archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > Naar de film delen printen terug
Knappe docu voor vermaak en ook studie Hans Knegtmans

0207 Knappe docu
Het Filmfestival Rotterdam (officieel aangeduid als IFFR) draait dezer dagen op volle toeren. In de laatste van een serie persvoorstellingen aan de vooravond van het festival werden de openingsfilm, de slotfilm en de alom vermoede festivalkraker aan de journalisten voorgesteld. Anders dan de titel doet vermoeden, is de openingsfilm alleen toegankelijk voor genodigden. Des te onaangenamer is het dat er vervolgens slechts één publieke voorstelling wordt gegeven, in tegenstelling tot de meeste andere films die vier keer te zien zijn. U zult dus moeten wachten tot de film half maart in de filmtheaters gaat rouleren. Noteer de titel vast in uw agenda: 10e chambre, instants d’audiences.

Deze documentaire van de Fransman Raymond Depardon is zelfs interessant voor kijkers die niet zo docu-minded zijn. Dat komt doordat in een rechtszaal – want daar speelt de film zich af – met name de verdachten zich gedragen op een manier die afwisselend mededogen, ongeloof of lachlust opwekt. Depardon heeft zijn fragmenten zorgvuldig gekozen. Op één sadistische etterbak na die zijn ex-echtgenote het leven zuur maakt, zijn de verdachten ofwel onverbeterlijke kleine criminelen of schlemielige first time offenders.

De structuur van de film is simpel. Per rechtszaak leest de vrouwelijke rechter (steeds dezelfde) het ten laste gelegde voor, de verdachte licht zijn overtreding toe, en vervolgens doen de aanklager en/of de advocaat nog een duit in het zakje. Na het zien van de film begrijp je wat beter waarom advocaten als de dood zijn hun cliënten aan het woord te laten. Bijna iedere verdachte slaagt erin door tegenstrijdige verklaringen of ongevraagde uitweidingen zich als verdorven, dom, leugenachtig of een combinatie daarvan voor te doen. Wat te denken van de ‘kunstenares’ die tijdens een zenuwslopende ondervraging van vijf minuten geen antwoord kan geven op de vraag wat zij per jaar – gemiddeld, bij benadering, zo ongeveer, beklemtoont de rechter – aan haar kunstwerken verdient? Anderzijds is zij wel in staat om uit te leggen dat ze – hoewel ze dit keer inderdaad een paar glaasjes op had – in het dagelijks leven slechts bij uitzondering een enkel glas wijn drinkt, en dan nog slechts ‘van zeer goede kwaliteit’. Alleen daarom al zou je haar vrijspreken.

Een man die zonder geldig rijbewijs een auto heeft bestuurd, verklaart dat hij wel moest, omdat chaufferen het enige is wat hij kan. Als hij zijn rijbewijs kwijt raakt, zegt hij met enige verontwaardiging, zal hij moeten rondkomen van inbraak en diefstal, en dat kan toch niet de bedoeling van de rechter zijn. (Deze vraagt hem zekerheidshalve of hij haar misschien in de maling neemt, maar daar is de man duidelijk te onnozel voor.) De César voor de beste mannelijke hoofdrol in een Frans misdaaddrama zou moeten gaan naar een socioloog die terechtstaat voor wapenbezit. Deze heeft zich goed voorbereid en legt uit dat noch de lengte noch de dikte van het mes in kwestie voldoet aan de definitie van het concept ‘wapen’ in het wetboek van strafrecht. Alsof hij daarmee de rechter nog niet voldoende heeft geschoffeerd, noteert hij in een opschrijfboekje haar vragen en opmerkingen.
10e chambre biedt perfect oefenmateriaal voor de meest uiteenlopende studierichtingen. Rechtenstudenten ontdekken door welke verbale rimboe een rechter zich een weg moet banen om uit te komen bij iets wat eventueel de waarheid zou kunnen zijn. Studenten in de sociale psychologie maken kennis met de communicatieve fratsen waar mensen zich van bedienen om geen verantwoordelijkheid te hoeven nemen voor hun gedrag. En studenten in de Nederlandse of de Franse taal- en letterkunde horen hoe Franse professionals - zonder aantekeningen - een volzin van meer dan vijftig woorden uit hun mond laten rollen. Een onderhoudende en bij vlagen hilarische documentaire.

