archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > In de polder delen printen terug
Goochelen met AOW-cijfers Henk Klaren

0702BS JSFAOW
De cijfers over de gemiddelde levensverwachting die de media met enige regelmaat brengen zijn volgens mij niet zo relevant. Mensen hebben dat cijfer bij benadering toch een beetje in het achterhoofd – vrees ik – als ze bedenken wat ze met de rest van hun leven willen. Dat is niet zo slim, want zo’n gemiddelde zegt niet veel over een individu. Het is om te beginnen interessanter om te kijken naar de gemiddelde levensverwachting per leeftijdscohort. Mensen die de 65 jaar al hebben gehaald worden gemiddeld ouder dan het 'overall' gemiddelde. Alle mensen die op jongere leeftijd zijn overleden en die daarmee het gemiddelde omlaag haalden doen immers niet meer mee. Decennia geleden was het verschil tussen de gemiddelde levensverwachting voor 65-jarigen en de levensverwachting bij geboorte groter. De bestrijding van de sterfte bij jongeren, met name van zuigelingen, is succesvoller geweest dan bestrijding van sterfte door ouderdom.
 
Zie tabel

Resterende levensverwachting
Mannen
Vrouwen
0-jaar
65,5 jaar
0-jaar
65,5 jaar
1960
71,39
13,87
75,30
15,30
2008
78,01
16,87
82,28
20,05
                                                            Bron: CBS

Het stijgen van de gemiddelde levensverwachting sinds de inwerkingtreding van de AOW, in 1957, wordt veel gebruikt als argument voor het verhogen van de AOW-leeftijd. Het behoeft geen betoog, dat de ontwikkeling van de resterende levensverwachting van 65-jarigen veel relevanter is. Zoals uit de tabel blijkt is die veel minder spectaculair gestegen dan de levensverwachting bij geboorte. Nog relevanter lijkt mij de ontwikkeling van de resterende levensverwachting in gezondheid van 65-jarigen. Op internet kon ik daarover geen CBS-cijfers vinden. Alleen cijfers over de overall levensverwachting in gezondheid vanaf 1981.
Twee cijferreeksen zijn van belang: de levensverwachting in ervaren gezondheid en de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen. Beide stijgen flink, al komt de verwachting in ervaren gezondheid niet boven de 65 jaar. De verwachting zonder lichamelijke beperkingen stijgt van ca. 65 naar ca. 70. Om een goede vergelijking te maken met 1957 zou je echter een langere reeks moeten hebben en – vooral – dergelijke cijfers voor 65-jarigen. Tenminste: áls je het van belang vindt dat je – in het licht van de ontwikkelingen in de levensverwachting – ‘hetzelfde’ doet als wat Drees en Suurhoff in 1957 deden. Dán zou je volgens mij beter kunnen uitgaan van de stijging van de gezonde levensverwachting (zonder lichamelijke beperkingen) van 65-jarigen.

Maar waarom zou je hetzelfde willen doen als Drees en Suurhoff? Alles was toen anders. Natuurlijk is de vergrijzing aanleiding voor de discussie. Maar er is meer, veel meer:
 
- We zijn met zijn allen véél rijker geworden dan vijftig jaar geleden.
- De arbeidsparticipatie van vrouwen is nogal toegenomen.
- Door de bank genomen beginnen mensen later met werken.
- In de jaren vijftig van de vorige eeuw was de ambachtsschool een startkwalificatie.
- Hoger opgeleiden worden geacht korter te studeren, maar er komen wel steeds meer hoger opgeleiden.
- De militaire dienst was destijds voor een derde van de mannelijke bevolking een niet altijd welkome onderbreking of uitstel van een loopbaan.
 
Kortom: het hele landschap is veranderd. Er is naar mijn idee helemaal geen reden om de situatie van 1957 als uitgangspunt te hanteren. Dat veronderstelt bovendien dat de grens van 65 jaar door hogere wijsheid tot stand is gekomen. Zou dat eigenlijk wel zo zijn? Of zou er een mooi rond getal zijn geprikt, zo’n beetje overeenkomend met wat toen als ‘oud’ werd ervaren, te oud om te werken? Of kwam het overeen met de toen gebruikelijke pensioenleeftijd?

Het huidige systeem is in al zijn eenvoud heel elegant. Iedereen krijgt hetzelfde bedrag als hij of zij 65 wordt. De enige verbijzondering is gelegen in het feit dat samenwonenden samen minder krijgen dan wanneer ze niet zouden samenwonen. Ik heb begrepen dat dat gegeven hier en daar zelfs leidt tot scheidingen. Maar voor het overige is het fraudebestendig en bij uitstek uitvoerbaar.

