archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > Naar de film delen printen terug
Persoonlijke groei op de computer Hans Knegtmans

In een interview in De Volkskrant (17 juni 2010) neemt scenarist Bastiaan Kroeger het wezen van de arthousefilm onder de loep. Volgens hem zou iemand die op het festival IFFR honderd films ziet en probeert deze onder één noemer te vangen op de volgende omschrijving kunnen uitkomen: ‘Vrijwel dialoogloze films over mensen die niet communiceren, waarin niks gebeurt, met een open einde – zoiets.’ Vervolgens haast hij zich te zeggen dat die bezoeker misschien toch niet zorgvuldig genoeg gekeken heeft, al is moeilijk te omschrijven wat hij dan precies over het hoofd zou hebben gezien.

Ik denk dat Kroeger met beide observaties een punt heeft. Per jaar zie ik vele tientallen films waarvan ik in eerste instantie geen chocola kan maken. Maar toch, als ik de film thuis voor mijn geestesoog nog eens afspeel stuit ik op een verhaalelement dat me al kijkend niet was opgevallen. Of een dialoog die belangrijker was voor de plot dan ik toen besefte. Vaak ontdek ik niet eens iets nieuws, maar kijk ik desondanks met meer plezier of ontroering terug op de film dan ik voelde tijdens de voorstelling.
Dat neemt niet weg dat ik daarnaast, meer dan me lief is, films bekijk waarin, in de woorden van Kroeger, niets gebeurt. Natuurlijk heeft de cameraman onder het toeziend oog van de regisseur anderhalf uur volgeschoten – in het ergste geval nog veel langer – maar het resultaat heeft weinig om het lijf. De derde film van David Verbeek, R U There, valt weliswaar niet in die beklagenswaardige categorie, maar het is een narrow escape.

De lange, wat simpele gamer Jitze (Stijn Koomen) reist af naar Taipe om met zijn team een groot toernooi te spelen. Het spel, begrijp ik van een internetsite, heet World of Warcraft. Soldaten schieten op de vijand tot ze allemaal dood zijn. Jitze is de ster van het team. Hij werkt permanent aan zijn conditie. Zelfs in een vliegveldlounge neemt hij nog de moeite zich langdurig op te drukken. Hij leest zijn teamgenoten de les die op junkfood leven in plaats van een gezond menu van vis en groenten. Als ze al eens gezamenlijk naar de kroeg gaan, keert hij als eerste terug naar het hotel: nog een uurtje oefenen voor de volgende dag.

Dan wordt voor zijn ogen op een kruispunt een scooterrijdster doodgereden. In de paar seconden voordat ze sterft staat hij aan de grond genageld, tot een plotselinge plas bloed hem leert dat hij niets meer voor haar kan doen. Dat is nog eens andere koek dan doodgeschoten soldaatjes op het computerscherm!
Het voorval ontregelt hem zo dat hij psychosomatisch een stijve, pijnlijke bovenarm ontwikkelt. Vervolgens maakt hij cruciale fouten tijdens het spel. De teamleider besluit hem voorlopig even op de reservebank te laten. In de lift van zijn hotel ontmoet hij de mooie Min Min (Ke Huan-ru). In de mening dat hij met een hoertje te maken heeft, vraagt hij haar plompverloren ‘of ze ook massages geeft’. Eh, nee. Als hij uitlegt dat hij een stijve arm heeft, draait ze bij, en gaat ze in alle kuisheid op zijn verzoek in. Later ontdekt hij dat Min Min, aan het raam gezeten als een prostituee, betelnoten verkoopt aan passerende automobilisten.

