archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > In de polder delen printen terug
Het wilde tuintje in het onderwijs Julius Pasgeld

1903BS Onderwijs
Op school zitten, opletten en leren. Daar word je een beter mens van. Want als je maar genoeg diploma’s hebt komt het vanzelf wel goed met je. Halverwege de jaren zestig van de vorige eeuw dachten sommige leraren, waaronder ik, er anders over. Leerlingen dienden vooral zichzelf te ontwikkelen.

Ik had makkelijk praten. Want ik was, als leerkracht in de vakken tekenen en handvaardigheid, een van de weinigen die in het nog resterende wilde tuintje van het onderwijs mocht schoffelen. Hetgeen tot de meest wonderlijke experimenten leidde.

Kleurboeken

Zo deelde ik ooit allemaal nieuwe kleurboeken uit aan leerlingen van rond de 14 jaar. U weet wel, waarin op de linkerpagina bijvoorbeeld een gekleurd plaatje staat van bijvoorbeeld een kabouter, en rechts alleen de zwart-wit contouren van diezelfde kabouter. Met de bedoeling dat je dan met kleurpotloden of verf die rechterkabouter net zo krijgt als die linkerkabouter. Mijn opdracht luidde: ‘Jullie mogen alles met die boeken doen wat je maar wilt, behalve waar ze voor bedoeld zijn’.

Zo voorzagen de leerlingen mij uit zichzelf van de diverse niveaus van kreativiteit waarin ze verkeerden. Zo voorzag iemand de kabouter van een blauwe puntmuts in plaats van de rode links. Verder waren leerlingen die er rechts allerlei dingen bijtekenden. Zo was er zelfs één die de kabouter rechts van een geslachtsdeel voorzag. Nog kreatiever waren de leerlingen die het platte vlak verlieten en de bladzijden eruit scheurden om er een ruimtelijk huisje of een vliegtuigje van te vouwen. En groot was mijn enthousiasme toen een leerling alle bladzijden uit het boek scheurde om er proppen van te maken die ze vervolgens één voor één in lege jampotjes vol water deponeerde.

Niksdoen

Er was echter een jongeman, die na de opdracht alleen maar in zijn stoel bleef zitten en geen vinger uitstak. ‘Ga eens aan de slag’, sommeerde ik hem vriendelijk. Maar dat deed hij niet. Tijdens de nabespreking las ik hem wat minder vriendelijk de les wegens zijn niksdoen. ‘Maar, meneer’, zei hij. ‘Wat is dat nou? Je mocht alles met die boeken doen wat je wilde, behalve waar ze voor bedoeld zijn. Ik deed niks. En daar zijn die boeken toch niet voor bedoeld?’ Perplex was ik. Verslagen op mijn eigen terrein. Hij had gelijk. En kreeg een tien.

Op de HAVO/VWO waar ik toen lesgaf organiseerde ik eens per jaar zogenoemde kreatieve dagen. Dan mochten leerlingen zowel als leraren twee dagen lang dingen doen die zij zélf wilden in plaats van uitsluitend te beantwoorden aan de wensen van anderen. Wel moesten zij een plan indienen dat goedkeuring behoefde. Er gebeurde van alles. De docent gymnastiek leefde zijn hobby, het gieten van tinnen soldaatjes, uit met andere leerlingen die dat ook leuk vonden. De aardrijkskundedocent nodigde de dammer Ton Sybrands, die hij ergens van kende, uit om in de aula een partijtje simultaan te dammen met leerlingen die ook graag het damspel beoefenden. Leerlingen die wisten dat de wiskundeleraar en ik een hekel aan elkaar hadden, dienden een plan in om in de gymzaal een partijtje boksen tussen ons te organiseren. Ik keurde het plan goed, niet wetend (wat de leerlingen trouwens wél wisten) dat de wiskundeleraar in zijn vrije tijd niet onverdienstelijk bokste. Nooit ging ik zo af op school.

Er waren ook serieuze zaken. De lerares handwerken ging met een groep leerlingen naar de opera. De conrector sleep zes uur lang halfedelstenen met jongens en meisjes die daarin waren geïnteresseerd. Tekenlerares en schrijfster Tonke Dracht vertelde hoe je spookverhalen moest schrijven in een lokaal dat slechts verlicht werd door kaarsjes. Bridgedrives. Stadswandelingen. Excursies naar heel bijzondere scholen. Je kon het zo gek niet bedenken of de leerlingen hadden het al zelf bedacht. En natuurlijk, enkele leerlingen schreven zich op zo min mogelijk activiteiten in. Ook prima, want twee dagen hóefde er op school helemaal niets. Je mòcht alleen maar.

