archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Siebzehn, schon Abitur gemacht Henk Bergman

0110 Siebzehn schon ...Ik ben de zoon van een wiskundeleraar, maar op school (laat staan daarna) heb ik nooit iets van dat vak gebakken. Het was de klassieke situatie: geen aanleg en geen belangstelling. Dit in tegenstelling tot mijn enige broer, die altijd hoge cijfers haalde en uiteindelijk zelfs op een onderwerp uit de toegepaste wiskunde is gepromoveerd. Ikzelf vond talen, economie en recht veel boeiender en koos op de HBS daarom na de derde klas voor de A-afdeling. Wat de talen betreft werden we daar grammaticaal flink doorgezaagd, als gevolg waarvan ik mijn verbes irréguliers en schwere Wörter nog steeds goed ken. Maar je moest voor het eindexamen ook het nodige lezen: voor elk van de drie vreemde talen acht boeken. Ik heb de lijstjes niet meer precies paraat, maar ik weet nog heel goed dat ik voor Duits – naast de verplichte titels en enkele (niet zo dikke) boeken van Heinrich Böll en Friedrich Dürrenmatt – twee opvallende keuzes had gemaakt.

De eerste was Der Stellvertreter van Rolf Hochhuth, een toneelstuk waarin de paus vanwege zijn passiviteit beschuldigd werd van medeplichtigheid aan de moord op de joden in de Tweede Wereldoorlog. Het had bij de eerste opvoering in 1963 – een klein jaar jaar voor mijn eindexamen – voor veel ophef gezorgd. De paus aanklagen: dat riep onvermijdelijk felle reacties op, zowel van mede- als tegenstanders. Het stuk werd ook in Nederland opgevoerd. Ik heb het destijds gezien, maar kan me er weinig meer van herinneren (speelde Julien Schoenaerts niet de rol van de paus?). In Duitsland is Der Stellvertreter inmiddels aan een nieuw leven begonnen. Sinds 2001 staat het stuk op het repertoire van het Berliner Ensemble en in 2002 kwam er een gelijknamige film (onder regie van Costa-Gravas) uit.

Het tweede opvallende boek was Die Buddenbrooks van Thomas Mann (verschenen in 1901; de titel wordt overigens ook vaak zonder lidwoord geschreven). Veel moeilijker om te lezen dan Böll en Hochhuth en ik herinner me dat ik meermalen op het punt heb gestaan de hele onderneming voortijdig te beëindigen. Maar uiteindelijk las ik de dik 700 bladzijden zo goed en kwaad als het ging toch uit – natuurlijk met de onmisbare steun van het woordenboek. Dat ik het volhield had maar één reden: het was zo’n fantastisch verhaal. Op het mondelinge examen Duits beperkten mijn leraar en de aanwezige gecommitteerde zich tot dit boek van mijn lijstje. Ik kwam er, met wat hulp, aardig doorheen. Mijn inspanningen leverden me een mooi cijfer voor Duits op – en qua beloning bleef het daar niet bij. Enkele weken later, toen ik met een schoolvriend aan een liftreis naar Joegoslavië begon, werden we aan de Nederlandse grens opgepikt door een Duitser in een Opel Kaptän, die ons wel mee wilde nemen naar Keulen. Na amper tien minuten begon hij over boeken en hij was aangenaam verrast dat ik Die Buddenbrooks had gelezen. Hij stelde enkele vragen en ik deed mijn examen van kort daarvoor nog eens over. Siebzehn, schon Abitur gemacht und Thomas Mann gelesen – dat beviel hem. Hij nam ons twee keer mee uit eten in een wegrestaurant en ’s avonds laat zette hij ons af in München.

Vijfentwintig jaar na deze ontmoeting met een Duitse literatuurliefhebber zag ik dat er een Nederlandse vertaling van Die Buddenbrooks was verschenen (van Thomas Graftdijk). Die kocht ik onmiddellijk, onder het motto: nu ga ik er eens echt van genieten. En dat lukte. Zozeer zelfs, dat het boek sindsdien een vaste plaats in mijn persoonlijke toptien heeft – waaruit het ook nooit meer zal verdwijnen. Het verhaal speelt in Lübeck en bestrijkt de periode 1835–1877. Mann portretteert vier generaties van de graanhandelaarsfamilie Buddenbrook: van de daadkrachtige Johann Buddenbrook, een ondernemer in Herz und Nieren, tot en met zijn fragiele achterkleinzoon Hanno, die niets van zakendoen wil weten en zijn heil in de muziek zoekt. De firma is dan al zwaar in haar kracht aangetast en wordt in 1876 zelfs opgeheven. Belangrijkste oorzaak van dit ‘Vervall einer Familie’ (zoals de ondertitel van het boek luidt) is het onvermogen de bedrijfsvoering aan te passen aan de veranderende economische omstandigheden en de opkomende concurrentie. Langzaam maar zeker verdwijnt de eens zo sterk aanwezige ondernemingsgeest. De firma verbreedt nooit haar horizon en denkt alle nieuwlichterij met haar aloude methodes de baas te kunnen. Ze gaat ten onder, net als de burgerlijke familie die haar tot bloei heeft gebracht.

