archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
De toekomst blijft aan de roman Gerbrand Muller

0919VG Roman
Zolang er kunst is zullen er stijlen en genres door teleurgestelde enkelingen of groepen worden doodverklaard. Dat geldt ook voor de literatuur. In zijn artikel in het boekenbijvoegsel van NRC-Handelsblad van 6 juli 2012 (‘Gezocht: gevaar’) noemt Marcel Möring een groot aantal schrijvers die de afgelopen eeuw de roman hebben doodverklaard. Hij schaart zich niet aan hun zijde, maar veel valt er volgens hem ‘niet meer in te beleven.’

De roman is ‘braver, eenvormiger en marginaler geworden en het aantal verzoeknummers is navenant toegenomen.’ Wat de ‘verzoeknummers’ betreft, aan de roman worden inderdaad door deze of gene nogal eens eisen gesteld. Balkenende vroeg zes jaar geleden in zijn beroemde brief aan Harry Mulisch waar ‘het maatschappelijk engagement van intellectuelen, schrijvers en kunstenaars’ was gebleven. Literatuuronderzoeker Thomas Vaessen, wiens opvallendste eigenschap misschien is dat hij met zijn tijd meegaat en met beide benen op de grond staat, verklaarde niet veel later dat romans ‘volgens de huidige inzichten in de literatuurwetenschap’ niet meer uitsluitend naar de vorm mogen worden beoordeeld, maar er ‘zullen ook morele en maatschappelijke elementen in de beoordeling moeten worden betrokken.’ Wordt er een politieke moord gepleegd of een aanslag, of gaat er een bank ten onder, dan moet dat volgens sommige critici of recensenten na een of twee jaar in een roman zijn verwerkt, want waar dienen romans anders voor? Anderen verwachten in romans het volle leven met zijn hartstochten en drama’s terug te vinden; een roman die hen niet hun eigen dynamische, mateloze tijd binnenvoert is geen roman.

Geërgerd stelt Marcel Möring vast dat de lezer op zijn wenken wordt bediend: ‘Kijk naar wat er in de grote boekhandels op de tafels ligt en je weet precies wat er in de krant heeft gestaan.’ ‘De roman is een hoer geworden. En dat heeft veel te maken met een vorm van lafheid die schrijvers, uitgevers, boekhandelaren en critici heeft bevangen. Om te dingen naar de gunst van de lezer, die succesvol het hof wordt gemaakt door non-fictie en literaire thrillers is ‘de literatuur’ stilletjes naar de mainstream gekropen.’

Het is de smaak van het publiek niet ten goede gekomen: ‘Gevoed door een eindeloze stroom bruin cafégelul op de televisie is de aandacht van publiek en pers voor het persoonlijke en het concrete toegenomen.’ Maar helaas vergt de roman nog altijd zoveel concentratie dat hij ‘met al die jengelende schermen’ van TV en computer moeilijk kan concurreren. En dat terwijl ‘de technische kwaliteit van het genre’ volgens Möring is toegenomen. Een kwaliteit die hem echter gestolen kan worden. Want met die kwaliteit is de roman – in de bewoordingen van Andrew Marr, gewezen lid van de jury van de Samuel Johnson Prize voor non-fictie – ‘vastgelopen in toegenomen technische beheersing en experimentele stilstand’. Met J.M. Coetzee geeft Möring boven de roman als ‘staaltje knappe literaire timmermanskunst’ die ‘bewondering ontlokt omdat alles zo goed klopt’, de voorkeur aan ‘het ruwe en onaffe’. ‘Geef mij de inzet, de passie, de sprong in het diepe en de honger naar het experiment van Schierbeek, Joyce,’... volgt een rijtje van schrijvers die de afgelopen circa honderd jaar allen op hun eigen manier nieuwe wegen hebben gezocht en gevonden. Möring betreurt het dat ‘met de toename van vakmanschap de experimenteerdrift is verdwenen.’