Zelfbedacht onderzoek

Op de Pedagogische Akademie, waar ik later les gaf, mochten we van de schoolleiding ook twee dagen per jaar uit ons dak gaan. De studenten kregen de tijd om een door hen zelf bedacht onderzoek te verrichten. Ook dat moest eerst door mij worden goedgekeurd alvorens ze aan de slag gingen En moesten daar na afloop een verslag over schrijven. Ik noem een paar onderzoeken die mij nu, na ruim veertig jaar nog bijstaan:
* Wat kan je allemaal van een telefoon slopen voordat ie het niet meer doet?
* Hoeveel trambestuurders groeten je als je voorin een tram instapt?
* Is het leuk om dingen die je op straat vindt tentoon te stellen?
(En of dat leuk was. Een meisje vroeg aan een jongen die toevallig voorbij fietste of hij op school tentoongesteld wilde worden. En òf hij dat leuk vond. Zo stond hij met fiets en al ruim uur op de tentoonstelling met een bordje ernaast: ‘Jongen met fiets’.)
* Waar kom je na een half uur terecht als je in een auto een dobbelsteen om de drie minuten de richting laat bepalen? Waarbij 1 rechtdoor is, 2 rechtsaf, 3 linksaf, 4 achteruit, 5 stoppen bij het eerste het beste terras om een biertje te drinken en 6 de stukjes uit je neus halen bij het eerstvolgende rode stoplicht. 
* Hoeveel margarine en hagelslag heb je nodig om de vloer van de gymzaal te besmeren? (Het was 1978. Ver vóór de pindakaasvloer van Wim T. Schippers in 1997 dus).
* Wie raapt er nog een stuiver op? Wie bukt er nog voor een cent?
* In welk Haags café smaakt het bier het best?
* Wat staat er allemaal op de muren van het artiestentoilet in het Paard van Troje? 

Op mijn zolder rest mij het hele boekwerk met daarin de resultaten van alle 63 onderzoeken. Het was trouwens de laatste keer dat we de wereld op die school op z’n kop mochten zetten. In 1980 besloot de docentenvergadering met een kleine meerderheid dat de studenten ‘er niks goeds van leerden’. Sinsdien lijkt het onderwijs zich alleen nog maar bezig te houden met het beoordelen van de mate waarop leerlingen en studenten voldoen aan andermans verwachtingen.

------
Het plaatje is van Katharina Kouwenhoven


© 2021 Julius Pasgeld meer Julius Pasgeld - meer "In de polder" -
Beschouwingen > In de polder
Het wilde tuintje in het onderwijs Julius Pasgeld
1903BS Onderwijs
Op school zitten, opletten en leren. Daar word je een beter mens van. Want als je maar genoeg diploma’s hebt komt het vanzelf wel goed met je. Halverwege de jaren zestig van de vorige eeuw dachten sommige leraren, waaronder ik, er anders over. Leerlingen dienden vooral zichzelf te ontwikkelen.

Ik had makkelijk praten. Want ik was, als leerkracht in de vakken tekenen en handvaardigheid, een van de weinigen die in het nog resterende wilde tuintje van het onderwijs mocht schoffelen. Hetgeen tot de meest wonderlijke experimenten leidde.

Kleurboeken

Zo deelde ik ooit allemaal nieuwe kleurboeken uit aan leerlingen van rond de 14 jaar. U weet wel, waarin op de linkerpagina bijvoorbeeld een gekleurd plaatje staat van bijvoorbeeld een kabouter, en rechts alleen de zwart-wit contouren van diezelfde kabouter. Met de bedoeling dat je dan met kleurpotloden of verf die rechterkabouter net zo krijgt als die linkerkabouter. Mijn opdracht luidde: ‘Jullie mogen alles met die boeken doen wat je maar wilt, behalve waar ze voor bedoeld zijn’.

Zo voorzagen de leerlingen mij uit zichzelf van de diverse niveaus van kreativiteit waarin ze verkeerden. Zo voorzag iemand de kabouter van een blauwe puntmuts in plaats van de rode links. Verder waren leerlingen die er rechts allerlei dingen bijtekenden. Zo was er zelfs één die de kabouter rechts van een geslachtsdeel voorzag. Nog kreatiever waren de leerlingen die het platte vlak verlieten en de bladzijden eruit scheurden om er een ruimtelijk huisje of een vliegtuigje van te vouwen. En groot was mijn enthousiasme toen een leerling alle bladzijden uit het boek scheurde om er proppen van te maken die ze vervolgens één voor één in lege jampotjes vol water deponeerde.

