archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Eme, lege, fruere Willem Minderhout

0615VG D8
Stephen Jay Gould

Zoals, denk ik, zo velen had ik nooit van Stephen Jay Gould gehoord voordat Wim Kayzer hem in 1994 in de serie ‘Een schitterend ongeluk’ op de TV haalde. Samen met Daniel Dennett maakte hij indertijd de meeste indruk op mij. In positieve zin wel te verstaan, want er zat ook nog een gepatenteerd warhoofd bij, Rupert Sheldrake, die ik ook niet licht zal vergeten.

Ik herinner me niet dat Gould en Dennett elkaar tijdens die uitzendingen in de haren vlogen. Pas later ontdekte ik dat ze in twee elkaar stevig bestrijdende wetenschappelijke kampen zaten. Gould moest niets hebben van mensen als Dennett en Dawkins, die hij van sociobiologisch reductionisme betichtte. Van Dawkins idee van de ‘selfish gene’, het idee dat organismen slechts overlevingscapsules zijn van de genen, gruwde Gould. Deze gruwel was geheel wederzijds want Dawkins (bijvoorbeeld in The blind watchmaker) en Dennett (bijvoorbeeld in How freedom evolves) steken hun afkeer van Gould niet onder stoelen of banken.

Deze controverse - enigszins vergelijkbaar met Hugo Brandt Corstius kritiek op Buikhuizen, zij het in iets nettere termen uitgevochten en met gelijke wapens – zal ook na Gould's dood nog wel voortduren. Een enigszins vergelijkbare discussie woedt momenteel tussen Terry Eagleton enerzijds en Dawkins en Hitchens (‘Hitchkins’) anderzijds. De inzet is deze keer het volgens Eagleton wel erg karikaturale beeld dat ‘Hitchkins’ van religie schetst om vervolgens die zelfgecreëerde stropop tot de grond toe af te branden. Eagleton meent, in navolging van Gould, dat religie en wetenschap in twee verschillende kennisdomeinen zitten. Net zomin als religie zich met de exacte wetenschap dient te bemoeien, kan exacte wetenschap iets zinvols over religie beweren.

Ik ben veel te dom om partij te kiezen en lees alle genoemde auteurs – maar lang niet alles wat ze schrijven – met even veel interesse. Maar ik lees ze niet allemaal met even veel plezier. Stephen Jay Gould vind ik zonder twijfel de beste auteur van het gezelschap. De essays van Gould lezen is puur genieten. Als ‘antireductionist’ neemt hij de ‘humanities’ even serieus als ‘science’. Om zijn redeneringen kracht bij te zetten citeert hij net zo makkelijk Wordsworth of Tennyson als Darwin. Dat kan heel vermoeiend zijn, maar Gould koppelt dat aan een fijn gevoel voor (soms absurde) details en het vermogen een pakkend verhaal te schrijven.

Een goed voorbeeld vind ik het essay ‘The Celestial Mechanic and the Earthly Naturalist’ (Dinosaur in a Haystack, 1996). Het begint met de prachtige anekdote van het standbeeld van de creationist Louis Agassiz dat tijdens de aardbeving van 1906 in San Francisco van het dak af viel en met zijn kop in het plaveisel belandde. De Darwinistische president van Stanford universiteit zou toen gezegd hebben: ‘I always thought better of Agassiz in the concrete than in the abstract’. Gould zou Gould niet zijn als hij dit verhaal vervolgens niet ontzenuwt als een mythe. Hetzelfde doet hij met het verhaal dat de Franse astronoom Laplace op de vraag van Napoleon, wat volgens hem de rol van God nu eigenlijk was in het universum, geantwoord zou hebben: ‘Sire, je n’ai pas eu besoin de cette hypothese'. Pikant detail is dat Christopher Hitchens in God is not great deze anekdote als historisch waar presenteert.

Dinosaur in a Haystack is van de drie essaybundels die ik van Gould gelezen heb de allervermakelijkste. Daarmee wil ik niet zeggen dat de andere twee, I Have Landed en The Hedgehog, the Fox and the Magister’s Pox niet interessant zouden zijn, maar ik kan bijzonder genieten van een essay waarin hij de ‘common knowledge’ dat men voor Columbus dacht dat de wereld plat was aan stukken scheurt - of van een essay over Edgar Alan Poe als slakkenkenner. Het feit dat het enige boek van Poe dat tijdens zijn leven herdrukt werd over slakken ging -The Conchologists First Book- heb ik van Gould.

