archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
De Babelstraat in Odessa Gerbrand Muller

0511VG Gerbrand
De meeste zinnen in Isaak Babels verhalen zijn kort en sober. Neem het begin van ‘De geschiedenis van mijn duiventil’: ‘Als kind wilde ik graag een duiventil hebben. Mijn leven lang heb ik geen vuriger wens gehad. Ik was negen jaar toen mijn vader mij geld beloofde om planken en drie paar duiven te kopen.’ Sommige zinnen zijn iets langer: ‘Van de veertig jongens konden maar twee joodse in de voorbereidende klas komen. De leraren stelden die jongens gemene vragen; niemand werd zo geraffineerd ondervraagd als wij. Daarom had mijn vader toen hij mij de duiven beloofde geëist dat ik twee keer een vijf plus * zou behalen. Hij maakte me kapot, ik verviel in een toestand tussen dromen en waken, de wanhoop voerde me in trance en ik ging in die toestand naar het examen en bracht het er beter af dan de anderen.’ In Babels zinnen wordt met weinig woorden veel gezegd. De lezer moet zich de tijd gunnen om dat vele tot zich te laten doordringen. Wie zoals ik nog maar net genoeg Russisch kent om een schrijver als Babel langzaam in de oorspronkelijke taal te lezen, is in zekere zin in het voordeel.

