archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Vermaak en Genot > Naar de film | ||||
Chan-wook Park maakt de totale film | Hans Knegtmans | |||
Na het zien van de Turkse film Uzak op het festival van Rotterdam riep ik deze zonder aarzeling uit tot film van het jaar 2004. Het was pas januari, maar niemand zou het meesterwerk van regisseur Nuri Bilge Ceylan zelfs maar kunnen benaderen. En dan dient op de valreep zich een misdaadfilm uit Zuid-Korea aan, met de vreemde titel Oldboy. De film werd uitgebracht in zeven kopieën en leidde niet tot paginalange krantenrecensies. De toonaangevende Filmkrant liet het zelfs bij een interviewtje met Chan-wook Park, uit wiens mond weinig werd opgetekend dat verried dat we met een afgestudeerde filosoof van doen hebben.
Ik bezocht de film dan ook vooral uit plichtsbesef. En omdat hij in Cannes de Grand Prix had behaald, de belangrijkste onderscheiding op dat festival na de Gouden Palm. Juryvoorzitter was Quentin Tarantino, en wie na zijn beide Kill Bill-delen nog steeds denkt dat dit een begenadigde cineast is, heeft een eigenaardige smaak, om het mild uit te drukken. Films maken is niet Tarantino’s fort, maar het siert hem dat hij al sinds zijn zesde drie films per dag ziet (het kunnen er ook vijf zijn, de berichten spreken elkaar tegen). Hij had dus flink wat materiaal om Oldboy mee te vergelijken en als hij die vervolgens de hemel in prijst, moet dit wel iets betekenen. Nu ik de film gezien heb, weet ik waaraan Oldboy zijn jurywaardering te danken heeft. Park heeft precies de film gemaakt die Tarantino dolgraag zelf zou willen maken, maar waarvoor hij het talent mist. Daarover straks meer.
De eerste vijf minuten kan de toeschouwer alleen maar raden waar het verhaal heen zal gaan. Op een politiebureau van Seoul zit een lallende dronkeman, opgepakt voor iets triviaals. Zonder dat iemand luistert, legt hij zijn omgeving uit dat hij Dae-su Oh heet, ‘hij die met iedereen goed kan opschieten’. Ten overvloede deelt hij mee dat dit vandaag wat minder lukt. Het lijkt er zelfs op dat hij de verjaardag van zijn dochtertje zal moeten missen, maar een inderhaast opgetrommelde vriend ontzet hem uit zijn hechtenis. De opluchting is echter van korte duur. Als zijn redder hem op straat even uit het oog verliest, is Dae-su verdwenen, en de volgende shot laat zien waarheen. Hij zit gevangen in een kamer met uitzicht op een TV. De ruimte is iets groter dan een gevangeniscel maar daar is alles mee gezegd. Op de televisie – die hij met aandacht volgt: het is zijn enige contact met de buitenwereld – verneemt hij dat zijn vrouw is vermoord en dat hij zelf van de moord verdacht wordt. Hij begrijpt dat hij niet bij abuis zit opgesloten, en legt een lijst aan van alle personen die hij ooit tegen zich in het harnas heeft gejaagd. Dat blijken er nogal wat, ondanks zijn suggestieve voornaam.
De gevangenschap duurt eindeloos lang, en de hoofdpersoon heeft alle tijd om na te denken over hoe zoet zijn wraak zal zijn. Als hij na precies vijftien jaar wordt vrijgelaten, betekent dat niet dat hij nu van zijn kwelgeest verlost is. Op zijn mobieltje en in de e-mail van een serveerster die Dae-su heeft ontmoet, gaat de onbekende man door sarren: “hoe bevalt het je in de gevangenis van de vrije wereld?” Niet goed, zoveel is wel duidelijk. De zoektocht naar zijn nog steeds onbekende vijand gaat niet zachtzinnig. Zo trekt Dae-su met een klauwhamer een aantal tanden van een man in wie hij een handlanger van zijn tegenstander vermoedt. Bij een volgende ontmoeting tussen de twee keert de regisseur de rollen om, en ook dat is een scène om je ogen te luiken. Wanneer Dae-su eindelijk ontdekt wie zijn tegenstander is – al heeft hij nog steeds geen idee wat hem al die tijd heeft bezield – blijkt het om goede redenen onmogelijk, zijn geplande wraakoefening uit te voeren.