Gould was zich er goed van bewust dat hij kon schrijven. Hij stelde er ook prijs op dat wetenschappelijke geschriften op zijn minst leesbaar0615VG KReve waren en idealiter over literaire kwaliteit zouden beschikken. Hij was de redacteur van een serie historische, wetenschappelijke boeken die, volgens hem, ook van groot literair belang waren. In de inleiding tot deze Modern Library Science Series, waarin boeken van auteurs als Julian Huxley en Francis Bacon zijn opgenomen, citeert hij Copernicus: ‘eme, lege, fruere’, oftewel ‘koop, lees en geniet’.

Dat geldt zeker ook voor zijn eigen boeken.
 
Karel van het Reve

In De Blinde Horlogemaker gaat Richard Dawkins met enige regelmaat fel te keer tegen Stephen Jay Gould. Dawkins spuwt vuur over een uitspraak van Gould wat een insect er nu voor voordeel van gehad kan hebben om voor 5% op poep te lijken. Welke vogel trapt daar nu in? Volgens Dawkins kan een 5% gelijkenis op poep wel degelijk een zaak van leven of dood voor een insect zijn, waarbij dat individu dat 6% op poep lijkt natuurlijk een klein voordeel heeft, waardoor de totale populatie uiteindelijk niet van poep is te onderscheiden.

Ik weet niet of Gould van mening is dat een perfecte mimicri bij insecten in een grote evolutionaire sprong bereikt wordt, maar deze passage deed me wel denken aan Karel van het Reve’s Dag uit het leven van de Reuzenkoeskoes. Van het Reve steekt daarin de draak met het feit dat de evolutietheorie alles kan bewijzen. ‘Is een vlinder bont gekleurd, dan is het om de aandacht van zijn partner te trekken. Is hij wit of groen, dan is het een schutkleur.’

In Een dag uit het leven van de reuzen Koeskoes stelt Karel van het Reve een aantal kritische vragen aan de Darwinisten. Wat had een dier bijvoorbeeld aan een tussenstadium van een vleugel waar nog niet mee gevlogen kon worden, of een tussenstadium van een giftand waar nog niet mee gebeten en/of gif gespoten kon worden?

Hoewel het zeer aannemelijk is dat Van het Reve in dit essay zijn ironie de vrije loop liet, zijn zijn vragen fundamenteel. Hij verraadt overigens wel zijn gebrekkige kennis van Darwin door het begrip ‘survival of the fittest’ aan hem toe te schrijven en daar met een vilein genoegen het tautologisch karakter van aan te tonen: sommige soorten planten zich beter voort omdat ze betere voortplantingskansen hebben. ‘Survival of the fittest’ is echter geen uitspraak van Darwin, maar van de neo-Darwinist Herbert Spencer, die daaruit de consequentie trok dat alles wat (sociaal) zwak is, aan zijn lot moet worden overgelaten.

Van het Reve breekt de staf over het doelmatigheidsdenken van de Darwinisten dat ze van de theologen zouden hebben overgenomen. Evolutie is in zijn ogen iets totaal willekeurigs, waarbij het succescriterium niet is of een mutatie een grotere overlevingskans heeft, maar of het überhaupt overlevingskansen heeft. Van het Reve stelt ook dat mutaties meer kans krijgen als ‘enkele exemplaren van de rest van de populatie zijn afgesneden’. Van het Reve geeft de ontwikkeling van het Afrikaans in vergelijking tot het Nederlands als voorbeeld, maar het lijkt veel op het ‘punctuated equilibrium’ van Gould.

Van het Reve’s Een Dag uit het Leven van de Reuzenkoeskoes werd in 1979 in boekvorm gepubliceerd. Gould’s Ever since Darwin kwam in1977 uit. Van het Reve en Gould blijken zelfstandig tot min of meer dezelfde opvattingen over de evolutie te zijn gekomen.

Wat betekent dit?
  1. Bewijst het feit dat de paleontoloog Gould langs inductieve en de slavist Van het Reve langs deductieve weg tot dezelfde conclusies kwamen de complementariteit van 'science' en 'the humanities'?
  2. Bepaalt het feit dat Van het Reve en Gould allebei uit een communistisch nest stammen hun opvattingen over evolutie?
  3. Hebben grote schrijvers met een goed verhaal altijd gelijk?
Ik neig naar het laatste antwoord.
 