Niksdoen

Er was echter een jongeman, die na de opdracht alleen maar in zijn stoel bleef zitten en geen vinger uitstak. ‘Ga eens aan de slag’, sommeerde ik hem vriendelijk. Maar dat deed hij niet. Tijdens de nabespreking las ik hem wat minder vriendelijk de les wegens zijn niksdoen. ‘Maar, meneer’, zei hij. ‘Wat is dat nou? Je mocht alles met die boeken doen wat je wilde, behalve waar ze voor bedoeld zijn. Ik deed niks. En daar zijn die boeken toch niet voor bedoeld?’ Perplex was ik. Verslagen op mijn eigen terrein. Hij had gelijk. En kreeg een tien.

Op de HAVO/VWO waar ik toen lesgaf organiseerde ik eens per jaar zogenoemde kreatieve dagen. Dan mochten leerlingen zowel als leraren twee dagen lang dingen doen die zij zélf wilden in plaats van uitsluitend te beantwoorden aan de wensen van anderen. Wel moesten zij een plan indienen dat goedkeuring behoefde. Er gebeurde van alles. De docent gymnastiek leefde zijn hobby, het gieten van tinnen soldaatjes, uit met andere leerlingen die dat ook leuk vonden. De aardrijkskundedocent nodigde de dammer Ton Sybrands, die hij ergens van kende, uit om in de aula een partijtje simultaan te dammen met leerlingen die ook graag het damspel beoefenden. Leerlingen die wisten dat de wiskundeleraar en ik een hekel aan elkaar hadden, dienden een plan in om in de gymzaal een partijtje boksen tussen ons te organiseren. Ik keurde het plan goed, niet wetend (wat de leerlingen trouwens wél wisten) dat de wiskundeleraar in zijn vrije tijd niet onverdienstelijk bokste. Nooit ging ik zo af op school.

Er waren ook serieuze zaken. De lerares handwerken ging met een groep leerlingen naar de opera. De conrector sleep zes uur lang halfedelstenen met jongens en meisjes die daarin waren geïnteresseerd. Tekenlerares en schrijfster Tonke Dracht vertelde hoe je spookverhalen moest schrijven in een lokaal dat slechts verlicht werd door kaarsjes. Bridgedrives. Stadswandelingen. Excursies naar heel bijzondere scholen. Je kon het zo gek niet bedenken of de leerlingen hadden het al zelf bedacht. En natuurlijk, enkele leerlingen schreven zich op zo min mogelijk activiteiten in. Ook prima, want twee dagen hóefde er op school helemaal niets. Je mòcht alleen maar.

Zelfbedacht onderzoek

Op de Pedagogische Akademie, waar ik later les gaf, mochten we van de schoolleiding ook twee dagen per jaar uit ons dak gaan. De studenten kregen de tijd om een door hen zelf bedacht onderzoek te verrichten. Ook dat moest eerst door mij worden goedgekeurd alvorens ze aan de slag gingen En moesten daar na afloop een verslag over schrijven. Ik noem een paar onderzoeken die mij nu, na ruim veertig jaar nog bijstaan:
* Wat kan je allemaal van een telefoon slopen voordat ie het niet meer doet?
* Hoeveel trambestuurders groeten je als je voorin een tram instapt?
* Is het leuk om dingen die je op straat vindt tentoon te stellen?
(En of dat leuk was. Een meisje vroeg aan een jongen die toevallig voorbij fietste of hij op school tentoongesteld wilde worden. En òf hij dat leuk vond. Zo stond hij met fiets en al ruim uur op de tentoonstelling met een bordje ernaast: ‘Jongen met fiets’.)
* Waar kom je na een half uur terecht als je in een auto een dobbelsteen om de drie minuten de richting laat bepalen? Waarbij 1 rechtdoor is, 2 rechtsaf, 3 linksaf, 4 achteruit, 5 stoppen bij het eerste het beste terras om een biertje te drinken en 6 de stukjes uit je neus halen bij het eerstvolgende rode stoplicht. 
* Hoeveel margarine en hagelslag heb je nodig om de vloer van de gymzaal te besmeren? (Het was 1978. Ver vóór de pindakaasvloer van Wim T. Schippers in 1997 dus).
* Wie raapt er nog een stuiver op? Wie bukt er nog voor een cent?
* In welk Haags café smaakt het bier het best?
* Wat staat er allemaal op de muren van het artiestentoilet in het Paard van Troje? 

Op mijn zolder rest mij het hele boekwerk met daarin de resultaten van alle 63 onderzoeken. Het was trouwens de laatste keer dat we de wereld op die school op z’n kop mochten zetten. In 1980 besloot de docentenvergadering met een kleine meerderheid dat de studenten ‘er niks goeds van leerden’. Sinsdien lijkt het onderwijs zich alleen nog maar bezig te houden met het beoordelen van de mate waarop leerlingen en studenten voldoen aan andermans verwachtingen.

------
Het plaatje is van Katharina Kouwenhoven
© 2021 Julius Pasgeld
powered by CJ2