archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > In de polder delen printen terug
Is sporter ook een beroep? Ruurd Kunnen

0706BS Watersnoodwedstrijd
In 1954 is in Nederland het betaald voetbal ingevoerd. Dat was een moment in een lang proces waarin principiële voor- en tegenstanders lijnrecht tegenover elkaar stonden, terwijl in de minder principiële tussenruimte allerlei onreglementaire vormen van betaling konden worden aangetroffen. De tegenstanders van beroepsvoetbal verdedigden het amateuristische sportideaal. Zij zagen sportbeoefening als een doel op zich: sport om de sport. Voetbal was geen werk; het zou ontaarden als de commercie de boventoon zou voeren. De voorstanders van professionalisering dachten juist dat het voetbal beter zou worden als de spelers zouden worden betaald. Hun gelijk bleek uit de beroemde watersnoodwedstrijd van 1953 toen Nederlandse profvoetballers in het buitenland Frankrijk versloegen. Het officiële Nederlands elftal had tussen 1949 en 1954 daarentegen 22 van de 28 wedstrijden verloren en slechts 3 gewonnen. Toch voltrokken de veranderingen zich ook na 1954 traag. De KNVB stond volledig beroepsvoetbal nog niet toe. Men vond dat voetballers die geld ontvingen voor hun sport daarnaast een hoofdberoep moest hebben. De topclubs eisten van hun spelers echter volledige inzetbaarheid en betaalden hen daar ook voor. Het semiprofessionalisme was niet te handhaven en in 1967 werd officieel toegestaan dat voetballers fulltime professional waren.

Is voetballer nu een beroep? Is een sportwedstrijd werk of spel? Beroepssporters die deze vraag krijgen voorgelegd, antwoorden vaak dat ze van hun hobby hun werk hebben gemaakt. Daarmee slaan ze de spijker op hun kop.
Of het komt door het protestantse ethos dat zich zo diep in de Nederlandse ziel heeft gegrift, of doordat wij loonbelasting moeten betalen, weet ik niet, maar een feit is dat in Nederland een scherp onderscheid wordt gemaakt tussen werk en vrije tijd en dat aan werk de meeste waarde wordt toegekend. De loodgieter die een kraan voor een klant repareert is aan het werk, maar als die klant zelf de lekkage herstelt is hij aan het doe-het-zelven. En het onderhoud van een tuin is werk voor de tuinman en ontspanning voor de eigenaar van de tuin. De vraag aan een sporter of sport werk is, heeft meestal een enigszins meewarige ondertoon omdat de vragensteller beroepssport een betaalde hobby vindt, minderwaardig aan een ‘echte’ baan.

De voorbeelden laten zien dat het verschil tussen werk en vrijetijdsbesteding niet schuilt in de aard van de activiteit zelf. Ook het feit dat de loodgieter en de tuinman betaald worden is niet doorslaggevend. Niemand durft tegenwoordig meer te ontkennen dat huishoudelijk werk van huisvrouwen (een ouderwets, in onbruik rakend begrip, dat verwijst naar getrouwde vrouwen zonder betaalde baan, meestal moeders, die hun belangrijkste bezigheden binnenshuis hebben: schoonmaken, opruimen, naaien, wassen, strijken, boodschappen doen, koken) werk is. Een essentieel verschil tussen werk en vrijetijdsactiviteiten lijkt dat vrije tijd iets persoonlijks is, terwijl werk wordt gedaan voor iemand anders. Dat geldt ook voor de huisvrouw, die immers werkt voor haar man en kinderen. Werken impliceert dat je een bijdrage levert aan de maatschappij - daarom wordt het hoger gewaardeerd dan vrijetijdsbesteding. De aanhangers van het amateuristische sportideaal hebben echter altijd verdedigd dat sport een doel in zichzelf is. Dit standpunt is nog diepgeworteld in het algemene waardebesef. Professionals werden pas in 1988 tot de Olympische Spelen toegelaten. In 1969 mochten beroepstennissers voor het eerst meedoen aan het toernooi van Wimbledon. In 1972 is een poging van o.a. Ard Schenk en Kees Verkerk om het topschaatsen te professionaliseren mislukt en pas in 1995 werd de eerste professionele schaatsploeg (de Sanex-ploeg van Rintje Ritsma) toegelaten. Het professionalisme in de sport is tegenwoordig algemeen aanvaard, maar het amateuristische sportideaal werkt nog altijd door in de discussie over sport en werk.