De jaarlijkse slotfilm symboliseert de filmische waarden en artistieke vrijheid waar het festival voor staat. Dit keer is de keus gevallen op de Japanse animatiefilm Howl’s Moving Castle. Ik leerde als kind het medium film kennen door bioscoopvoorstellingen van Bambi, Sneeuwwitje, Pinocchio en andere producten uit de Disney-stal. Misschien daardoor heb ik animatiefilms nooit leren waarderen als ‘gewone’ films waar ook volwassenen van kunnen genieten. Natuurlijk, uitzonderingen zijn er altijd. The Iron Giant (1999) was een intelligente, ontwapenende satire op de periode van de koude oorlog, en Toy Story 2 (1999) kon wedijveren met de beste speelfilms van dat jaar. Maar meestal valt het me niet mee, hoe enthousiast de pers de film ook onthaald heeft. Shrek 2 liet zien hoe het niet moet. De makers strooien met tientallen citaten uit de Amerikaanse massacultuur die, omdat het verhaal zich een eeuwigheid geleden afspeelt, tot een toestand van humoristische incongruentie zouden moeten leiden. Ik loop nooit weg uit een bioscoopvoorstelling, maar nu was de verleiding bijna niet te weerstaan.

En dat terwijl de Amerikanen al jaren kunnen zien hoe het ook kan. In 1997 bracht scenarist/regisseur Hayao Miyazaki pers en publiek in vervoering met Princess Mononoke. Veel Amerikaanse critici grepen de vertoning aan om de platvloersheid van de Amerikaanse, weinig fantasierijke tekenfilm te benadrukken. Na Spirited Away (2001) laat Miyakazaki in Howl’s Moving Castle voor de derde keer zien waarin hij zich onderscheidt van zijn Amerikaanse collega’s.
Het verhaal speelt zich af in en rond een stad die ik associeer met Hongarije of Oostenrijk in de jaren 20 van de vorige eeuw, hoewel ik niet meteen zou weten waarom. Tegelijk is het zonneklaar dat Miyazaki niet de minste behoefte heeft een bestaande plaats en tijd zo goed mogelijk na te bootsten. De trammetjes in de hoofdstad rijden op stoom maar lijken totaal niet op de stoomtrams die in Nederland tot plusminus 1950 de provinciale wegen onveilig maakten. Net zo wordt het luchtruim doorkruist door vliegtuigen – het land is kennelijk in oorlog met het buurland – die veeleer aan duikboten doen denken, zodat men zich afvraagt hoe ze de zwaartekracht de baas blijven.

Ook de thematiek van de film lijkt, anders dan de getekende bedenksels uit de VS, ontsproten aan de fantasie van de maker en aan niets anders. Dat geeft de film een hoog abstractieniveau. Natuurlijk is er wel een vertellijn. De jonge hoedenmaakster Sophie neemt onbedoeld een slechte fee tegen zich in. Die betovert haar prompt in een vrouw van 90. Sophie ontvlucht huis en haard en vindt onderdak in het bewegende kasteel van Howl. Dat is een raar bouwwerk. De schots en scheve constructie van kamers, trappen, torens en schoorstenen beweegt zich op vier enorme benen door het landschap, gevreesd door de locale bevolking. De eigenaar/hoofdbewoner is meestal niet thuis, omdat hij het te druk heeft met zijn strijd tegen de kwade machten in de wereld.

Ach, ik lijk wel gek. Elke poging om het ‘verhaal’ van de film te beschrijven is tot mislukken gedoemd. En de criticus die eventueel meent de symboliek van de film te kunnen duiden, is of paranormaal begaafd of lijdt aan grootheidswaan. Wie met zijn kroost naar Howl’s Moving Castle wil, kan het beste eerst een keer alleen gaan. Daardoor kan hij zich enigszins voorbereiden op de tientallen vragen die hij zeker op zich afgevuurd krijgt.