Compact en geraffineerd als de zinnen is ook de opbouw van Babels verhalen. In ‘De geschiedenis van mijn duiventil’ (onschuldige titel!) worden de lezer halverwege onverhoeds taferelen voor ogen gevoerd van een pogrom die in de herfst van 1905 plaatsvond in Babels stad (Nikolajew, bij Odessa), waarbij Babels oudoom werd afgeslacht. Nadat de jonge Babel eerst voor de voorbereidende klas tot het gymnasium is afgewezen (hoewel hij op het examen de beste resultaten heeft behaald; een rijke graanhandelaar heeft echter met steekpenningen Babels plaats voor zijn zoon bemachtigd), slaagt hij er het volgend jaar in direct tot de eerste klas te worden toegelaten nadat hij de stof van beide klassen tegelijk in zijn hoofd heeft gestampt. (Op het examen steelt hij het hart van een examinator door in trance een gedicht van Poesjkin voor te dragen.) Zijn vader organiseert een feest, met zijn moeder koopt de jongen schoolbenodigdheden (de geuren van de nieuwe artikelen brengen hem in vervoering) en op zondag 20 oktober begeeft hij zich naar de vogelmarkt om zijn duiven te kopen. Onderweg stuit hij op ‘onverwachte hindernissen’. De nieuwe grondwet die tsaar Nicolaas II heeft uitgevaardigd leidde in die dagen tot beroeringen, ’s nachts wordt er geschoten en op de ochtend van de bewuste dag beginnen mensen in Babels buurt zich vreemd te gedragen. De waterdrager laat zijn werk in de steek en flaneert door de straat ‘met gepommadeerde haren’, de zoontjes van de bakker slepen hun turnbok naar buiten en gaan zo maar midden op de rijweg bokspringen. Babel mag van zijn moeder niet naar buiten, maar hij ontsnapt. Op de vogelmarkt koopt hij twee paar prachtige duiven, waarna hij blijft dralen, want hij heeft nog 40 kopeken, te weinig voor nog een paar duiven, want de vogelhandelaar heeft zijn prijzen opgeslagen. Dan steekt een man met viltlaarzen het plein over: ‘‘Iwan Nikodimytsj,’ zei hij terwijl hij langs de vogelhandelaar liep, ‘pak je spullen bij elkaar, in de stad neemt de Jeruzalemse adel de grondwet in ontvangst. Op de Rybnaja-straat hebben ze grootvader Babel getracteerd op een pak slaag dat hij niet heeft overleefd.’’ De vogelhandelaar verzamelt zijn dieren, stopt de jongen het derde paar duiven voor veertig kopeken toe en verlaat de vogelmarkt met een pauw op de schouder. De pauw ‘zat er als de zon aan een vochtige herfsthemel, hij zat er zoals juli op een roze rivieroever zit, als de laaiende juli in het hoge, koele gras.’ De poëtische beschrijving van de pauw op de schouder van de vogelhandelaar verleent het verhaal op een onnadrukkelijke manier dramatische kracht. Sober en nauwgezet is de beschrijving van de hierna volgende gebeurtenissen. De jongen ziet de invalide sigarettenverkoper Makarenko in zijn rolstoel, rent op hem toe en vraagt buiten adem of hij Schojl (de door de man met de viltlaarzen genoemde ‘grootvader Babel’) gezien heeft. De invalide schenkt geen aandacht aan hem, in beslag genomen als hij is door iets waar zijn vrouw mee bezig is. Zij staat in gebogen houding spullen die op straat liggen te sorteren, en de invalide wil weten ‘hoeveel zij er nou bij elkaar heeft’. Zoveel kousen, zoveel lakens, antwoordt ze, en nu is ze bezig de mutsen te tellen. ‘Mutsen!’ roept de invalide minachtend. Het feit dat zijn vrouw bij de plunderingen (van joodse winkels, wat nergens in het verhaal met zoveel woorden wordt gezegd) voornamelijk mutsen heeft buitgemaakt brengt hem buiten zichzelf van woede. Juist holt er een vrouw langs met een ‘armvol fezzen en een pak linnengoed’, de invalide probeert verwoed met zijn wagentje bij haar te komen, vergeefs. ‘‘Madammetje!’ schreeuwde hij uit alle macht, ‘waar hebt u die stof vandaan, madammetje?’’ Maar ze is al uit het zicht verdwenen. Een jongen op een boerenkar komt eraan, vraagt waar ze allemaal naartoe zijn, de invalide noemt de straat en smeekt hem spullen voor hem mee te brengen. Weg is de jongen alweer. Dan pas ziet Marenko Babel staan. Kwaad, verbitterd rijdt hij op hem toe, graait met één hand een duif onder de jas van de jongen vandaan en geeft hem met diezelfde hand zo’n harde klap dat de jongen over de grond tuimelt en de vogel vermorzeld wordt. ‘Uitroeien moesten ze dat zaad van hen,’ zegt de vrouw van de invalide. De jongen ligt met zijn gezicht op de aarde. ‘Deze platgetreden aarde had niets weg van ons leven en van de examens die ons in het leven te wachten stonden. Ergens ver weg over die aarde reed de rampspoed op een groot paard voort, maar het stampen van de hoeven verzwakte, loste zich op en een stilte, de bittere stilte die soms over kinderen komt in hun verdriet, wiste eensklaps de grens uit tussen mijn lichaam en een aarde die zich nergens heen bewoog.’ Onderweg naar huis huilt hij ‘zo bitter, zo uit de volte van mijn hart, met zoveel opluchting als ik later nooit meer in mijn leven heb gehuild.’ Thuis treft de jongen de conciërge Koesjma aan, die op de binnenplaats bezig is de door de menigte afgeslachte Schojl af te leggen.

Als groot en waarachtig schrijver stond Babel in de Sovjet-Unie buiten de orde. Het regime maakte hem het leven zuur en gedurende de laatste tien jaar van zijn leven kon hij niets meer publiceren. In 1939 werd hij gearresteerd, in 1940 geëxecuteerd. Al verschenen in de jaren vijftig en zestig bloemlezingen uit Babels werk, hij bleef tot het einde van het Sovjet-rijk omstreden. Kort na 1990 werd er in Odessa een straat naar hem genoemd, gelegen aan de rand van de vroegere joodse wijk, de Moldavanka. Een Babelstraat in Odessa, wie had dat in Babels tijd durven dromen! Hebben de autoriteiten zich dan dus, al zo snel na de omslag, met Babel verzoend? Dat geeft reden tot hoop. Helaas, Pauline de Boks beschrijving van de straat in het aardige boek De mythe van Odessa (uitgeverij Bas Lubberhuizen, 1993) doet de hoop in rook vervliegen. ‘Het is een onooglijke straat. De paar oude huisjes die nog resten zijn vervallen of ingestort. Een moderne, betegelde fabriek, die onafgebroken door de straat zoemt, vertoont nu al de eerste tekenen van verval. De acacia’s staan er met hun kale, dode takken armetierig bij. Het stinkt. Door de kuilen in de weg gutst rioolwater. Overal ligt puin, schroot en vuilnis. Stof jaagt in wolken over de stenen. In deze uitgestorven straat kan het onheil ieder moment binnengalopperen.’ Beseffend dat zij er niet onderuit kon Babel met een straat te eren, heeft de nomenclatoera blijkbaar voor de vermoorde schrijver met perfide precisie de meest treurige en haveloze straat uitgezocht die er in Odessa te vinden was.

