archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Uit de eigen wereld Henk Bergman

Al heel wat jaren verdien ik mijn geld grotendeels met schrijven. Na eerst dertien jaar bij kleine en grote uitgevers gewerkt te hebben, ben ik nu zestien jaar zelfstandig. Nooit gebrek aan werk gehad. Dat komt (onder meer) omdat ik me uitsluitend beweeg op juridisch, fiscaal en financieel gebied – en daar hebben gelukkig maar weinig journalisten verstand van. Nee, mijn probleem is eerder hoe ik al dat werk elke keer weer af moet krijgen. Als ik ’s nachts wel eens ergens van wakker lig, dan is het daarvan. ‘Journalist’ noem ik mezelf overigens zelden – en dan nog met de nodige tegenzin. Van het journaille moet ik niets hebben. Met geen stok maak je me lid van de NVJ en ik word nooit gesignaleerd bij café Hesp.

Het zat er al vroeg in. Op de lagere school schreef ik – in de ogen van de juffrouw – meestal het beste opstel en dat mocht ik dan als beloning voorlezen in de hoogste klas. Gênant natuurlijk voor mijn daar verblijvende oudere broer (‘Een middagje op stap met ons vieren’). Later veel in de schoolkrant geschreven. En in m’n studententijd heb ik met een paar vrienden een keer een toeristenkrantje op Texel gemaakt, op basis waarvan ik freelancer bij Het Parool kon worden. Zo leerde ik langzamerhand de verschillende kanten van het vak kennen.

Nee, ik heb nooit een thriller of een roman geschreven. Er liggen ook geen probeersels in mijn kast, door uitgevers met een kort briefje geretourneerd. Een boek is me gewoon te veel van het goede. Eén keer heb ik (samen met een vriend) een soort encyclopedie in elkaar gezet: het ruim dertig jaar geleden bij Van Gennep verschenen Pophandboek. Verder sta ik op een aantal boeken vermeld als redacteur en heb ik door de jaren heen een paar pockets met fiscale en juridische vakinformatie geschreven, bestemd voor ondernemers. Maar in het algemeen ben ik te ongeduldig voor het lange werk en wil ik gauw resultaat zien. Het liefst schrijf ik artikelen van rond de vijfentwintighonderd woorden – ergens tussen oppervlakkig en diepgaand in. En speeches: die mag ik ook graag maken.

Van wie ik mijn beetje schrijverstalent heb? Deels van mijn vader. Die kon een logisch opgebouwd stuk schrijven, maar z’n stijl was fantasieloos en z’n taalgebruik ambtelijk. Mijn moeder hanteerde de pen sporadisch en met gezonde tegenzin – en dat was aan haar schrijfsels te zien. Nee, ik denk (en hoop) dat ik het vooral van mijn ene opa heb – de vader van mijn moeder. Hij 0102 Uit de eigen wereld heette Jac. van der Klei, werd geboren in 1879 en overleed in 1951. Hoewel ik nog maar een kleuter was toen hij stierf, herinner ik me goed hoe hij ons, steunend op zijn wandelstok, kwam ophalen van de bushalte als we (vader, moeder, broer en ik) per trein uit Amsterdam waren aangekomen voor een bezoek aan zijn – in onze ogen – enorm grote huis in Apeldoorn. Op weg daar naartoe – driehonderd meter verder – begon hij al over zijn rieten dak. Mijn opa leefde in een permanente angst dat iets of iemand het op zijn dak had voorzien. Geen lucifer kon er worden afgestoken of hij riep: pas op het dak, zo komt er brand. En wij, zijn kleinzoons, legden met ons bezoek een extra druk op zijn toch al niet gemakkelijke bestaan. Hij leed aan Parkinson. Misschien was hij daarom bang. Elke deur in huis was voorzien van een slot. ‘s Avonds was hij een kwartier bezig om het huis inbraakvrij te maken. Wie ‘s ochtends het ongeluk had als eerste beneden te komen, liep zich te pletter op een eindeloze serie geblokkeerde doorgangen. De serre was vaak pas in de middag weer open.

Mijn opa was onderwijzer en schrijver. Het eerste was hij zowel op het Friese platteland als in de Amsterdamse Jordaan; het tweede hoofdzakelijk in de schoolvakanties. Hij schreef een dikke veertig jeugdboeken, voor het grootste deel uitgegeven door Kluitman in Alkmaar. Ik ben de hoeder van dit familiebezit. In mijn studeerkamer zijn er twee planken exclusief voor gereserveerd. Titels als Pietje Blank, Lief en leed van de Van Doorns, Goudhartje, Onder het linnen dak, Veendorper jongens. Ik doe er erg voorzichtig mee. Sommige boeken herlees ik regelmatig. Prachtige verhalen over de strijd tussen arme, eerlijke en rijke, oneerlijke mensen, waarbij eerst de oneerlijke partij lijkt te winnen, maar waarin later de eerlijke partij toch zegeviert en de grootsheid heeft zich met de oneerlijke tegenstander te verzoenen. De passages waarin die verzoening plaatsvindt staan boordevol zinsneden over ‘vochtige ogen’ en ‘zacht geschrei’. Bij het lezen daarvan krijg ik zelf altijd flink wat tranen in mijn ogen. Ik weet dat ze eraan komen, die passages, maar het lukt me nooit ze helemaal droog door te komen.

De zin in lezen en schrijven die ik altijd heb gehad – die moet ik van mijn opa hebben. Of die ooit overslaat naar een van mijn kleinkinderen weet ik niet, want ik ben nog geen opa. Ik heb wel twee zoons. De oudste verdient zijn geld grotendeels met schrijven.