De voorkant van de speciale Volkskrant-bijlage – sinds jaar en dag het officieuze programmablad van IFFR - wordt dit keer gevuld met een oogstrelende foto van Zhang Ziyi, een van de actrices in de film 2046 van regisseur Wong Kar-wai. Aan mooie vrouwen in die film geen gebrek. Naast Zhang krijgen we ook Gong Li en de wel heel erg jonge Faye Wong te bewonderen. De mannelijke hoofdrol van journalist en romancier Chow wordt gespeeld door Tony Leung. Die deed dat eerder in In the Mood for Love van dezelfde regisseur, en sommigen menen dat we 2046 als een vervolg mogen opvatten. 2046 is de eindbestemming (zoals de NS dat tegenwoordig noemt) van een populair treintracé. In die plaats zoekt men namelijk naar verloren herinneringen. Dat klinkt wat vreemd. Het idee is dat daar nooit iets verandert, ‘dus’ men kan zijn geheugen ter plekke opfrissen.

Het verhaal barst bijna uit zijn voegen vanwege pretentieuze diepzinnigheid. Chow is ooit zijn geliefde kwijtgeraakt en sindsdien legt hij het in Hong Kong aan met de ene mooie meid na de andere, veelal in kamer 2046 (dat is een leuke coïncidentie) van het hotel Oriental waarin hij zelf kamer 2047 betrokken heeft. Met die relaties loopt het slecht af omdat op het kritieke moment Chow te bang of te hufterig is om zich te binden. Misschien dat het verlies van zijn vroegere vriendin – welke vriendin precies ontdekte ik pas door de persmap te lezen – hem nog steeds parten speelt. Inmiddels heeft de kijker het druk zat met het duiden van artistieke, symbolische scènes. Een eindeloos lange close-up van vrouwenbenen op naaldhakken; een wenteltrap die de hoofdpersoon keer op keer afdaalt; de plotselinge aanwezigheid in het verhaal van een vrouwelijke robot, gespeeld door Faye Wong die haar ‘normale’ identiteit van de dochter van de hoteleigenaar even inruilt. En bovenal kunnen we filosoferen over het verwoestende effect die de factor ‘tijd’ kan hebben: “Je loopt je grote liefde voorbij als je haar te vroeg of te laat ontmoet.” Wat je zegt, Koekebakker! Gelukkig worden op IFFR nog meer dan honderdvijftig andere films vertoond. Waaronder hele mooie.


© 2005 Hans Knegtmans meer Hans Knegtmans - meer "Naar de film" -
Vermaak en Genot > Naar de film
Knappe docu voor vermaak en ook studie Hans Knegtmans
0207 Knappe docu
Het Filmfestival Rotterdam (officieel aangeduid als IFFR) draait dezer dagen op volle toeren. In de laatste van een serie persvoorstellingen aan de vooravond van het festival werden de openingsfilm, de slotfilm en de alom vermoede festivalkraker aan de journalisten voorgesteld. Anders dan de titel doet vermoeden, is de openingsfilm alleen toegankelijk voor genodigden. Des te onaangenamer is het dat er vervolgens slechts één publieke voorstelling wordt gegeven, in tegenstelling tot de meeste andere films die vier keer te zien zijn. U zult dus moeten wachten tot de film half maart in de filmtheaters gaat rouleren. Noteer de titel vast in uw agenda: 10e chambre, instants d’audiences.

Deze documentaire van de Fransman Raymond Depardon is zelfs interessant voor kijkers die niet zo docu-minded zijn. Dat komt doordat in een rechtszaal – want daar speelt de film zich af – met name de verdachten zich gedragen op een manier die afwisselend mededogen, ongeloof of lachlust opwekt. Depardon heeft zijn fragmenten zorgvuldig gekozen. Op één sadistische etterbak na die zijn ex-echtgenote het leven zuur maakt, zijn de verdachten ofwel onverbeterlijke kleine criminelen of schlemielige first time offenders.

De structuur van de film is simpel. Per rechtszaak leest de vrouwelijke rechter (steeds dezelfde) het ten laste gelegde voor, de verdachte licht zijn overtreding toe, en vervolgens doen de aanklager en/of de advocaat nog een duit in het zakje. Na het zien van de film begrijp je wat beter waarom advocaten als de dood zijn hun cliënten aan het woord te laten. Bijna iedere verdachte slaagt erin door tegenstrijdige verklaringen of ongevraagde uitweidingen zich als verdorven, dom, leugenachtig of een combinatie daarvan voor te doen. Wat te denken van de ‘kunstenares’ die tijdens een zenuwslopende ondervraging van vijf minuten geen antwoord kan geven op de vraag wat zij per jaar – gemiddeld, bij benadering, zo ongeveer, beklemtoont de rechter – aan haar kunstwerken verdient? Anderzijds is zij wel in staat om uit te leggen dat ze – hoewel ze dit keer inderdaad een paar glaasjes op had – in het dagelijks leven slechts bij uitzondering een enkel glas wijn drinkt, en dan nog slechts ‘van zeer goede kwaliteit’. Alleen daarom al zou je haar vrijspreken.