Van het een komt het ander en Jitze raakt verliefd op zijn eigen, klunzige manier. Wanneer Min Min aankondigt een dag of wat bij haar familie op het platteland te gaan logeren, biedt hij haar zelfs een vorstelijk bedrag aan om mee te mogen op deze excursie. Ook dit samenzijn is aanvankelijk van een tenenkrommende onhandigheid.
Inmiddels heeft Min Min hem ingewijd in de geheimen van de virtuele wereld van Second Life. Tijdens de film wist ik daar even weinig van af als Jitze. Op een internetsite werd me uitgelegd dat gebruikers via hun internetpersonage (hun avatar, net als in de gelijknamige film) in contact kunnen komen. Het schijnt dat het communiceren in Second Life de gebruikers aanmoedigt tot authentiek gedrag. Nu, zo’ n oefening kan Jitze wel gebruiken.

In de film wordt de internetcommunicatie vormgegeven in felgekleurde animatiefilmpjes, waarbij Jitze aanvankelijk de rol van soldaat speelt en Min Min die van fee. Verderop veranderen de personages – vraag me niet hoe – in twee kekke jongelui van deze tijd en komt het tot een gepassioneerde omhelzing. Daarna maken de twee would-be lovers ook in het echte leven voor het eerst werkelijk contact. Godzijdank, Jitze heeft zichzelf gevonden! Of hij daarmee afstand doet van World of Warcraft vermeldt de historie niet, al suggereert het open einde dat hij een radicaal ander leven zal beginnen.

Sommige beroepskijkers menen dat regisseur Verbeek de afstompende kunstmatigheid van het spelletjesbestaan en andere uitwassen van computergebruik contrasteert met de volledigheid van het ‘echte’ leven. Ze onderbouwen dit idee door te wijzen op de gelijkenis van Verbeeks nog bescheiden oeuvre met dat van de erkende Aziatische meester Hou Hsiao-hsien (Millennium Mambo, Café Lumière, Le voyage du ballon rouge) en de mij sympathiekere Tsai Ming-liang (The Hole, I Don’t Want to Sleep Alone). Tja. Die twee hebben ook iets met eenzaamheid en ontoereikend menselijk contact, dat is waar. Maar filmisch en verhaaltechnisch liggen ze wel een straatlengte voor op Verbeek. En zij zouden zich waarschijnlijk generen voor diens vondst om het werkelijke leven af te zetten tegen de groei-ervaring van Second Life.


© 2010 Hans Knegtmans meer Hans Knegtmans - meer "Naar de film" -
Vermaak en Genot > Naar de film
Persoonlijke groei op de computer Hans Knegtmans
In een interview in De Volkskrant (17 juni 2010) neemt scenarist Bastiaan Kroeger het wezen van de arthousefilm onder de loep. Volgens hem zou iemand die op het festival IFFR honderd films ziet en probeert deze onder één noemer te vangen op de volgende omschrijving kunnen uitkomen: ‘Vrijwel dialoogloze films over mensen die niet communiceren, waarin niks gebeurt, met een open einde – zoiets.’ Vervolgens haast hij zich te zeggen dat die bezoeker misschien toch niet zorgvuldig genoeg gekeken heeft, al is moeilijk te omschrijven wat hij dan precies over het hoofd zou hebben gezien.

Ik denk dat Kroeger met beide observaties een punt heeft. Per jaar zie ik vele tientallen films waarvan ik in eerste instantie geen chocola kan maken. Maar toch, als ik de film thuis voor mijn geestesoog nog eens afspeel stuit ik op een verhaalelement dat me al kijkend niet was opgevallen. Of een dialoog die belangrijker was voor de plot dan ik toen besefte. Vaak ontdek ik niet eens iets nieuws, maar kijk ik desondanks met meer plezier of ontroering terug op de film dan ik voelde tijdens de voorstelling.
Dat neemt niet weg dat ik daarnaast, meer dan me lief is, films bekijk waarin, in de woorden van Kroeger, niets gebeurt. Natuurlijk heeft de cameraman onder het toeziend oog van de regisseur anderhalf uur volgeschoten – in het ergste geval nog veel langer – maar het resultaat heeft weinig om het lijf. De derde film van David Verbeek, R U There, valt weliswaar niet in die beklagenswaardige categorie, maar het is een narrow escape.

