 |

Ik loop niet warm
voor de Nederlandse speelfilm. Van de 23 Nederlandse producties die
ik blijkens mijn archief de laatste tien jaar heb gezien, zijn er
maar weinig die ik zonder voorbehoud kan aanbevelen. Zeker, de Annie
M.G. Schmidt-verfilmingen Minoes en Ja zuster, nee zuster waren
heel geestig en innemend. Ook De Poolse bruid, Karakter, De
boekverfilming, Met grote blijdschap en De zwarte
Meteoor (waarin Steve Mokone, importvoetballer van het eerste
uur, een LP van John Coltrane op de draaitafel legt!) mochten er
zijn. Maar geen van die films haalde mijn jaarlijkse toptien, dus
ik kan moeilijk spreken van hoogtepunten uit de filmgeschiedenis.
Om een onvervalste aanrader te vinden moest ik in mijn archieven
terug naar 1986, het jaar van Abel. Het beste dat Alex van
Warmerdam ooit gemaakt heeft, en dat wil wat zeggen. Een hilarisch
verhaal, eersteklas acteerwerk van Olga Zuijderhoek, Henri Garcin
en Van Warmerdam, en teksten die me altijd zullen bijblijven (“wordt
het niet ‘ns tijd voor een lekkere zoute haring?”).
Ook voor Cloaca lijkt me geen eeuwige roem weggelegd, ondanks de aanwezigheid
van de prominente acteurs Pierre Bokma, Peter Blok, Gijs Scholten van Aschat
en Jaap Spijkers. Het uitgangspunt is niet slecht. Vier studievrienden raken
verzeild in een toevallige reünie. Joep (Gijs Scholten van Aschat) hoopt
bij de aanstaande kabinetsformatie minister van buitenlandse zaken te worden.
Na de zoveelste ruzie met zijn echtgenote zoekt hij tijdelijk onderdak bij de
advocaat Tom (Peter Blok). Dat komt slecht uit, want die is net terug uit een
inrichting waar hij herstelde van zijn laatste manische aanval. Met zijn tweeën
kloppen ze aan bij gemeente-ambtenaar Pieter (een mooie, nichterige rol van Pierre
Bokma). Ook die zit in de stront: de gemeente Den Haag wilt de acht schilderijen
terug die hij ooit uit het archief ‘geleend’ heeft, een verzoek waaraan
hij door omstandigheden niet kan voldoen. Tijdens hun geïmproviseerde ménage à trois bereidt
Tom de verdediging van Pieter voor, geassisteerd door Joep op de zeldzame momenten
dat die niet over zijn ministerschap zit te emmeren. Soms komt Maarten (Jaap
Spijkers) even langs. Die heeft het druk met de regie van een toneelstuk dat
binnenkort in première gaat en tussendoor doet hij het ook nog met de
zeventienjarige hoofdrolspeelster (wulps vertolkt door Caro Lenssen). Later ontdekken
we waarom hij dit voor zijn vrienden verborgen houdt. Van de vroegere vriendschap
en solidariteit blijft aan het eind van de film weinig over.
Vier goede acteurs, een intrigerend thema en toch wil de film maar niet gaan
swingen. Het duurde tot halverwege voor ik me realiseerde waar de schoen wrong.
Natuurlijk! Deze eigenste acteurs hebben god weet hoe vaak met het stuk op het
toneel gestaan en nu het een film moet zijn, spelen ze nog steeds toneel. Het
is Willem van de Sande Bakhuyzen – die ook het toneelstuk regisseerde – niet
gelukt, het verhaal tot een heuse film om te werken. Te benauwd om elementen
van het toneelstuk te veranderen? Te weinig inventief om filmische elementen
toe te voegen? De cameravoering blinkt in ieder geval niet uit door originaliteit.
Waardoor het ook komt, het was beter geweest deze klus uit te besteden aan iemand
met een frisse blik, niet gehinderd door bemoeienis met de eerdere productie.
Het probleem zit hem niet alleen in de overvloedige dialogen. In films van Woody
Allen bijvoorbeeld is het geouwehoer niet van de lucht. Toch heb ik daar nooit
de associatie met toneel. Bij Cloaca echter verwacht je na een uurtje
dat er net als in de schouwburg een bord met de tekst PAUZE zal
oplichten, waarna het publiek beschaafd namurmelend koers zal zet naar de koffiekopjes
die in de foyer zijn uitgestald. Pierre Bokma krijgt tot driemaal toe het stopwoordje “Zeg
maar” in de mond gelegd. Een goed idee, ware het niet dat hij de woorden
uitspreekt als waren ze het dramatische hoogtepunt uit zijn tekst. “Op
de achterste rij moeten ze het ook goed kunnen horen,” zie je hem denken.
Ook Scholten van Aschat lijdt in Cloaca aan het toneelvirus. Hij zeurt
en zeikt maar door over het kwetsbare bestaan van een politicus op een manier
waarvoor zelfs Woody Allen – toch de grootmeester van het neuroticisme – zich
zou generen. Peter Blok speelt frank en vrij voor manisch-depressieve halve gare,
maar het is vechten tegen de bierkaai. In de heftige slotbeelden citeert de regisseur
Psycho van Alfred Hitchcock. Zit er toch nog een beetje film in.

|
 |