‘Sprong in het diepe’: en dan? Wat meent Möring in het diepe te vinden? Hopelijk zal het essay over de roman dat, blijkens een mededeling onderaan zijn stuk, in september zal uitkomen, meer bevatten dan hulpeloze zinnen als ‘Een vorm van denken, bewustzijn, wijsheid-zoeken, maar dan persoonlijk (wat iets anders is dan autobiografisch). Losbandig en fantastisch, maar niet als een poging om de realiteit vorm te geven.’ Of ‘De roman zou altijd gevaarlijk moeten zijn. Niet zozeer inhoudelijk, maar in het streven van de schrijver om verder te gaan, om het illusoire van de kloppende wereld te tonen en daardoor juist die wereld weer heel te maken.’ De lezer van deze zinnen zou weleens geschrokken willen terugvluchten naar de stapels fiction van de top-honderd in zijn boekwinkel ...

Misschien maakt Möring het zichzelf op zijn zoektocht te moeilijk, zo moeilijk dat hij het eenvoudige uit het oog verliest.

1. Het is zinloos te willen bedenken in welke richting de roman (de literatuur, de kunst) zich zou moeten ontwikkelen. De literatuur volgt haar eigen weg. Grote schrijvers hebben geen antwoord op de vraag wat hen dreef te schrijven wat ze geschreven hebben.

2. Samuel Beckett of James Joyce schreven niet uit ‘experimenteerdrift’ maar uit noodzaak. Molloy of Ullyses zijn nieuw, anders dan alles wat er eerder werd geschreven. Maar dat is Thomas Manns Der Zauberberg ook. Maar de vorm van Der Zauberberg is klassiek, sluit meer aan bij de in de loop van de tijd ontwikkelde traditie. Doet dat er iets toe? Het boek is niet minder nieuw dan Molloy of Ullyses. Alle grote romans zijn anders dan alle andere. George Elliots Middlemarch staat misschien nog meer dan Der Zauberberg in een traditie, maar is op zijn eigen manier uniek en verschilt dus van alles wat er eerder werd geschreven.
Joyce heeft trouwens met zijn korte verhalen in Dubliners de traditionele verhaalkunst vervolmaakt. Door hun beknoptheid, de beeldende kracht van de taal en de volkomen natuurlijke manier waarop de fasen van de gebeurtenissen in elkaar overgaan zijn de verhalen van een raadselachtige schoonheid.

3. Grote literatuur heeft altijd maar een verhoudingsgewijs klein publiek aangesproken. Dat zal zo blijven. De managers, die zoals bekend de afgelopen tien, twintig jaar binnen de belangrijke uitgeversconcerns het heft in handen hebben genomen houden de onder hen ressorterende uitgevers eraan boeken uit te geven die naar verwachting een groot publiek zullen trekken, omdat alleen daarmee tenminste zo’n vijftien procent winst kan worden behaald in plaats van de armzalige drie procent waarmee vroeger bevlogen, niet op geld beluste uitgevers genoegen namen. Vandaar dat boekwinkelketens nu alleen nog maar heel veel van hetzelfde bieden en pulpschrijvers tot de literatuur worden gerekend. En dat sommige betere schrijvers ertoe worden verleid om te gaan schmieren, zoals de arme Herman Koch. En dat de kans groter is dat werk van een echte schrijver nooit zijn weg naar het publiek zal vinden en verloren gaat.

4. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat er nauwelijks of geen publiek meer zou zijn voor romans die wat meer aandacht en concentratie vergen. Worden mensen door iets gegrepen, dan houdt niets hen tegen zich er intensief mee bezig te houden. Een ‘moeilijke’ roman die de moeite van de lezer beloont zal daarom wel gelezen worden, Mörings ‘jengelende schermen’ ten spijt. Op voorwaarde dat het geïnteresseerde publiek in de gelegenheid wordt gesteld er kennis van te nemen.

5. Technische perfectie staat diepgang niet in de weg. In tegendeel. Een grote roman is ook altijd technisch knap, maar dat valt niet in de eerste plaats op – zoals het hoort. Een roman waarvan uitsluitend opvalt dat hij zo knap in elkaar zit is een mislukte roman.