Toen ik het boek een paar jaar geleden nog eens herlas, viel me op hoe tijdloos het eigenlijk is. Die Buddenbrooks zou verplichte literatuur moeten zijn voor alle ondernemers – gevorderden zowel als beginners. Het laat prachtig zien dat fortuin (zowel in letterlijke als figuurlijke zin) komt en gaat en ook hoezeer gestoorde persoonlijke verhoudingen een (familie)onderneming blind kunnen maken voor wat zich in de buitenwereld afspeelt. Het knappe van het verhaal is hoe Thomas Mann al die persoonlijke geschiedenissen van de Buddenbrooks (en aanhang) weet te verbinden met de economische en politieke veranderingen die zich op de achtergrond in Europa voltrekken (het is revolutietijd!).

Nog onder de indruk van mijn hernieuwde kennismaking met de Buddenbrooks las ik daarna De Toverberg (Der Zauberberg), in de mooie vertaling van Pé Hawinkels. Groter tegenstelling is nauwelijks denkbaar. De Buddenbrooks is levendig, afwisselend en vol vaart, terwijl in De Toverberg maar bitter weinig gebeurt. Het verhaal gaat over een sanatorium in Davos, waar deftige teringlijders langdurig kuren. Hoofdpersoon Hans Castorp (het hele boek door wordt hij zowel bij zijn voor- als achternaam genoemd) bezoekt er zijn tuberculeuze neef en in plaats van de geplande drie weken blijft hij zeven jaar. Dat komt omdat hij na enkele dagen een beetje verhoging heeft (37,6!) en een daarop volgend onderzoek aantoont dat hij ‘een vochtige plek’ in de longen heeft. Hans Castorp is een weinig inspirerend heerschap. Er zit weinig kwaad bij, maar zijn flegmatisme en meegaandheid irriteren op den duur. Als lezer heb je intuïtief je twijfels bij de diagnose van de ‘vochtige plek’. Maar Hans Castorp laat zich zomaar in een sanatorium opnemen en onderwerpt zich jaren aan het daar heersende, elk initiatief dodende regime.

Ook in De Toverberg speelt het thema van verval. Als Hans Castorp gezond en wel ‘daarboven’ arriveert, is hij een ingenieur met goede vooruitzichten, afkomstig uit een gerespecteerde familie. Zeven jaar later lijdt hij een vegeterend bestaan. Aan het eind van het verhaal verlaat hij het sanatorium, hoewel hij volgens de medische staf nog niet volledig is genezen. Als we afscheid van hem nemen is hij soldaat: het is 1914 en de Eerste Wereldoorlog is uitgebroken.

De Toverberg is geen boek om in één ruk uit te lezen: daarvoor is het handelingstempo te laag. Bovendien moet je je door tientallen pagina’s filosofische twistgesprekken tussen twee patiënten – van wie één de betoverende naam Luduvico Settembrini heeft – heenwerken. Je kijkt uit naar de laatste bladzijde en als je die eenmaal bereikt hebt, ben je moe maar voldaan.

Zowel in De Buddenbrooks als in De Toverberg komen Nederlanders voor. Thomas Buddenbrook (in het boek de derde generatie) trouwt met de Amsterdamse patriciërsdochter Gerda Arnoldsen (de moeder van Hanno), een intellectuele vrouw. En in De Toverberg komen we onder meer meneer Peeperkorn (‘Een Hollander uit de koloniën’) tegen, aan wie zelfs drie aparte onderdelen van het zevende hoofdstuk zijn gewijd. Van onze kant houden we beide boeken in ere. In Den Haag (aan het Noordeinde) is boekhandel Buddenbrooks gevestigd en in Arnhem bestaat het antiquariaat De Toverberg (in tegenstelling tot het sanatorium alleen ’s middags geopend).