Sporters (met name professionele topsporters) voorzien in een maatschappelijke behoefte aan ontspanning en vermaak. De mensen op de tribune hebben betaald om een sportwedstrijd te zien en zij klagen over de geleverde dienst als het peil van de wedstrijd onder de maat is. Voor de uitzendrechten van sportwedstrijden worden miljoenen euro’s betaald, omdat sport grote aantallen televisiekijkers trekt. Professionele topsporten zijn onderdeel van de amusementsindustrie geworden.

De verwarring over de vraag of sport werk is, is mede ontstaan doordat de beroepssport is voortgekomen uit de amateursport en doordat de meeste sporten ook op grote schaal puur voor het plezier en zonder winstoogmerk door amateurs worden beoefend. Beroepssport heeft echter een andere betekenis dan amateursport gekregen, namelijk de betekenis van een economisch goed dat geproduceerd en verhandeld wordt. Deze transformatie van het edele sport-om-de-sport tot het laag-bij-de-grondse sport-om-het-geld is lange tijd negatief beoordeeld. Beroepssport heeft tot diep in de tweede helft van de 20e eeuw weinig aanzien gehad en de stelling dat topsport amusement is roept nog steeds weerstand op. Dat lijkt merkwaardig. In de kunsten hebben professionalisering en commercialisering veel minder tegenwerking ondervonden. Hoewel muziek als een hoogstaande culturele uiting wordt beschouwd, maakt niemand er bezwaar tegen dat musici een gage krijgen, dat voor concerten moet worden betaald, en dat opnames van concerten in de winkel kunnen worden gekocht.

We kunnen concluderen dat profsport werk is, arbeid, maar is sport ook een beroep? Volgens het CBS wel. Beroepsporter behoort in de Standaard Beroepenclassificatie tot de lagere niet-specialistische beroepen, beroepsdenksporter wordt onder de hogere wiskundige en natuurwetenschappelijke beroepen gerangschikt.
Beroep is door Mok gedefinieerd als een geïnstitutionaliseerd en gelegitimeerd kader rond een bepaald deel van de maatschappelijke arbeidsverdeling dat een aantal mensen tegenover anderen beschouwt als het domein dat hen toebehoort, hetgeen door de rest van de maatschappij wordt geaccepteerd (legitimering). Als uw kraan lekt kunt u een loodgieter opdracht geven voor een reparatie, maar u kunt ook ‘een mannetje’ vragen. Iedereen weet dat u dan geen loodgieter maar een beunhaas inhuurt. Als u naar een voetbalwedstrijd gaat, verwacht u met recht dat u voetballers ziet spelen, en geen handballers. Loodgieters en voetballers vervullen beiden specialistische functies in de maatschappelijke arbeidsverdeling. Professionele sporters hebben beroepsorganisaties en vakbonden opgericht, sluiten arbeidscontracten af met werkgevers en beroepen zich indien nodig op het arbeidsrecht. Hieruit blijkt dat er een geïnstitutionaliseerd en gelegitimeerd kader is.

Dat is niet echter genoeg. Een beroep is een afgebakend domein. Mensen met hetzelfde beroep vormen een groep gelijkgestemden, waaraan zij status ontlenen. Beroepsverenigingen reguleren de toegang tot het beroepsdomein doordat alleen gekwalificeerde mensen, dus met de juiste diploma’s, worden toegelaten. Dat kan heel functioneel zijn. Door toegangseisen te stellen bewaken beroepsverenigingen de kwaliteit van de dienstverlening. Wie een betrouwbare loodgieter nodig heeft, kan in de Gouden Gids zoeken naar iemand die is aangesloten bij de beroepsvereniging.
In de professionele sport zijn de beroepsdomeinen niet zo duidelijk afgebakend. Er zijn geen echte beroepsverenigingen; wel vakbonden van sporters. De meeste sportverenigingen verzorgen opleidingen en trainingen, maar dit zijn geen door de overheid erkende beroepsopleidingen.

