent voor hem en zijn instituut het einde. Terwijl toch ooit in het museum de tijd mocht worden stilgezet…
Ik las de namen van de gesteenten die op kaartjes naast de stenen geschreven stonden; op sommige kaartjes stonden ook namen van plaatsen en van landen... En ik werd vervuld van het feestelijke gevoel dat me altijd beving als ik ergens was waar oude of vreemde dingen te bezichtigen waren.
Deze regels uit een verhaal waarin een jongen een streekmuseum bezoekt komen de laatste tijd soms weer bij me boven. Wie ze herkent en me laat weten van wie ze afkomstig zijn wordt door mij beloond met een fles kostelijke wijn, want zonderling genoeg weet ik niet meer waar ik ze gelezen heb, noch wie ze geschreven heeft. Dat ze zich in mijn geheugen hebben vastgezet komt waarschijnlijk omdat ze precies het plezier weergeven dat het bekijken in een museum van vreemde - oude of exotische - voorwerpen mij als jongen verschafte. Je was alleen of met een paar mensen in een zaal waarin het een beetje muf rook, en op tafels en in vitrines lagen dingen uitgestald die het verdienden om bekeken te worden. Door de in zwarte inkt op kaartjes geschreven toelichting te lezen en de dingen te bekijken werd je in een andere wereld gevoerd. Een wereld van honderden, duizenden of zelfs miljoenen jaren geleden, aangeduid met vreemde namen: neolithicum, paleolithicum, perm, krijt, carboon… Daar lagen ze, de prachtig gekleurde gesteenten, de fossielen, messen, bijlen, spijkers, scherven, brokstukken aardewerk met mooie versieringen, alle hadden een onmetelijke reis door de tijd gemaakt, en tijdens die reis hadden ze meestal onder de grond gelegen, de aarde was er soms nog zichtbaar op achtergebleven. Dagen, weken, maanden later keerde je in het museum terug: de dingen lagen nog op dezelfde plaats, alles in de zaal was nog als tevoren, de lampen aan het plafond zoemden als de vorige keer en de suppoost zat weer op zijn plaats bij de deur.
In het museum blijven de geëxposeerde voorwerpen korter of langer onveranderlijk op hun plaats. Zijn er weinig bezoekers dan heerst er bovendien stilte. Onveranderlijkheid en stilte worden niet meer geduld en men doet er alles aan beide uit het museum te weren. De stilte wordt bestreden met kunstmatige geluiden, de onveranderlijkheid met flitsende beelden. Stemmen en muziekklanken moeten de museumbezoeker geruststellen: het is hier niet de dood in de pot, hier gebeurt iets! Nieuwsgierig versnelt de bezoeker zijn pas: twee zalen verder komt een exotische verkeersstroom op hem af: hij staat midden in Calcutta, stemmen van bedelaars klinken boven het geronk en geknetter van het verkeer uit. In de volgende zaal nodigt gekakel van kippen en geknor van varkens hem uit zich in een dorpje te wanen waar de tijd heeft stilgestaan. Aan de verbeeldingskracht van de bezoeker wordt weinig meer overgelaten. Hangt in het Amsterdams Historisch Museum op een tentoonstelling een door Breitner geschilderde bouwplaats, dan weerklinken in de zaal geluiden van heimachines. In het Rijksmuseum van Oudheden spreken in een zaal met Egyptische stèles de doden de bezoekers op luide toon toe; een acteur uit de school van de Haagse Comedie heeft hun een stem gegeven; spotjes belichten telkens de stèle waarvan hij de tekst in vertaling op plechtige toon voordraagt.
De voorzieningen ter verlevendiging van het museum boekten succes: de bezoekersaantallen stegen, nooit eerder werd het museum zo druk bezocht als gedurende de laatste decennia. Het was niet genoeg. Grotere aantallen mensen mochten de weg naar het museum vinden, het kon nog beter. Zolang het museum nog niet geheel aan de krachten van de commerciële markt wordt overgelaten kost het de gemeenschap geld, en dat is alleen nog aanvaardbaar als alle groepen van de bevolking in het museum iets van hun gading vinden. Een teken aan de wand is dat vooral oudere mensen het museum bezoeken. Om jongeren, ‘autochtoon’ of ‘allochtoon’, in veel grotere getale tot een gang naar het museum te verleiden is er een omslag in het denken over het museum nodig. Een rondgang door het museum moet opwindend zijn: schilderijen aan de muren met een bordje, dat kan niet meer. Zij die dit betogen weten waarover ze het hebben: de jongere van nu is niet meer die van vroeger, zijn leven in het huidige multimediale tijdperk is vol flitsende ervaringen; een rondgang door het museum moet voor hem een opwindend avontuur zijn, wil hij bereid gevonden worden er een voet over de drempel te zetten.
Een mijlpaal op de weg naar het opwindende museum is in ons land het Groninger Museum. Het postmoderne gebouw voldoet aan alle eisen van deze tijd: het is in de letterlijke en figuurlijke betekenis van het woord stijlloos en het verschaft de bezoeker die op spannende attracties uit is verrassing op verrassing. Uitgangspunt voor de ontwerpers lijkt te zijn geweest dat het gebouw op zichzelf de mensen niet minder moet verbazen dan wat erin wordt tentoongesteld.
Ongetwijfeld niet toevallig is inmiddels het ene befaamde museum in Nederland na het andere tot de conclusie gekomen dat zijn behuizing er niet meer uitziet, en heeft het zijn deuren voor jaren gesloten voor een grootscheepse verbouwing. Maar zullen deze musea het jaar 2100 halen als zij over enige tijd, net als steeds meer gemeentemusea, ‘hun eigen broek moeten ophouden’? Misschien doen zij er verstandig aan zich naar het voorbeeld van het Rotterdamse Wereldmuseum (voorheen Museum voor Land- en Volkenkunde) maar vast om te vormen tot een multifunctioneel vrijetijds- en amusementscentrum, waar men goed kan eten, reizen kan boeken of aan de bar zaken kan bespreken.
Een museum is een permanente instelling, in dienst van de gemeenschap en haar ontwikkeling, toegankelijk voor het publiek, niet gericht op het maken van winst, die de materiële getuigenissen van de mens en zijn omgeving verwerft, behoudt, wetenschappelijk onderzoekt, presenteert en hierover informeert voor doeleinden van studie, educatie en genoegen, aldus de in de Van Dale aangehaalde definitie van de International Council of Museums (ICOM). Het woordenboek en de ICOM lopen achter. Maar de tijd gaat ook zo snel…
(Wordt vervolgd)
****************************
Kijk eens op www.meermanno.nl |
||||
© 2007 Gerbrand Muller | ||||
powered by CJ2 |