© 2004 Henk Bergman meer Henk Bergman - meer "De wereldliteratuur roept"
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Siebzehn, schon Abitur gemacht Henk Bergman
0110 Siebzehn schon ...Ik ben de zoon van een wiskundeleraar, maar op school (laat staan daarna) heb ik nooit iets van dat vak gebakken. Het was de klassieke situatie: geen aanleg en geen belangstelling. Dit in tegenstelling tot mijn enige broer, die altijd hoge cijfers haalde en uiteindelijk zelfs op een onderwerp uit de toegepaste wiskunde is gepromoveerd. Ikzelf vond talen, economie en recht veel boeiender en koos op de HBS daarom na de derde klas voor de A-afdeling. Wat de talen betreft werden we daar grammaticaal flink doorgezaagd, als gevolg waarvan ik mijn verbes irréguliers en schwere Wörter nog steeds goed ken. Maar je moest voor het eindexamen ook het nodige lezen: voor elk van de drie vreemde talen acht boeken. Ik heb de lijstjes niet meer precies paraat, maar ik weet nog heel goed dat ik voor Duits – naast de verplichte titels en enkele (niet zo dikke) boeken van Heinrich Böll en Friedrich Dürrenmatt – twee opvallende keuzes had gemaakt.

De eerste was Der Stellvertreter van Rolf Hochhuth, een toneelstuk waarin de paus vanwege zijn passiviteit beschuldigd werd van medeplichtigheid aan de moord op de joden in de Tweede Wereldoorlog. Het had bij de eerste opvoering in 1963 – een klein jaar jaar voor mijn eindexamen – voor veel ophef gezorgd. De paus aanklagen: dat riep onvermijdelijk felle reacties op, zowel van mede- als tegenstanders. Het stuk werd ook in Nederland opgevoerd. Ik heb het destijds gezien, maar kan me er weinig meer van herinneren (speelde Julien Schoenaerts niet de rol van de paus?). In Duitsland is Der Stellvertreter inmiddels aan een nieuw leven begonnen. Sinds 2001 staat het stuk op het repertoire van het Berliner Ensemble en in 2002 kwam er een gelijknamige film (onder regie van Costa-Gravas) uit.

Het tweede opvallende boek was Die Buddenbrooks van Thomas Mann (verschenen in 1901; de titel wordt overigens ook vaak zonder lidwoord geschreven). Veel moeilijker om te lezen dan Böll en Hochhuth en ik herinner me dat ik meermalen op het punt heb gestaan de hele onderneming voortijdig te beëindigen. Maar uiteindelijk las ik de dik 700 bladzijden zo goed en kwaad als het ging toch uit – natuurlijk met de onmisbare steun van het woordenboek. Dat ik het volhield had maar één reden: het was zo’n fantastisch verhaal. Op het mondelinge examen Duits beperkten mijn leraar en de aanwezige gecommitteerde zich tot dit boek van mijn lijstje. Ik kwam er, met wat hulp, aardig doorheen. Mijn inspanningen leverden me een mooi cijfer voor Duits op – en qua beloning bleef het daar niet bij. Enkele weken later, toen ik met een schoolvriend aan een liftreis naar Joegoslavië begon, werden we aan de Nederlandse grens opgepikt door een Duitser in een Opel Kaptän, die ons wel mee wilde nemen naar Keulen. Na amper tien minuten begon hij over boeken en hij was aangenaam verrast dat ik Die Buddenbrooks had gelezen. Hij stelde enkele vragen en ik deed mijn examen van kort daarvoor nog eens over. Siebzehn, schon Abitur gemacht und Thomas Mann gelesen – dat beviel hem. Hij nam ons twee keer mee uit eten in een wegrestaurant en ’s avonds laat zette hij ons af in München.

Vijfentwintig jaar na deze ontmoeting met een Duitse literatuurliefhebber zag ik dat er een Nederlandse vertaling van Die Buddenbrooks was verschenen (van Thomas Graftdijk). Die kocht ik onmiddellijk, onder het motto: nu ga ik er eens echt van genieten. En dat lukte. Zozeer zelfs, dat het boek sindsdien een vaste plaats in mijn persoonlijke toptien heeft – waaruit het ook nooit meer zal verdwijnen. Het verhaal speelt in Lübeck en bestrijkt de periode 1835–1877. Mann portretteert vier generaties van de graanhandelaarsfamilie Buddenbrook: van de daadkrachtige Johann Buddenbrook, een ondernemer in Herz und Nieren, tot en met zijn fragiele achterkleinzoon Hanno, die niets van zakendoen wil weten en zijn heil in de muziek zoekt. De firma is dan al zwaar in haar kracht aangetast en wordt in 1876 zelfs opgeheven. Belangrijkste oorzaak van dit ‘Vervall einer Familie’ (zoals de ondertitel van het boek luidt) is het onvermogen de bedrijfsvoering aan te passen aan de veranderende economische omstandigheden en de opkomende concurrentie. Langzaam maar zeker verdwijnt de eens zo sterk aanwezige ondernemingsgeest. De firma verbreedt nooit haar horizon en denkt alle nieuwlichterij met haar aloude methodes de baas te kunnen. Ze gaat ten onder, net als de burgerlijke familie die haar tot bloei heeft gebracht.