Het concept van gereguleerde toegankelijkheid als kenmerk van beroepen is een bedenksel van sociologen, juristen en beroepsdeskundigen. Het is voor arbeidsstatistici heel handig als het aantal beoefenaren van bepaalde beroepen kan worden afgemeten aan de diploma’s. Ook juristen, uitkeringsinstanties en beroepskeuzeadviseurs hebben behoefte aan duidelijke afbakeningen. Voor het grote publiek is het echter zonneklaar dat Robin van Persie voetballer van beroep is, diploma of niet. Het komt tot dit oordeel op basis van wat Van Persie doet en kan, dat wil zeggen - in jargon - zijn competenties en niet zijn formele kwalificaties.

Niet alleen het sportpubliek kijkt er zo tegenaan. In het kader van de flexibilisering van de arbeidsmarkt hebben beleidsmakers op de ministeries van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid van alles gedaan om institutionele starheid op te lossen. De bescherming van beroepsgroepen door toegangsregulering is sterk verminderd. Iedereen mag zich tegenwoordig uitgeven voor loodgieter. De gediplomeerde loodgieters moeten hun marktaandeel maar proberen veilig te stellen door superieure kwaliteit gecombineerd met een goede prijs te leveren. Daar komt nog bij dat de kennis en vaardigheden die nodig zijn om arbeidstaken adequaat te kunnen verrichten, aan voortdurende verandering onderhevig zijn doordat productieprocessen in de industrie en de dienstverlening veranderen als gevolg van efficiëntieverhogende maatregelen en de introductie van nieuwe technologieën. Beroepen veranderen hierdoor van inhoud.

De grotere nadruk op competenties in plaats van formele kwalificaties heeft ertoe geleid dat beroepen de afgelopen vijfentwintig jaar diffuser zijn geworden. Er is daarom geen enkele reden om sporter niet als beroep te beschouwen. Het heeft aan de andere kant ook steeds minder zin.
 
********************
Doe iets leuks met je geld:
Word donateur van De Leunstoel.


© 2010 Ruurd Kunnen meer Ruurd Kunnen - meer "In de polder"
Beschouwingen > In de polder
Is sporter ook een beroep? Ruurd Kunnen
0706BS Watersnoodwedstrijd
In 1954 is in Nederland het betaald voetbal ingevoerd. Dat was een moment in een lang proces waarin principiële voor- en tegenstanders lijnrecht tegenover elkaar stonden, terwijl in de minder principiële tussenruimte allerlei onreglementaire vormen van betaling konden worden aangetroffen. De tegenstanders van beroepsvoetbal verdedigden het amateuristische sportideaal. Zij zagen sportbeoefening als een doel op zich: sport om de sport. Voetbal was geen werk; het zou ontaarden als de commercie de boventoon zou voeren. De voorstanders van professionalisering dachten juist dat het voetbal beter zou worden als de spelers zouden worden betaald. Hun gelijk bleek uit de beroemde watersnoodwedstrijd van 1953 toen Nederlandse profvoetballers in het buitenland Frankrijk versloegen. Het officiële Nederlands elftal had tussen 1949 en 1954 daarentegen 22 van de 28 wedstrijden verloren en slechts 3 gewonnen. Toch voltrokken de veranderingen zich ook na 1954 traag. De KNVB stond volledig beroepsvoetbal nog niet toe. Men vond dat voetballers die geld ontvingen voor hun sport daarnaast een hoofdberoep moest hebben. De topclubs eisten van hun spelers echter volledige inzetbaarheid en betaalden hen daar ook voor. Het semiprofessionalisme was niet te handhaven en in 1967 werd officieel toegestaan dat voetballers fulltime professional waren.