6. Flaubert heeft met zijn beeldende, plastische beschrijvingen de technische mogelijkheden van de romankunst vergroot. Sindsdien is de ‘technische kwaliteit’ van de roman, voorzover ik het kan overzien, toe- noch afgenomen.

Tenslotte: Rob van Essen vroeg zich in zijn reactie op Mörings stuk (NRC-Handelsblad 13 juli 2012) af waarom Möring zou willen dat een schrijver met zijn streven ‘om het illusoire van de kloppende wereld te tonen’ de wereld juist weer ‘heel’ zou maken. ‘Pardon?’ schrijft hij, ‘De wereld héél maken? Waarom niet de wereld versplinteren, zodat je ontdaan de stukjes bij elkaar moet zoeken?’ Ik meen Möring te begrijpen. Elke grote roman is poëzie, ook als hij, ogenschijnlijk, de wereld ‘versplintert’. Poëzie ‘heelt’ doordat ze iets laat doorschemeren van het raadsel van het bestaan. ‘Het beste is het raadsel te vergroten,’ schreef Harry Mulisch. In het raadsel licht iets groters op, iets dat ‘meer heel’ is dan de dagelijkse werkelijkheid waarin we onze aardse dagen slijten.
 
****************************************************
De Leunstoel wordt uitgegeven door Het Genootschap De Leunstoel.
Leden van het Genootschap zijn: Jaap van Lakerveld, Jan Hoorweg, Katharina Kouwenhoven, Henk Klaren, Dik Kruithof, Gábor Budavári, Michiel van der Mast, Maeve van der Steen, Willem Minderhout, Barbara Muller, Joop Quint, Gerda-Joke Zwart, Michiel Hoorweg, Hans Meijer, Gerbrand Muller, Peter Schröder, Carlo van Praag, Rob Kieft, Ruud van Ruijven, Frits Hoorweg, Tom Duijkers, Haitze Meurs en Ruud Klein.


© 2012 Gerbrand Muller meer Gerbrand Muller - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
De toekomst blijft aan de roman Gerbrand Muller
0919VG Roman
Zolang er kunst is zullen er stijlen en genres door teleurgestelde enkelingen of groepen worden doodverklaard. Dat geldt ook voor de literatuur. In zijn artikel in het boekenbijvoegsel van NRC-Handelsblad van 6 juli 2012 (‘Gezocht: gevaar’) noemt Marcel Möring een groot aantal schrijvers die de afgelopen eeuw de roman hebben doodverklaard. Hij schaart zich niet aan hun zijde, maar veel valt er volgens hem ‘niet meer in te beleven.’

De roman is ‘braver, eenvormiger en marginaler geworden en het aantal verzoeknummers is navenant toegenomen.’ Wat de ‘verzoeknummers’ betreft, aan de roman worden inderdaad door deze of gene nogal eens eisen gesteld. Balkenende vroeg zes jaar geleden in zijn beroemde brief aan Harry Mulisch waar ‘het maatschappelijk engagement van intellectuelen, schrijvers en kunstenaars’ was gebleven. Literatuuronderzoeker Thomas Vaessen, wiens opvallendste eigenschap misschien is dat hij met zijn tijd meegaat en met beide benen op de grond staat, verklaarde niet veel later dat romans ‘volgens de huidige inzichten in de literatuurwetenschap’ niet meer uitsluitend naar de vorm mogen worden beoordeeld, maar er ‘zullen ook morele en maatschappelijke elementen in de beoordeling moeten worden betrokken.’ Wordt er een politieke moord gepleegd of een aanslag, of gaat er een bank ten onder, dan moet dat volgens sommige critici of recensenten na een of twee jaar in een roman zijn verwerkt, want waar dienen romans anders voor? Anderen verwachten in romans het volle leven met zijn hartstochten en drama’s terug te vinden; een roman die hen niet hun eigen dynamische, mateloze tijd binnenvoert is geen roman.