Toen ik het boek een paar jaar geleden nog eens herlas, viel me op hoe tijdloos het eigenlijk is. Die Buddenbrooks zou verplichte literatuur moeten zijn voor alle ondernemers – gevorderden zowel als beginners. Het laat prachtig zien dat fortuin (zowel in letterlijke als figuurlijke zin) komt en gaat en ook hoezeer gestoorde persoonlijke verhoudingen een (familie)onderneming blind kunnen maken voor wat zich in de buitenwereld afspeelt. Het knappe van het verhaal is hoe Thomas Mann al die persoonlijke geschiedenissen van de Buddenbrooks (en aanhang) weet te verbinden met de economische en politieke veranderingen die zich op de achtergrond in Europa voltrekken (het is revolutietijd!).

Nog onder de indruk van mijn hernieuwde kennismaking met de Buddenbrooks las ik daarna De Toverberg (Der Zauberberg), in de mooie vertaling van Pé Hawinkels. Groter tegenstelling is nauwelijks denkbaar. De Buddenbrooks is levendig, afwisselend en vol vaart, terwijl in De Toverberg maar bitter weinig gebeurt. Het verhaal gaat over een sanatorium in Davos, waar deftige teringlijders langdurig kuren. Hoofdpersoon Hans Castorp (het hele boek door wordt hij zowel bij zijn voor- als achternaam genoemd) bezoekt er zijn tuberculeuze neef en in plaats van de geplande drie weken blijft hij zeven jaar. Dat komt omdat hij na enkele dagen een beetje verhoging heeft (37,6!) en een daarop volgend onderzoek aantoont dat hij ‘een vochtige plek’ in de longen heeft. Hans Castorp is een weinig inspirerend heerschap. Er zit weinig kwaad bij, maar zijn flegmatisme en meegaandheid irriteren op den duur. Als lezer heb je intuïtief je twijfels bij de diagnose van de ‘vochtige plek’. Maar Hans Castorp laat zich zomaar in een sanatorium opnemen en onderwerpt zich jaren aan het daar heersende, elk initiatief dodende regime.

Ook in De Toverberg speelt het thema van verval. Als Hans Castorp gezond en wel ‘daarboven’ arriveert, is hij een ingenieur met goede vooruitzichten, afkomstig uit een gerespecteerde familie. Zeven jaar later lijdt hij een vegeterend bestaan. Aan het eind van het verhaal verlaat hij het sanatorium, hoewel hij volgens de medische staf nog niet volledig is genezen. Als we afscheid van hem nemen is hij soldaat: het is 1914 en de Eerste Wereldoorlog is uitgebroken.

De Toverberg is geen boek om in één ruk uit te lezen: daarvoor is het handelingstempo te laag. Bovendien moet je je door tientallen pagina’s filosofische twistgesprekken tussen twee patiënten – van wie één de betoverende naam Luduvico Settembrini heeft – heenwerken. Je kijkt uit naar de laatste bladzijde en als je die eenmaal bereikt hebt, ben je moe maar voldaan.

Zowel in De Buddenbrooks als in De Toverberg komen Nederlanders voor. Thomas Buddenbrook (in het boek de derde generatie) trouwt met de Amsterdamse patriciërsdochter Gerda Arnoldsen (de moeder van Hanno), een intellectuele vrouw. En in De Toverberg komen we onder meer meneer Peeperkorn (‘Een Hollander uit de koloniën’) tegen, aan wie zelfs drie aparte onderdelen van het zevende hoofdstuk zijn gewijd. Van onze kant houden we beide boeken in ere. In Den Haag (aan het Noordeinde) is boekhandel Buddenbrooks gevestigd en in Arnhem bestaat het antiquariaat De Toverberg (in tegenstelling tot het sanatorium alleen ’s middags geopend).
© 2004 Henk Bergman
powered by CJ2