Is voetballer nu een beroep? Is een sportwedstrijd werk of spel? Beroepssporters die deze vraag krijgen voorgelegd, antwoorden vaak dat ze van hun hobby hun werk hebben gemaakt. Daarmee slaan ze de spijker op hun kop.
Of het komt door het protestantse ethos dat zich zo diep in de Nederlandse ziel heeft gegrift, of doordat wij loonbelasting moeten betalen, weet ik niet, maar een feit is dat in Nederland een scherp onderscheid wordt gemaakt tussen werk en vrije tijd en dat aan werk de meeste waarde wordt toegekend. De loodgieter die een kraan voor een klant repareert is aan het werk, maar als die klant zelf de lekkage herstelt is hij aan het doe-het-zelven. En het onderhoud van een tuin is werk voor de tuinman en ontspanning voor de eigenaar van de tuin. De vraag aan een sporter of sport werk is, heeft meestal een enigszins meewarige ondertoon omdat de vragensteller beroepssport een betaalde hobby vindt, minderwaardig aan een ‘echte’ baan.

De voorbeelden laten zien dat het verschil tussen werk en vrijetijdsbesteding niet schuilt in de aard van de activiteit zelf. Ook het feit dat de loodgieter en de tuinman betaald worden is niet doorslaggevend. Niemand durft tegenwoordig meer te ontkennen dat huishoudelijk werk van huisvrouwen (een ouderwets, in onbruik rakend begrip, dat verwijst naar getrouwde vrouwen zonder betaalde baan, meestal moeders, die hun belangrijkste bezigheden binnenshuis hebben: schoonmaken, opruimen, naaien, wassen, strijken, boodschappen doen, koken) werk is. Een essentieel verschil tussen werk en vrijetijdsactiviteiten lijkt dat vrije tijd iets persoonlijks is, terwijl werk wordt gedaan voor iemand anders. Dat geldt ook voor de huisvrouw, die immers werkt voor haar man en kinderen. Werken impliceert dat je een bijdrage levert aan de maatschappij - daarom wordt het hoger gewaardeerd dan vrijetijdsbesteding. De aanhangers van het amateuristische sportideaal hebben echter altijd verdedigd dat sport een doel in zichzelf is. Dit standpunt is nog diepgeworteld in het algemene waardebesef. Professionals werden pas in 1988 tot de Olympische Spelen toegelaten. In 1969 mochten beroepstennissers voor het eerst meedoen aan het toernooi van Wimbledon. In 1972 is een poging van o.a. Ard Schenk en Kees Verkerk om het topschaatsen te professionaliseren mislukt en pas in 1995 werd de eerste professionele schaatsploeg (de Sanex-ploeg van Rintje Ritsma) toegelaten. Het professionalisme in de sport is tegenwoordig algemeen aanvaard, maar het amateuristische sportideaal werkt nog altijd door in de discussie over sport en werk.

Sporters (met name professionele topsporters) voorzien in een maatschappelijke behoefte aan ontspanning en vermaak. De mensen op de tribune hebben betaald om een sportwedstrijd te zien en zij klagen over de geleverde dienst als het peil van de wedstrijd onder de maat is. Voor de uitzendrechten van sportwedstrijden worden miljoenen euro’s betaald, omdat sport grote aantallen televisiekijkers trekt. Professionele topsporten zijn onderdeel van de amusementsindustrie geworden.

De verwarring over de vraag of sport werk is, is mede ontstaan doordat de beroepssport is voortgekomen uit de amateursport en doordat de meeste sporten ook op grote schaal puur voor het plezier en zonder winstoogmerk door amateurs worden beoefend. Beroepssport heeft echter een andere betekenis dan amateursport gekregen, namelijk de betekenis van een economisch goed dat geproduceerd en verhandeld wordt. Deze transformatie van het edele sport-om-de-sport tot het laag-bij-de-grondse sport-om-het-geld is lange tijd negatief beoordeeld. Beroepssport heeft tot diep in de tweede helft van de 20e eeuw weinig aanzien gehad en de stelling dat topsport amusement is roept nog steeds weerstand op. Dat lijkt merkwaardig. In de kunsten hebben professionalisering en commercialisering veel minder tegenwerking ondervonden. Hoewel muziek als een hoogstaande culturele uiting wordt beschouwd, maakt niemand er bezwaar tegen dat musici een gage krijgen, dat voor concerten moet worden betaald, en dat opnames van concerten in de winkel kunnen worden gekocht.