*************************************
Buddenbrooks aan het Noordeinde in Den Haag
is weer gewoon een boekhandel!


© 2009 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Eme, lege, fruere Willem Minderhout
0615VG D8
Stephen Jay Gould

Zoals, denk ik, zo velen had ik nooit van Stephen Jay Gould gehoord voordat Wim Kayzer hem in 1994 in de serie ‘Een schitterend ongeluk’ op de TV haalde. Samen met Daniel Dennett maakte hij indertijd de meeste indruk op mij. In positieve zin wel te verstaan, want er zat ook nog een gepatenteerd warhoofd bij, Rupert Sheldrake, die ik ook niet licht zal vergeten.

Ik herinner me niet dat Gould en Dennett elkaar tijdens die uitzendingen in de haren vlogen. Pas later ontdekte ik dat ze in twee elkaar stevig bestrijdende wetenschappelijke kampen zaten. Gould moest niets hebben van mensen als Dennett en Dawkins, die hij van sociobiologisch reductionisme betichtte. Van Dawkins idee van de ‘selfish gene’, het idee dat organismen slechts overlevingscapsules zijn van de genen, gruwde Gould. Deze gruwel was geheel wederzijds want Dawkins (bijvoorbeeld in The blind watchmaker) en Dennett (bijvoorbeeld in How freedom evolves) steken hun afkeer van Gould niet onder stoelen of banken.

Deze controverse - enigszins vergelijkbaar met Hugo Brandt Corstius kritiek op Buikhuizen, zij het in iets nettere termen uitgevochten en met gelijke wapens – zal ook na Gould's dood nog wel voortduren. Een enigszins vergelijkbare discussie woedt momenteel tussen Terry Eagleton enerzijds en Dawkins en Hitchens (‘Hitchkins’) anderzijds. De inzet is deze keer het volgens Eagleton wel erg karikaturale beeld dat ‘Hitchkins’ van religie schetst om vervolgens die zelfgecreëerde stropop tot de grond toe af te branden. Eagleton meent, in navolging van Gould, dat religie en wetenschap in twee verschillende kennisdomeinen zitten. Net zomin als religie zich met de exacte wetenschap dient te bemoeien, kan exacte wetenschap iets zinvols over religie beweren.

Ik ben veel te dom om partij te kiezen en lees alle genoemde auteurs – maar lang niet alles wat ze schrijven – met even veel interesse. Maar ik lees ze niet allemaal met even veel plezier. Stephen Jay Gould vind ik zonder twijfel de beste auteur van het gezelschap. De essays van Gould lezen is puur genieten. Als ‘antireductionist’ neemt hij de ‘humanities’ even serieus als ‘science’. Om zijn redeneringen kracht bij te zetten citeert hij net zo makkelijk Wordsworth of Tennyson als Darwin. Dat kan heel vermoeiend zijn, maar Gould koppelt dat aan een fijn gevoel voor (soms absurde) details en het vermogen een pakkend verhaal te schrijven.

Een goed voorbeeld vind ik het essay ‘The Celestial Mechanic and the Earthly Naturalist’ (Dinosaur in a Haystack, 1996). Het begint met de prachtige anekdote van het standbeeld van de creationist Louis Agassiz dat tijdens de aardbeving van 1906 in San Francisco van het dak af viel en met zijn kop in het plaveisel belandde. De Darwinistische president van Stanford universiteit zou toen gezegd hebben: ‘I always thought better of Agassiz in the concrete than in the abstract’. Gould zou Gould niet zijn als hij dit verhaal vervolgens niet ontzenuwt als een mythe. Hetzelfde doet hij met het verhaal dat de Franse astronoom Laplace op de vraag van Napoleon, wat volgens hem de rol van God nu eigenlijk was in het universum, geantwoord zou hebben: ‘Sire, je n’ai pas eu besoin de cette hypothese'. Pikant detail is dat Christopher Hitchens in God is not great deze anekdote als historisch waar presenteert.

Dinosaur in a Haystack is van de drie essaybundels die ik van Gould gelezen heb de allervermakelijkste. Daarmee wil ik niet zeggen dat de andere twee, I Have Landed en The Hedgehog, the Fox and the Magister’s Pox niet interessant zouden zijn, maar ik kan bijzonder genieten van een essay waarin hij de ‘common knowledge’ dat men voor Columbus dacht dat de wereld plat was aan stukken scheurt - of van een essay over Edgar Alan Poe als slakkenkenner. Het feit dat het enige boek van Poe dat tijdens zijn leven herdrukt werd over slakken ging -The Conchologists First Book- heb ik van Gould.