Geërgerd stelt Marcel Möring vast dat de lezer op zijn wenken wordt bediend: ‘Kijk naar wat er in de grote boekhandels op de tafels ligt en je weet precies wat er in de krant heeft gestaan.’ ‘De roman is een hoer geworden. En dat heeft veel te maken met een vorm van lafheid die schrijvers, uitgevers, boekhandelaren en critici heeft bevangen. Om te dingen naar de gunst van de lezer, die succesvol het hof wordt gemaakt door non-fictie en literaire thrillers is ‘de literatuur’ stilletjes naar de mainstream gekropen.’

Het is de smaak van het publiek niet ten goede gekomen: ‘Gevoed door een eindeloze stroom bruin cafégelul op de televisie is de aandacht van publiek en pers voor het persoonlijke en het concrete toegenomen.’ Maar helaas vergt de roman nog altijd zoveel concentratie dat hij ‘met al die jengelende schermen’ van TV en computer moeilijk kan concurreren. En dat terwijl ‘de technische kwaliteit van het genre’ volgens Möring is toegenomen. Een kwaliteit die hem echter gestolen kan worden. Want met die kwaliteit is de roman – in de bewoordingen van Andrew Marr, gewezen lid van de jury van de Samuel Johnson Prize voor non-fictie – ‘vastgelopen in toegenomen technische beheersing en experimentele stilstand’. Met J.M. Coetzee geeft Möring boven de roman als ‘staaltje knappe literaire timmermanskunst’ die ‘bewondering ontlokt omdat alles zo goed klopt’, de voorkeur aan ‘het ruwe en onaffe’. ‘Geef mij de inzet, de passie, de sprong in het diepe en de honger naar het experiment van Schierbeek, Joyce,’... volgt een rijtje van schrijvers die de afgelopen circa honderd jaar allen op hun eigen manier nieuwe wegen hebben gezocht en gevonden. Möring betreurt het dat ‘met de toename van vakmanschap de experimenteerdrift is verdwenen.’

‘Sprong in het diepe’: en dan? Wat meent Möring in het diepe te vinden? Hopelijk zal het essay over de roman dat, blijkens een mededeling onderaan zijn stuk, in september zal uitkomen, meer bevatten dan hulpeloze zinnen als ‘Een vorm van denken, bewustzijn, wijsheid-zoeken, maar dan persoonlijk (wat iets anders is dan autobiografisch). Losbandig en fantastisch, maar niet als een poging om de realiteit vorm te geven.’ Of ‘De roman zou altijd gevaarlijk moeten zijn. Niet zozeer inhoudelijk, maar in het streven van de schrijver om verder te gaan, om het illusoire van de kloppende wereld te tonen en daardoor juist die wereld weer heel te maken.’ De lezer van deze zinnen zou weleens geschrokken willen terugvluchten naar de stapels fiction van de top-honderd in zijn boekwinkel ...

Misschien maakt Möring het zichzelf op zijn zoektocht te moeilijk, zo moeilijk dat hij het eenvoudige uit het oog verliest.

1. Het is zinloos te willen bedenken in welke richting de roman (de literatuur, de kunst) zich zou moeten ontwikkelen. De literatuur volgt haar eigen weg. Grote schrijvers hebben geen antwoord op de vraag wat hen dreef te schrijven wat ze geschreven hebben.

2. Samuel Beckett of James Joyce schreven niet uit ‘experimenteerdrift’ maar uit noodzaak. Molloy of Ullyses zijn nieuw, anders dan alles wat er eerder werd geschreven. Maar dat is Thomas Manns Der Zauberberg ook. Maar de vorm van Der Zauberberg is klassiek, sluit meer aan bij de in de loop van de tijd ontwikkelde traditie. Doet dat er iets toe? Het boek is niet minder nieuw dan Molloy of Ullyses. Alle grote romans zijn anders dan alle andere. George Elliots Middlemarch staat misschien nog meer dan Der Zauberberg in een traditie, maar is op zijn eigen manier uniek en verschilt dus van alles wat er eerder werd geschreven.
Joyce heeft trouwens met zijn korte verhalen in Dubliners de traditionele verhaalkunst vervolmaakt. Door hun beknoptheid, de beeldende kracht van de taal en de volkomen natuurlijke manier waarop de fasen van de gebeurtenissen in elkaar overgaan zijn de verhalen van een raadselachtige schoonheid.