In dat licht bezien is de actuele roep om verfijning opmerkelijk. Zwaar werk was vijftig jaar geleden -in de pre-AROB-periode- een stuk zwaarder dan nu. De verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden in termen van de periode tussen aanvang ‘loopbaan’ en het 65ste levensjaar zijn kleiner geworden. Er waren vroeger meer niet-actieven-op-de-arbeidsmarkt (omdat weinig vrouwen werkten), die geen premie betaalden en toch AOW-gerechtigd waren. Drees en Suurhoff vonden dat klaarblijkelijk geen bezwaar: iedereen boven de 65 kreeg dezelfde AOW. Mooi!
Het enige, dat mij een beetje steekt is dat mensen voor wie de AOW niet meer dan een fooi is het gewoon ook krijgen. Kunnen we niet één of andere grens bedenken? Lui ouder dan 65, die anderszins een inkomen hebben boven een bepaalde norm (Balkenende-norm?) krijgen geen AOW. Moet je natuurlijk met een glijdende schaal doen, anders krijg je weer allerlei strategisch gedrag. De mens is tot het slechte geneigd.
Ik realiseer mij dat ik hier niet helemaal consistent ben.
Overigens: volledige fiscalisering van de AOW is natuurlijk het allereerste wat moet gebeuren. Weg met Verhagen en van Dam!

Ten slotte. De discussie is nogal verwarrend. Het gaat om de verhoging van de AOW-leeftijd en iedereen doet net alsof dat hetzelfde is als de leeftijd waarop men stopt met werken. Dat is nu niet zo en dat zal in de toekomst ook niet zo zijn. Mensen worden eerder afgekeurd en mensen hebben allerlei prépensioen mogelijkheden. En er zijn nog steeds allerlei mensen die gewoon níet werken en dat ook nooit gedaan hebben. Die krijgen ook AOW, maar in de toekomst dus wat later. De verwarring wordt aardig geïllustreerd doordat de pensioenleeftijd niet automatisch ook wordt verhoogd. Dat is een aparte discussie.
Een ander puntje is de vreemde omstandigheid dat – ondanks de trend richting verhoging AOW-leeftijd c.q. langer doorwerken – in de meeste sectoren vrijwillig langer doorwerken in vast dienstverband nog steeds niet mogelijk is. Er beginnen wat scheurtjes in die anomalie te komen, maar toch.

Uiteindelijk gaat het alleen maar om betaalbaarheid. En natuurlijk is de huidge AOW betaalbaar. En dat blijft-ie ook. Fiscaliseer de AOW volledig en verhoog indien nodig de belastingen, bij voorkeur met een hoger toptarief. Ik zal daar last van hebben, maar ik kan het hebben en wil dat ook wel. En hou de regeling asjeblieft simpel en dus begrijpelijk.
En koop geen JSF!

Allemaal keuzes, niets wordt opgedrongen.
 
**********************************


© 2009 Henk Klaren meer Henk Klaren - meer "In de polder" -
Beschouwingen > In de polder
Goochelen met AOW-cijfers Henk Klaren
0702BS JSFAOW
De cijfers over de gemiddelde levensverwachting die de media met enige regelmaat brengen zijn volgens mij niet zo relevant. Mensen hebben dat cijfer bij benadering toch een beetje in het achterhoofd – vrees ik – als ze bedenken wat ze met de rest van hun leven willen. Dat is niet zo slim, want zo’n gemiddelde zegt niet veel over een individu. Het is om te beginnen interessanter om te kijken naar de gemiddelde levensverwachting per leeftijdscohort. Mensen die de 65 jaar al hebben gehaald worden gemiddeld ouder dan het 'overall' gemiddelde. Alle mensen die op jongere leeftijd zijn overleden en die daarmee het gemiddelde omlaag haalden doen immers niet meer mee. Decennia geleden was het verschil tussen de gemiddelde levensverwachting voor 65-jarigen en de levensverwachting bij geboorte groter. De bestrijding van de sterfte bij jongeren, met name van zuigelingen, is succesvoller geweest dan bestrijding van sterfte door ouderdom.
 
Zie tabel

Resterende levensverwachting
Mannen
Vrouwen
0-jaar
65,5 jaar
0-jaar
65,5 jaar
1960
71,39
13,87
75,30
15,30
2008
78,01
16,87
82,28
20,05
                                                            Bron: CBS

Het stijgen van de gemiddelde levensverwachting sinds de inwerkingtreding van de AOW, in 1957, wordt veel gebruikt als argument voor het verhogen van de AOW-leeftijd. Het behoeft geen betoog, dat de ontwikkeling van de resterende levensverwachting van 65-jarigen veel relevanter is. Zoals uit de tabel blijkt is die veel minder spectaculair gestegen dan de levensverwachting bij geboorte. Nog relevanter lijkt mij de ontwikkeling van de resterende levensverwachting in gezondheid van 65-jarigen. Op internet kon ik daarover geen CBS-cijfers vinden. Alleen cijfers over de overall levensverwachting in gezondheid vanaf 1981.
Twee cijferreeksen zijn van belang: de levensverwachting in ervaren gezondheid en de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen. Beide stijgen flink, al komt de verwachting in ervaren gezondheid niet boven de 65 jaar. De verwachting zonder lichamelijke beperkingen stijgt van ca. 65 naar ca. 70. Om een goede vergelijking te maken met 1957 zou je echter een langere reeks moeten hebben en – vooral – dergelijke cijfers voor 65-jarigen. Tenminste: áls je het van belang vindt dat je – in het licht van de ontwikkelingen in de levensverwachting – ‘hetzelfde’ doet als wat Drees en Suurhoff in 1957 deden. Dán zou je volgens mij beter kunnen uitgaan van de stijging van de gezonde levensverwachting (zonder lichamelijke beperkingen) van 65-jarigen.