Gould was zich er goed van bewust dat hij kon schrijven. Hij stelde er ook prijs op dat wetenschappelijke geschriften op zijn minst leesbaar0615VG KReve waren en idealiter over literaire kwaliteit zouden beschikken. Hij was de redacteur van een serie historische, wetenschappelijke boeken die, volgens hem, ook van groot literair belang waren. In de inleiding tot deze Modern Library Science Series, waarin boeken van auteurs als Julian Huxley en Francis Bacon zijn opgenomen, citeert hij Copernicus: ‘eme, lege, fruere’, oftewel ‘koop, lees en geniet’.

Dat geldt zeker ook voor zijn eigen boeken.
 
Karel van het Reve

In De Blinde Horlogemaker gaat Richard Dawkins met enige regelmaat fel te keer tegen Stephen Jay Gould. Dawkins spuwt vuur over een uitspraak van Gould wat een insect er nu voor voordeel van gehad kan hebben om voor 5% op poep te lijken. Welke vogel trapt daar nu in? Volgens Dawkins kan een 5% gelijkenis op poep wel degelijk een zaak van leven of dood voor een insect zijn, waarbij dat individu dat 6% op poep lijkt natuurlijk een klein voordeel heeft, waardoor de totale populatie uiteindelijk niet van poep is te onderscheiden.

Ik weet niet of Gould van mening is dat een perfecte mimicri bij insecten in een grote evolutionaire sprong bereikt wordt, maar deze passage deed me wel denken aan Karel van het Reve’s Dag uit het leven van de Reuzenkoeskoes. Van het Reve steekt daarin de draak met het feit dat de evolutietheorie alles kan bewijzen. ‘Is een vlinder bont gekleurd, dan is het om de aandacht van zijn partner te trekken. Is hij wit of groen, dan is het een schutkleur.’

In Een dag uit het leven van de reuzen Koeskoes stelt Karel van het Reve een aantal kritische vragen aan de Darwinisten. Wat had een dier bijvoorbeeld aan een tussenstadium van een vleugel waar nog niet mee gevlogen kon worden, of een tussenstadium van een giftand waar nog niet mee gebeten en/of gif gespoten kon worden?

Hoewel het zeer aannemelijk is dat Van het Reve in dit essay zijn ironie de vrije loop liet, zijn zijn vragen fundamenteel. Hij verraadt overigens wel zijn gebrekkige kennis van Darwin door het begrip ‘survival of the fittest’ aan hem toe te schrijven en daar met een vilein genoegen het tautologisch karakter van aan te tonen: sommige soorten planten zich beter voort omdat ze betere voortplantingskansen hebben. ‘Survival of the fittest’ is echter geen uitspraak van Darwin, maar van de neo-Darwinist Herbert Spencer, die daaruit de consequentie trok dat alles wat (sociaal) zwak is, aan zijn lot moet worden overgelaten.

Van het Reve breekt de staf over het doelmatigheidsdenken van de Darwinisten dat ze van de theologen zouden hebben overgenomen. Evolutie is in zijn ogen iets totaal willekeurigs, waarbij het succescriterium niet is of een mutatie een grotere overlevingskans heeft, maar of het überhaupt overlevingskansen heeft. Van het Reve stelt ook dat mutaties meer kans krijgen als ‘enkele exemplaren van de rest van de populatie zijn afgesneden’. Van het Reve geeft de ontwikkeling van het Afrikaans in vergelijking tot het Nederlands als voorbeeld, maar het lijkt veel op het ‘punctuated equilibrium’ van Gould.

Van het Reve’s Een Dag uit het Leven van de Reuzenkoeskoes werd in 1979 in boekvorm gepubliceerd. Gould’s Ever since Darwin kwam in1977 uit. Van het Reve en Gould blijken zelfstandig tot min of meer dezelfde opvattingen over de evolutie te zijn gekomen.

Wat betekent dit?
  1. Bewijst het feit dat de paleontoloog Gould langs inductieve en de slavist Van het Reve langs deductieve weg tot dezelfde conclusies kwamen de complementariteit van 'science' en 'the humanities'?
  2. Bepaalt het feit dat Van het Reve en Gould allebei uit een communistisch nest stammen hun opvattingen over evolutie?
  3. Hebben grote schrijvers met een goed verhaal altijd gelijk?
Ik neig naar het laatste antwoord.
 
*************************************
Buddenbrooks aan het Noordeinde in Den Haag
is weer gewoon een boekhandel!
© 2009 Willem Minderhout
powered by CJ2