Ik ben de afgelopen jaren meermalen in Odessa geweest, maar er schoot steeds te weinig tijd over om de Moldavanka te bezoeken. Vandaag, woensdag 20 februari 2008, ben ik weer in Odessa. De vriend met wie ik ben meegereisd wordt deze dag behandeld in de befaamde tandheelkundige kliniek van dr. Obuchovsky en dr. Guljuk; hij heeft daar een half jaar geleden implantaten gekregen en daarop zullen nu kronen worden gezet. Ik begeef me op weg naar de Moldavanka. De wandeling voert me vanaf de hier en daar al betrekkelijk chic geworden Catharinastraat door geleidelijk stillere en sjofeler straten. Een klein uur later bereik ik de Zaporozjestraat. Eindelijk, ik ben in de Moldavanka! Nog geen halve kilometer verderop ligt de Babelstraat. Sinds Pauline de Bok daar was zijn er ruim vijftien jaar verstreken: hoe zou de straat er nu uitzien?

(Wordt vervolgd.)

De citaten van Babel zijn deels afkomstig uit Isaak Babel, De zonde van Jezus en andere verhalen, Moussault 1962, vert. Charles B. Timmer, deels eigen vertaling. Timmers vertalingen lopen meestal goed, maar helaas slaat hij de plank soms ook mis.

* Vijf was (en is) op school in Rusland het hoogste cijfer.
 
************************
Nieuwsgierig naar de uitgaven
van uitgeverij De Sneeuwstorm?
Verwen uzelf en vraag gratis
Het laatste Vlugschrift aan via:


© 2008 Gerbrand Muller meer Gerbrand Muller - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
De Babelstraat in Odessa Gerbrand Muller
0511VG Gerbrand
De meeste zinnen in Isaak Babels verhalen zijn kort en sober. Neem het begin van ‘De geschiedenis van mijn duiventil’: ‘Als kind wilde ik graag een duiventil hebben. Mijn leven lang heb ik geen vuriger wens gehad. Ik was negen jaar toen mijn vader mij geld beloofde om planken en drie paar duiven te kopen.’ Sommige zinnen zijn iets langer: ‘Van de veertig jongens konden maar twee joodse in de voorbereidende klas komen. De leraren stelden die jongens gemene vragen; niemand werd zo geraffineerd ondervraagd als wij. Daarom had mijn vader toen hij mij de duiven beloofde geëist dat ik twee keer een vijf plus * zou behalen. Hij maakte me kapot, ik verviel in een toestand tussen dromen en waken, de wanhoop voerde me in trance en ik ging in die toestand naar het examen en bracht het er beter af dan de anderen.’ In Babels zinnen wordt met weinig woorden veel gezegd. De lezer moet zich de tijd gunnen om dat vele tot zich te laten doordringen. Wie zoals ik nog maar net genoeg Russisch kent om een schrijver als Babel langzaam in de oorspronkelijke taal te lezen, is in zekere zin in het voordeel.