Maar waarom zou je hetzelfde willen doen als Drees en Suurhoff? Alles was toen anders. Natuurlijk is de vergrijzing aanleiding voor de discussie. Maar er is meer, veel meer:
 
- We zijn met zijn allen véél rijker geworden dan vijftig jaar geleden.
- De arbeidsparticipatie van vrouwen is nogal toegenomen.
- Door de bank genomen beginnen mensen later met werken.
- In de jaren vijftig van de vorige eeuw was de ambachtsschool een startkwalificatie.
- Hoger opgeleiden worden geacht korter te studeren, maar er komen wel steeds meer hoger opgeleiden.
- De militaire dienst was destijds voor een derde van de mannelijke bevolking een niet altijd welkome onderbreking of uitstel van een loopbaan.
 
Kortom: het hele landschap is veranderd. Er is naar mijn idee helemaal geen reden om de situatie van 1957 als uitgangspunt te hanteren. Dat veronderstelt bovendien dat de grens van 65 jaar door hogere wijsheid tot stand is gekomen. Zou dat eigenlijk wel zo zijn? Of zou er een mooi rond getal zijn geprikt, zo’n beetje overeenkomend met wat toen als ‘oud’ werd ervaren, te oud om te werken? Of kwam het overeen met de toen gebruikelijke pensioenleeftijd?

Het huidige systeem is in al zijn eenvoud heel elegant. Iedereen krijgt hetzelfde bedrag als hij of zij 65 wordt. De enige verbijzondering is gelegen in het feit dat samenwonenden samen minder krijgen dan wanneer ze niet zouden samenwonen. Ik heb begrepen dat dat gegeven hier en daar zelfs leidt tot scheidingen. Maar voor het overige is het fraudebestendig en bij uitstek uitvoerbaar.

In dat licht bezien is de actuele roep om verfijning opmerkelijk. Zwaar werk was vijftig jaar geleden -in de pre-AROB-periode- een stuk zwaarder dan nu. De verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden in termen van de periode tussen aanvang ‘loopbaan’ en het 65ste levensjaar zijn kleiner geworden. Er waren vroeger meer niet-actieven-op-de-arbeidsmarkt (omdat weinig vrouwen werkten), die geen premie betaalden en toch AOW-gerechtigd waren. Drees en Suurhoff vonden dat klaarblijkelijk geen bezwaar: iedereen boven de 65 kreeg dezelfde AOW. Mooi!
Het enige, dat mij een beetje steekt is dat mensen voor wie de AOW niet meer dan een fooi is het gewoon ook krijgen. Kunnen we niet één of andere grens bedenken? Lui ouder dan 65, die anderszins een inkomen hebben boven een bepaalde norm (Balkenende-norm?) krijgen geen AOW. Moet je natuurlijk met een glijdende schaal doen, anders krijg je weer allerlei strategisch gedrag. De mens is tot het slechte geneigd.
Ik realiseer mij dat ik hier niet helemaal consistent ben.
Overigens: volledige fiscalisering van de AOW is natuurlijk het allereerste wat moet gebeuren. Weg met Verhagen en van Dam!

Ten slotte. De discussie is nogal verwarrend. Het gaat om de verhoging van de AOW-leeftijd en iedereen doet net alsof dat hetzelfde is als de leeftijd waarop men stopt met werken. Dat is nu niet zo en dat zal in de toekomst ook niet zo zijn. Mensen worden eerder afgekeurd en mensen hebben allerlei prépensioen mogelijkheden. En er zijn nog steeds allerlei mensen die gewoon níet werken en dat ook nooit gedaan hebben. Die krijgen ook AOW, maar in de toekomst dus wat later. De verwarring wordt aardig geïllustreerd doordat de pensioenleeftijd niet automatisch ook wordt verhoogd. Dat is een aparte discussie.
Een ander puntje is de vreemde omstandigheid dat – ondanks de trend richting verhoging AOW-leeftijd c.q. langer doorwerken – in de meeste sectoren vrijwillig langer doorwerken in vast dienstverband nog steeds niet mogelijk is. Er beginnen wat scheurtjes in die anomalie te komen, maar toch.

Uiteindelijk gaat het alleen maar om betaalbaarheid. En natuurlijk is de huidge AOW betaalbaar. En dat blijft-ie ook. Fiscaliseer de AOW volledig en verhoog indien nodig de belastingen, bij voorkeur met een hoger toptarief. Ik zal daar last van hebben, maar ik kan het hebben en wil dat ook wel. En hou de regeling asjeblieft simpel en dus begrijpelijk.
En koop geen JSF!

Allemaal keuzes, niets wordt opgedrongen.
 
**********************************
© 2009 Henk Klaren
powered by CJ2