© 2004 Henk Bergman meer Henk Bergman - meer "De wereldliteratuur roept"
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Uit de eigen wereld Henk Bergman
Al heel wat jaren verdien ik mijn geld grotendeels met schrijven. Na eerst dertien jaar bij kleine en grote uitgevers gewerkt te hebben, ben ik nu zestien jaar zelfstandig. Nooit gebrek aan werk gehad. Dat komt (onder meer) omdat ik me uitsluitend beweeg op juridisch, fiscaal en financieel gebied – en daar hebben gelukkig maar weinig journalisten verstand van. Nee, mijn probleem is eerder hoe ik al dat werk elke keer weer af moet krijgen. Als ik ’s nachts wel eens ergens van wakker lig, dan is het daarvan. ‘Journalist’ noem ik mezelf overigens zelden – en dan nog met de nodige tegenzin. Van het journaille moet ik niets hebben. Met geen stok maak je me lid van de NVJ en ik word nooit gesignaleerd bij café Hesp.

Het zat er al vroeg in. Op de lagere school schreef ik – in de ogen van de juffrouw – meestal het beste opstel en dat mocht ik dan als beloning voorlezen in de hoogste klas. Gênant natuurlijk voor mijn daar verblijvende oudere broer (‘Een middagje op stap met ons vieren’). Later veel in de schoolkrant geschreven. En in m’n studententijd heb ik met een paar vrienden een keer een toeristenkrantje op Texel gemaakt, op basis waarvan ik freelancer bij Het Parool kon worden. Zo leerde ik langzamerhand de verschillende kanten van het vak kennen.

Nee, ik heb nooit een thriller of een roman geschreven. Er liggen ook geen probeersels in mijn kast, door uitgevers met een kort briefje geretourneerd. Een boek is me gewoon te veel van het goede. Eén keer heb ik (samen met een vriend) een soort encyclopedie in elkaar gezet: het ruim dertig jaar geleden bij Van Gennep verschenen Pophandboek. Verder sta ik op een aantal boeken vermeld als redacteur en heb ik door de jaren heen een paar pockets met fiscale en juridische vakinformatie geschreven, bestemd voor ondernemers. Maar in het algemeen ben ik te ongeduldig voor het lange werk en wil ik gauw resultaat zien. Het liefst schrijf ik artikelen van rond de vijfentwintighonderd woorden – ergens tussen oppervlakkig en diepgaand in. En speeches: die mag ik ook graag maken.

Van wie ik mijn beetje schrijverstalent heb? Deels van mijn vader. Die kon een logisch opgebouwd stuk schrijven, maar z’n stijl was fantasieloos en z’n taalgebruik ambtelijk. Mijn moeder hanteerde de pen sporadisch en met gezonde tegenzin – en dat was aan haar schrijfsels te zien. Nee, ik denk (en hoop) dat ik het vooral van mijn ene opa heb – de vader van mijn moeder. Hij 0102 Uit de eigen wereld heette Jac. van der Klei, werd geboren in 1879 en overleed in 1951. Hoewel ik nog maar een kleuter was toen hij stierf, herinner ik me goed hoe hij ons, steunend op zijn wandelstok, kwam ophalen van de bushalte als we (vader, moeder, broer en ik) per trein uit Amsterdam waren aangekomen voor een bezoek aan zijn – in onze ogen – enorm grote huis in Apeldoorn. Op weg daar naartoe – driehonderd meter verder – begon hij al over zijn rieten dak. Mijn opa leefde in een permanente angst dat iets of iemand het op zijn dak had voorzien. Geen lucifer kon er worden afgestoken of hij riep: pas op het dak, zo komt er brand. En wij, zijn kleinzoons, legden met ons bezoek een extra druk op zijn toch al niet gemakkelijke bestaan. Hij leed aan Parkinson. Misschien was hij daarom bang. Elke deur in huis was voorzien van een slot. ‘s Avonds was hij een kwartier bezig om het huis inbraakvrij te maken. Wie ‘s ochtends het ongeluk had als eerste beneden te komen, liep zich te pletter op een eindeloze serie geblokkeerde doorgangen. De serre was vaak pas in de middag weer open.

Mijn opa was onderwijzer en schrijver. Het eerste was hij zowel op het Friese platteland als in de Amsterdamse Jordaan; het tweede hoofdzakelijk in de schoolvakanties. Hij schreef een dikke veertig jeugdboeken, voor het grootste deel uitgegeven door Kluitman in Alkmaar. Ik ben de hoeder van dit familiebezit. In mijn studeerkamer zijn er twee planken exclusief voor gereserveerd. Titels als Pietje Blank, Lief en leed van de Van Doorns, Goudhartje, Onder het linnen dak, Veendorper jongens. Ik doe er erg voorzichtig mee. Sommige boeken herlees ik regelmatig. Prachtige verhalen over de strijd tussen arme, eerlijke en rijke, oneerlijke mensen, waarbij eerst de oneerlijke partij lijkt te winnen, maar waarin later de eerlijke partij toch zegeviert en de grootsheid heeft zich met de oneerlijke tegenstander te verzoenen. De passages waarin die verzoening plaatsvindt staan boordevol zinsneden over ‘vochtige ogen’ en ‘zacht geschrei’. Bij het lezen daarvan krijg ik zelf altijd flink wat tranen in mijn ogen. Ik weet dat ze eraan komen, die passages, maar het lukt me nooit ze helemaal droog door te komen.

De zin in lezen en schrijven die ik altijd heb gehad – die moet ik van mijn opa hebben. Of die ooit overslaat naar een van mijn kleinkinderen weet ik niet, want ik ben nog geen opa. Ik heb wel twee zoons. De oudste verdient zijn geld grotendeels met schrijven.
© 2004 Henk Bergman
powered by CJ2