Compact en geraffineerd als de zinnen is ook de opbouw van Babels verhalen. In ‘De geschiedenis van mijn duiventil’ (onschuldige titel!) worden de lezer halverwege onverhoeds taferelen voor ogen gevoerd van een pogrom die in de herfst van 1905 plaatsvond in Babels stad (Nikolajew, bij Odessa), waarbij Babels oudoom werd afgeslacht. Nadat de jonge Babel eerst voor de voorbereidende klas tot het gymnasium is afgewezen (hoewel hij op het examen de beste resultaten heeft behaald; een rijke graanhandelaar heeft echter met steekpenningen Babels plaats voor zijn zoon bemachtigd), slaagt hij er het volgend jaar in direct tot de eerste klas te worden toegelaten nadat hij de stof van beide klassen tegelijk in zijn hoofd heeft gestampt. (Op het examen steelt hij het hart van een examinator door in trance een gedicht van Poesjkin voor te dragen.) Zijn vader organiseert een feest, met zijn moeder koopt de jongen schoolbenodigdheden (de geuren van de nieuwe artikelen brengen hem in vervoering) en op zondag 20 oktober begeeft hij zich naar de vogelmarkt om zijn duiven te kopen. Onderweg stuit hij op ‘onverwachte hindernissen’. De nieuwe grondwet die tsaar Nicolaas II heeft uitgevaardigd leidde in die dagen tot beroeringen, ’s nachts wordt er geschoten en op de ochtend van de bewuste dag beginnen mensen in Babels buurt zich vreemd te gedragen. De waterdrager laat zijn werk in de steek en flaneert door de straat ‘met gepommadeerde haren’, de zoontjes van de bakker slepen hun turnbok naar buiten en gaan zo maar midden op de rijweg bokspringen. Babel mag van zijn moeder niet naar buiten, maar hij ontsnapt. Op de vogelmarkt koopt hij twee paar prachtige duiven, waarna hij blijft dralen, want hij heeft nog 40 kopeken, te weinig voor nog een paar duiven, want de vogelhandelaar heeft zijn prijzen opgeslagen. Dan steekt een man met viltlaarzen het plein over: ‘‘Iwan Nikodimytsj,’ zei hij terwijl hij langs de vogelhandelaar liep, ‘pak je spullen bij elkaar, in de stad neemt de Jeruzalemse adel de grondwet in ontvangst. Op de Rybnaja-straat hebben ze grootvader Babel getracteerd op een pak slaag dat hij niet heeft overleefd.’’ De vogelhandelaar verzamelt zijn dieren, stopt de jongen het derde paar duiven voor veertig kopeken toe en verlaat de vogelmarkt met een pauw op de schouder. De pauw ‘zat er als de zon aan een vochtige herfsthemel, hij zat er zoals juli op een roze rivieroever zit, als de laaiende juli in het hoge, koele gras.’ De poëtische beschrijving van de pauw op de schouder van de vogelhandelaar verleent het verhaal op een onnadrukkelijke manier dramatische kracht. Sober en nauwgezet is de beschrijving van de hierna volgende gebeurtenissen. De jongen ziet de invalide sigarettenverkoper Makarenko in zijn rolstoel, rent op hem toe en vraagt buiten adem of hij Schojl (de door de man met de viltlaarzen genoemde ‘grootvader Babel’) gezien heeft. De invalide schenkt geen aandacht aan hem, in beslag genomen als hij is door iets waar zijn vrouw mee bezig is. Zij staat in gebogen houding spullen die op straat liggen te sorteren, en de invalide wil weten ‘hoeveel zij er nou bij elkaar heeft’. Zoveel kousen, zoveel lakens, antwoordt ze, en nu is ze bezig de mutsen te tellen. ‘Mutsen!’ roept de invalide minachtend. Het feit dat zijn vrouw bij de plunderingen (van joodse winkels, wat nergens in het verhaal met zoveel woorden wordt gezegd) voornamelijk mutsen heeft buitgemaakt brengt hem buiten zichzelf van woede. Juist holt er een vrouw langs met een ‘armvol fezzen en een pak linnengoed’, de invalide probeert verwoed met zijn wagentje bij haar te komen, vergeefs. ‘‘Madammetje!’ schreeuwde hij uit alle macht, ‘waar hebt u die stof vandaan, madammetje?’’ Maar ze is al uit het zicht verdwenen. Een jongen op een boerenkar komt eraan, vraagt waar ze allemaal naartoe zijn, de invalide noemt de straat en smeekt hem spullen voor hem mee te brengen. Weg is de jongen alweer. Dan pas ziet Marenko Babel staan. Kwaad, verbitterd rijdt hij op hem toe, graait met één hand een duif onder de jas van de jongen vandaan en geeft hem met diezelfde hand zo’n harde klap dat de jongen over de grond tuimelt en de vogel vermorzeld wordt. ‘Uitroeien moesten ze dat zaad van hen,’ zegt de vrouw van de invalide. De jongen ligt met zijn gezicht op de aarde. ‘Deze platgetreden aarde had niets weg van ons leven en van de examens die ons in het leven te wachten stonden. Ergens ver weg over die aarde reed de rampspoed op een groot paard voort, maar het stampen van de hoeven verzwakte, loste zich op en een stilte, de bittere stilte die soms over kinderen komt in hun verdriet, wiste eensklaps de grens uit tussen mijn lichaam en een aarde die zich nergens heen bewoog.’ Onderweg naar huis huilt hij ‘zo bitter, zo uit de volte van mijn hart, met zoveel opluchting als ik later nooit meer in mijn leven heb gehuild.’ Thuis treft de jongen de conciërge Koesjma aan, die op de binnenplaats bezig is de door de menigte afgeslachte Schojl af te leggen.