Een man die zonder geldig rijbewijs een auto heeft bestuurd, verklaart dat hij wel moest, omdat chaufferen het enige is wat hij kan. Als hij zijn rijbewijs kwijt raakt, zegt hij met enige verontwaardiging, zal hij moeten rondkomen van inbraak en diefstal, en dat kan toch niet de bedoeling van de rechter zijn. (Deze vraagt hem zekerheidshalve of hij haar misschien in de maling neemt, maar daar is de man duidelijk te onnozel voor.) De César voor de beste mannelijke hoofdrol in een Frans misdaaddrama zou moeten gaan naar een socioloog die terechtstaat voor wapenbezit. Deze heeft zich goed voorbereid en legt uit dat noch de lengte noch de dikte van het mes in kwestie voldoet aan de definitie van het concept ‘wapen’ in het wetboek van strafrecht. Alsof hij daarmee de rechter nog niet voldoende heeft geschoffeerd, noteert hij in een opschrijfboekje haar vragen en opmerkingen.
10e chambre biedt perfect oefenmateriaal voor de meest uiteenlopende studierichtingen. Rechtenstudenten ontdekken door welke verbale rimboe een rechter zich een weg moet banen om uit te komen bij iets wat eventueel de waarheid zou kunnen zijn. Studenten in de sociale psychologie maken kennis met de communicatieve fratsen waar mensen zich van bedienen om geen verantwoordelijkheid te hoeven nemen voor hun gedrag. En studenten in de Nederlandse of de Franse taal- en letterkunde horen hoe Franse professionals - zonder aantekeningen - een volzin van meer dan vijftig woorden uit hun mond laten rollen. Een onderhoudende en bij vlagen hilarische documentaire.

De jaarlijkse slotfilm symboliseert de filmische waarden en artistieke vrijheid waar het festival voor staat. Dit keer is de keus gevallen op de Japanse animatiefilm Howl’s Moving Castle. Ik leerde als kind het medium film kennen door bioscoopvoorstellingen van Bambi, Sneeuwwitje, Pinocchio en andere producten uit de Disney-stal. Misschien daardoor heb ik animatiefilms nooit leren waarderen als ‘gewone’ films waar ook volwassenen van kunnen genieten. Natuurlijk, uitzonderingen zijn er altijd. The Iron Giant (1999) was een intelligente, ontwapenende satire op de periode van de koude oorlog, en Toy Story 2 (1999) kon wedijveren met de beste speelfilms van dat jaar. Maar meestal valt het me niet mee, hoe enthousiast de pers de film ook onthaald heeft. Shrek 2 liet zien hoe het niet moet. De makers strooien met tientallen citaten uit de Amerikaanse massacultuur die, omdat het verhaal zich een eeuwigheid geleden afspeelt, tot een toestand van humoristische incongruentie zouden moeten leiden. Ik loop nooit weg uit een bioscoopvoorstelling, maar nu was de verleiding bijna niet te weerstaan.

En dat terwijl de Amerikanen al jaren kunnen zien hoe het ook kan. In 1997 bracht scenarist/regisseur Hayao Miyazaki pers en publiek in vervoering met Princess Mononoke. Veel Amerikaanse critici grepen de vertoning aan om de platvloersheid van de Amerikaanse, weinig fantasierijke tekenfilm te benadrukken. Na Spirited Away (2001) laat Miyakazaki in Howl’s Moving Castle voor de derde keer zien waarin hij zich onderscheidt van zijn Amerikaanse collega’s.
Het verhaal speelt zich af in en rond een stad die ik associeer met Hongarije of Oostenrijk in de jaren 20 van de vorige eeuw, hoewel ik niet meteen zou weten waarom. Tegelijk is het zonneklaar dat Miyazaki niet de minste behoefte heeft een bestaande plaats en tijd zo goed mogelijk na te bootsten. De trammetjes in de hoofdstad rijden op stoom maar lijken totaal niet op de stoomtrams die in Nederland tot plusminus 1950 de provinciale wegen onveilig maakten. Net zo wordt het luchtruim doorkruist door vliegtuigen – het land is kennelijk in oorlog met het buurland – die veeleer aan duikboten doen denken, zodat men zich afvraagt hoe ze de zwaartekracht de baas blijven.