Uit een beschrijving van de intrige – overigens hier slechts het topje van de ijsberg – is nooit op te maken wat de film echt waard is. Dat is in dit geval haast ondoenlijk. Het lijkt alsof Park het filmen opnieuw heeft uitgevonden. Natuurlijk is dat niet zo. Oldboy is geen experimentele nieuwlichterij waarvan hooguit de maker (misschien) weet wat hij hiermee bedoeld kan hebben. De regisseur zal minder uren in de bioscoop of voor de video hebben doorgebracht dan Tarantino maar hij kent zijn genres, of dat nu een Japanse yakuzafilm is of het Italiaanse Neorealisme. Maar het gaat niet om wat hij kent, het gaat wat hij aan de filmgeschiedenis toevoegt. Jazzsaxofonist John Coltrane speelde in het begin van zijn carrière bebop, en alleen geoefende, muzikaal onderlegde luisteraars hadden min of meer een vermoeden welke kant hij opwilde. Ik heb geen idee hoe de volgende film van Park eruit zal zien, maar ik verheug me nu al.
De film puilt van de actie. Actie die er toe doet - niet alleen omdat hedendaagse filmkijkers moeite hebben met alles wat niet of te traag beweegt. Er is een – nu al historische – sequentie waarin Dae-su een gevecht voert met een twintigtal potige tegenstanders. De scène is gefilmd in één lange, ononderbroken shot vanaf de zijkant van een gang. De resulterende golfbeweging doet denken aan een wedstrijd touwtrekken waarbij nu eens het ene team, dan weer het andere (bestaande uit één persoon) aan de winnende hand lijkt. Dae-su is ook nu bewapend met zijn multifunctionele klauwhamer, maar wordt anderzijds gehinderd door een mes dat uit zijn rug steekt, zonder dat we de voorgeschiedenis daarvan te zien krijgen. Zoals een buitenlandse recensent schreef: reken maar dat Tarantino aantekeningen zat te maken in zijn opschrijfboekje.
Soms permitteert de regisseur zich een grapje, maar je moet goed opletten, anders zie je over het hoofd wat er leuk aan is. Vlak voor het allesbeslissende bezoek aan zijn tegenstander probeert Dae-su wanhopig de code te ontdekken waarmee hij de lift naar diens penthouse kan sturen. Het lukt niet maar onverwachte hulp dient zich aan in de persoon van de schurk zelf en zijn trawant, die dezelfde kant opmoeten en de code wél kennen. Dan maar met z’n drieën naar boven, ook al is het verrassingselement verdwenen.
Onder andere daarin ligt het verschil tussen Park en juryvoorzitter Tarantino. Oldboy heeft zijn geestige momenten zonder dat die de verhaalontwikkeling of de ontreddering van de hoofdpersoon relativeren. Dat is wel iets anders dan het vrijblijvende geouwehoer in Pulp Fiction over het metrieke stelsel. Net zo dient het geweld in Oldboy niet slechts als bladvulling of als esthetisch decor voor een vertelling die zijn betekenis moet ontlenen aan het postmoderne jasje waarin hij gestoken is.
Oldboy is in alle opzichten een overweldigende filmervaring. Van het trefzekere camerawerk, tot de even lieflijke als unheimische achtergrondmuziek. Ik weet dat het niet volgens de spelregels van die organisatie is (de film is niet Engelstalig en hij dateert uit 2003), anders zou acteur Min-sik Choi de Oscar voor de beste mannelijke hoofdrol moeten krijgen. Uzak mag op één blijven staan, en Park heeft een grootse toekomst voor zich. |
||||
© 2004 Hans Knegtmans | ||||
powered by CJ2 |