Als groot en waarachtig schrijver stond Babel in de Sovjet-Unie buiten de orde. Het regime maakte hem het leven zuur en gedurende de laatste tien jaar van zijn leven kon hij niets meer publiceren. In 1939 werd hij gearresteerd, in 1940 geëxecuteerd. Al verschenen in de jaren vijftig en zestig bloemlezingen uit Babels werk, hij bleef tot het einde van het Sovjet-rijk omstreden. Kort na 1990 werd er in Odessa een straat naar hem genoemd, gelegen aan de rand van de vroegere joodse wijk, de Moldavanka. Een Babelstraat in Odessa, wie had dat in Babels tijd durven dromen! Hebben de autoriteiten zich dan dus, al zo snel na de omslag, met Babel verzoend? Dat geeft reden tot hoop. Helaas, Pauline de Boks beschrijving van de straat in het aardige boek De mythe van Odessa (uitgeverij Bas Lubberhuizen, 1993) doet de hoop in rook vervliegen. ‘Het is een onooglijke straat. De paar oude huisjes die nog resten zijn vervallen of ingestort. Een moderne, betegelde fabriek, die onafgebroken door de straat zoemt, vertoont nu al de eerste tekenen van verval. De acacia’s staan er met hun kale, dode takken armetierig bij. Het stinkt. Door de kuilen in de weg gutst rioolwater. Overal ligt puin, schroot en vuilnis. Stof jaagt in wolken over de stenen. In deze uitgestorven straat kan het onheil ieder moment binnengalopperen.’ Beseffend dat zij er niet onderuit kon Babel met een straat te eren, heeft de nomenclatoera blijkbaar voor de vermoorde schrijver met perfide precisie de meest treurige en haveloze straat uitgezocht die er in Odessa te vinden was.

Ik ben de afgelopen jaren meermalen in Odessa geweest, maar er schoot steeds te weinig tijd over om de Moldavanka te bezoeken. Vandaag, woensdag 20 februari 2008, ben ik weer in Odessa. De vriend met wie ik ben meegereisd wordt deze dag behandeld in de befaamde tandheelkundige kliniek van dr. Obuchovsky en dr. Guljuk; hij heeft daar een half jaar geleden implantaten gekregen en daarop zullen nu kronen worden gezet. Ik begeef me op weg naar de Moldavanka. De wandeling voert me vanaf de hier en daar al betrekkelijk chic geworden Catharinastraat door geleidelijk stillere en sjofeler straten. Een klein uur later bereik ik de Zaporozjestraat. Eindelijk, ik ben in de Moldavanka! Nog geen halve kilometer verderop ligt de Babelstraat. Sinds Pauline de Bok daar was zijn er ruim vijftien jaar verstreken: hoe zou de straat er nu uitzien?

(Wordt vervolgd.)

De citaten van Babel zijn deels afkomstig uit Isaak Babel, De zonde van Jezus en andere verhalen, Moussault 1962, vert. Charles B. Timmer, deels eigen vertaling. Timmers vertalingen lopen meestal goed, maar helaas slaat hij de plank soms ook mis.

* Vijf was (en is) op school in Rusland het hoogste cijfer.
 
************************
Nieuwsgierig naar de uitgaven
van uitgeverij De Sneeuwstorm?
Verwen uzelf en vraag gratis
Het laatste Vlugschrift aan via:
© 2008 Gerbrand Muller
powered by CJ2