Ook de thematiek van de film lijkt, anders dan de getekende bedenksels uit de VS, ontsproten aan de fantasie van de maker en aan niets anders. Dat geeft de film een hoog abstractieniveau. Natuurlijk is er wel een vertellijn. De jonge hoedenmaakster Sophie neemt onbedoeld een slechte fee tegen zich in. Die betovert haar prompt in een vrouw van 90. Sophie ontvlucht huis en haard en vindt onderdak in het bewegende kasteel van Howl. Dat is een raar bouwwerk. De schots en scheve constructie van kamers, trappen, torens en schoorstenen beweegt zich op vier enorme benen door het landschap, gevreesd door de locale bevolking. De eigenaar/hoofdbewoner is meestal niet thuis, omdat hij het te druk heeft met zijn strijd tegen de kwade machten in de wereld.

Ach, ik lijk wel gek. Elke poging om het ‘verhaal’ van de film te beschrijven is tot mislukken gedoemd. En de criticus die eventueel meent de symboliek van de film te kunnen duiden, is of paranormaal begaafd of lijdt aan grootheidswaan. Wie met zijn kroost naar Howl’s Moving Castle wil, kan het beste eerst een keer alleen gaan. Daardoor kan hij zich enigszins voorbereiden op de tientallen vragen die hij zeker op zich afgevuurd krijgt.

De voorkant van de speciale Volkskrant-bijlage – sinds jaar en dag het officieuze programmablad van IFFR - wordt dit keer gevuld met een oogstrelende foto van Zhang Ziyi, een van de actrices in de film 2046 van regisseur Wong Kar-wai. Aan mooie vrouwen in die film geen gebrek. Naast Zhang krijgen we ook Gong Li en de wel heel erg jonge Faye Wong te bewonderen. De mannelijke hoofdrol van journalist en romancier Chow wordt gespeeld door Tony Leung. Die deed dat eerder in In the Mood for Love van dezelfde regisseur, en sommigen menen dat we 2046 als een vervolg mogen opvatten. 2046 is de eindbestemming (zoals de NS dat tegenwoordig noemt) van een populair treintracé. In die plaats zoekt men namelijk naar verloren herinneringen. Dat klinkt wat vreemd. Het idee is dat daar nooit iets verandert, ‘dus’ men kan zijn geheugen ter plekke opfrissen.

Het verhaal barst bijna uit zijn voegen vanwege pretentieuze diepzinnigheid. Chow is ooit zijn geliefde kwijtgeraakt en sindsdien legt hij het in Hong Kong aan met de ene mooie meid na de andere, veelal in kamer 2046 (dat is een leuke coïncidentie) van het hotel Oriental waarin hij zelf kamer 2047 betrokken heeft. Met die relaties loopt het slecht af omdat op het kritieke moment Chow te bang of te hufterig is om zich te binden. Misschien dat het verlies van zijn vroegere vriendin – welke vriendin precies ontdekte ik pas door de persmap te lezen – hem nog steeds parten speelt. Inmiddels heeft de kijker het druk zat met het duiden van artistieke, symbolische scènes. Een eindeloos lange close-up van vrouwenbenen op naaldhakken; een wenteltrap die de hoofdpersoon keer op keer afdaalt; de plotselinge aanwezigheid in het verhaal van een vrouwelijke robot, gespeeld door Faye Wong die haar ‘normale’ identiteit van de dochter van de hoteleigenaar even inruilt. En bovenal kunnen we filosoferen over het verwoestende effect die de factor ‘tijd’ kan hebben: “Je loopt je grote liefde voorbij als je haar te vroeg of te laat ontmoet.” Wat je zegt, Koekebakker! Gelukkig worden op IFFR nog meer dan honderdvijftig andere films vertoond. Waaronder hele mooie.
© 2005 Hans Knegtmans
powered by CJ2