3. Grote literatuur heeft altijd maar een verhoudingsgewijs klein publiek aangesproken. Dat zal zo blijven. De managers, die zoals bekend de afgelopen tien, twintig jaar binnen de belangrijke uitgeversconcerns het heft in handen hebben genomen houden de onder hen ressorterende uitgevers eraan boeken uit te geven die naar verwachting een groot publiek zullen trekken, omdat alleen daarmee tenminste zo’n vijftien procent winst kan worden behaald in plaats van de armzalige drie procent waarmee vroeger bevlogen, niet op geld beluste uitgevers genoegen namen. Vandaar dat boekwinkelketens nu alleen nog maar heel veel van hetzelfde bieden en pulpschrijvers tot de literatuur worden gerekend. En dat sommige betere schrijvers ertoe worden verleid om te gaan schmieren, zoals de arme Herman Koch. En dat de kans groter is dat werk van een echte schrijver nooit zijn weg naar het publiek zal vinden en verloren gaat.

4. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat er nauwelijks of geen publiek meer zou zijn voor romans die wat meer aandacht en concentratie vergen. Worden mensen door iets gegrepen, dan houdt niets hen tegen zich er intensief mee bezig te houden. Een ‘moeilijke’ roman die de moeite van de lezer beloont zal daarom wel gelezen worden, Mörings ‘jengelende schermen’ ten spijt. Op voorwaarde dat het geïnteresseerde publiek in de gelegenheid wordt gesteld er kennis van te nemen.

5. Technische perfectie staat diepgang niet in de weg. In tegendeel. Een grote roman is ook altijd technisch knap, maar dat valt niet in de eerste plaats op – zoals het hoort. Een roman waarvan uitsluitend opvalt dat hij zo knap in elkaar zit is een mislukte roman.

6. Flaubert heeft met zijn beeldende, plastische beschrijvingen de technische mogelijkheden van de romankunst vergroot. Sindsdien is de ‘technische kwaliteit’ van de roman, voorzover ik het kan overzien, toe- noch afgenomen.

Tenslotte: Rob van Essen vroeg zich in zijn reactie op Mörings stuk (NRC-Handelsblad 13 juli 2012) af waarom Möring zou willen dat een schrijver met zijn streven ‘om het illusoire van de kloppende wereld te tonen’ de wereld juist weer ‘heel’ zou maken. ‘Pardon?’ schrijft hij, ‘De wereld héél maken? Waarom niet de wereld versplinteren, zodat je ontdaan de stukjes bij elkaar moet zoeken?’ Ik meen Möring te begrijpen. Elke grote roman is poëzie, ook als hij, ogenschijnlijk, de wereld ‘versplintert’. Poëzie ‘heelt’ doordat ze iets laat doorschemeren van het raadsel van het bestaan. ‘Het beste is het raadsel te vergroten,’ schreef Harry Mulisch. In het raadsel licht iets groters op, iets dat ‘meer heel’ is dan de dagelijkse werkelijkheid waarin we onze aardse dagen slijten.
 
****************************************************
De Leunstoel wordt uitgegeven door Het Genootschap De Leunstoel.
Leden van het Genootschap zijn: Jaap van Lakerveld, Jan Hoorweg, Katharina Kouwenhoven, Henk Klaren, Dik Kruithof, Gábor Budavári, Michiel van der Mast, Maeve van der Steen, Willem Minderhout, Barbara Muller, Joop Quint, Gerda-Joke Zwart, Michiel Hoorweg, Hans Meijer, Gerbrand Muller, Peter Schröder, Carlo van Praag, Rob Kieft, Ruud van Ruijven, Frits Hoorweg, Tom Duijkers, Haitze Meurs en Ruud Klein.
© 2012 Gerbrand Muller
powered by CJ2