We kunnen concluderen dat profsport werk is, arbeid, maar is sport ook een beroep? Volgens het CBS wel. Beroepsporter behoort in de Standaard Beroepenclassificatie tot de lagere niet-specialistische beroepen, beroepsdenksporter wordt onder de hogere wiskundige en natuurwetenschappelijke beroepen gerangschikt.
Beroep is door Mok gedefinieerd als een geïnstitutionaliseerd en gelegitimeerd kader rond een bepaald deel van de maatschappelijke arbeidsverdeling dat een aantal mensen tegenover anderen beschouwt als het domein dat hen toebehoort, hetgeen door de rest van de maatschappij wordt geaccepteerd (legitimering). Als uw kraan lekt kunt u een loodgieter opdracht geven voor een reparatie, maar u kunt ook ‘een mannetje’ vragen. Iedereen weet dat u dan geen loodgieter maar een beunhaas inhuurt. Als u naar een voetbalwedstrijd gaat, verwacht u met recht dat u voetballers ziet spelen, en geen handballers. Loodgieters en voetballers vervullen beiden specialistische functies in de maatschappelijke arbeidsverdeling. Professionele sporters hebben beroepsorganisaties en vakbonden opgericht, sluiten arbeidscontracten af met werkgevers en beroepen zich indien nodig op het arbeidsrecht. Hieruit blijkt dat er een geïnstitutionaliseerd en gelegitimeerd kader is.

Dat is niet echter genoeg. Een beroep is een afgebakend domein. Mensen met hetzelfde beroep vormen een groep gelijkgestemden, waaraan zij status ontlenen. Beroepsverenigingen reguleren de toegang tot het beroepsdomein doordat alleen gekwalificeerde mensen, dus met de juiste diploma’s, worden toegelaten. Dat kan heel functioneel zijn. Door toegangseisen te stellen bewaken beroepsverenigingen de kwaliteit van de dienstverlening. Wie een betrouwbare loodgieter nodig heeft, kan in de Gouden Gids zoeken naar iemand die is aangesloten bij de beroepsvereniging.
In de professionele sport zijn de beroepsdomeinen niet zo duidelijk afgebakend. Er zijn geen echte beroepsverenigingen; wel vakbonden van sporters. De meeste sportverenigingen verzorgen opleidingen en trainingen, maar dit zijn geen door de overheid erkende beroepsopleidingen.

Het concept van gereguleerde toegankelijkheid als kenmerk van beroepen is een bedenksel van sociologen, juristen en beroepsdeskundigen. Het is voor arbeidsstatistici heel handig als het aantal beoefenaren van bepaalde beroepen kan worden afgemeten aan de diploma’s. Ook juristen, uitkeringsinstanties en beroepskeuzeadviseurs hebben behoefte aan duidelijke afbakeningen. Voor het grote publiek is het echter zonneklaar dat Robin van Persie voetballer van beroep is, diploma of niet. Het komt tot dit oordeel op basis van wat Van Persie doet en kan, dat wil zeggen - in jargon - zijn competenties en niet zijn formele kwalificaties.

Niet alleen het sportpubliek kijkt er zo tegenaan. In het kader van de flexibilisering van de arbeidsmarkt hebben beleidsmakers op de ministeries van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid van alles gedaan om institutionele starheid op te lossen. De bescherming van beroepsgroepen door toegangsregulering is sterk verminderd. Iedereen mag zich tegenwoordig uitgeven voor loodgieter. De gediplomeerde loodgieters moeten hun marktaandeel maar proberen veilig te stellen door superieure kwaliteit gecombineerd met een goede prijs te leveren. Daar komt nog bij dat de kennis en vaardigheden die nodig zijn om arbeidstaken adequaat te kunnen verrichten, aan voortdurende verandering onderhevig zijn doordat productieprocessen in de industrie en de dienstverlening veranderen als gevolg van efficiëntieverhogende maatregelen en de introductie van nieuwe technologieën. Beroepen veranderen hierdoor van inhoud.

De grotere nadruk op competenties in plaats van formele kwalificaties heeft ertoe geleid dat beroepen de afgelopen vijfentwintig jaar diffuser zijn geworden. Er is daarom geen enkele reden om sporter niet als beroep te beschouwen. Het heeft aan de andere kant ook steeds minder zin.
 
********************
Doe iets leuks met je geld:
Word donateur van De Leunstoel.
© 2010 Ruurd Kunnen
powered by CJ2