De lange, wat simpele gamer Jitze (Stijn Koomen) reist af naar Taipe om met zijn team een groot toernooi te spelen. Het spel, begrijp ik van een internetsite, heet World of Warcraft. Soldaten schieten op de vijand tot ze allemaal dood zijn. Jitze is de ster van het team. Hij werkt permanent aan zijn conditie. Zelfs in een vliegveldlounge neemt hij nog de moeite zich langdurig op te drukken. Hij leest zijn teamgenoten de les die op junkfood leven in plaats van een gezond menu van vis en groenten. Als ze al eens gezamenlijk naar de kroeg gaan, keert hij als eerste terug naar het hotel: nog een uurtje oefenen voor de volgende dag.

Dan wordt voor zijn ogen op een kruispunt een scooterrijdster doodgereden. In de paar seconden voordat ze sterft staat hij aan de grond genageld, tot een plotselinge plas bloed hem leert dat hij niets meer voor haar kan doen. Dat is nog eens andere koek dan doodgeschoten soldaatjes op het computerscherm!
Het voorval ontregelt hem zo dat hij psychosomatisch een stijve, pijnlijke bovenarm ontwikkelt. Vervolgens maakt hij cruciale fouten tijdens het spel. De teamleider besluit hem voorlopig even op de reservebank te laten. In de lift van zijn hotel ontmoet hij de mooie Min Min (Ke Huan-ru). In de mening dat hij met een hoertje te maken heeft, vraagt hij haar plompverloren ‘of ze ook massages geeft’. Eh, nee. Als hij uitlegt dat hij een stijve arm heeft, draait ze bij, en gaat ze in alle kuisheid op zijn verzoek in. Later ontdekt hij dat Min Min, aan het raam gezeten als een prostituee, betelnoten verkoopt aan passerende automobilisten.

Van het een komt het ander en Jitze raakt verliefd op zijn eigen, klunzige manier. Wanneer Min Min aankondigt een dag of wat bij haar familie op het platteland te gaan logeren, biedt hij haar zelfs een vorstelijk bedrag aan om mee te mogen op deze excursie. Ook dit samenzijn is aanvankelijk van een tenenkrommende onhandigheid.
Inmiddels heeft Min Min hem ingewijd in de geheimen van de virtuele wereld van Second Life. Tijdens de film wist ik daar even weinig van af als Jitze. Op een internetsite werd me uitgelegd dat gebruikers via hun internetpersonage (hun avatar, net als in de gelijknamige film) in contact kunnen komen. Het schijnt dat het communiceren in Second Life de gebruikers aanmoedigt tot authentiek gedrag. Nu, zo’ n oefening kan Jitze wel gebruiken.

In de film wordt de internetcommunicatie vormgegeven in felgekleurde animatiefilmpjes, waarbij Jitze aanvankelijk de rol van soldaat speelt en Min Min die van fee. Verderop veranderen de personages – vraag me niet hoe – in twee kekke jongelui van deze tijd en komt het tot een gepassioneerde omhelzing. Daarna maken de twee would-be lovers ook in het echte leven voor het eerst werkelijk contact. Godzijdank, Jitze heeft zichzelf gevonden! Of hij daarmee afstand doet van World of Warcraft vermeldt de historie niet, al suggereert het open einde dat hij een radicaal ander leven zal beginnen.

Sommige beroepskijkers menen dat regisseur Verbeek de afstompende kunstmatigheid van het spelletjesbestaan en andere uitwassen van computergebruik contrasteert met de volledigheid van het ‘echte’ leven. Ze onderbouwen dit idee door te wijzen op de gelijkenis van Verbeeks nog bescheiden oeuvre met dat van de erkende Aziatische meester Hou Hsiao-hsien (Millennium Mambo, Café Lumière, Le voyage du ballon rouge) en de mij sympathiekere Tsai Ming-liang (The Hole, I Don’t Want to Sleep Alone). Tja. Die twee hebben ook iets met eenzaamheid en ontoereikend menselijk contact, dat is waar. Maar filmisch en verhaaltechnisch liggen ze wel een straatlengte voor op Verbeek. En zij zouden zich waarschijnlijk generen voor diens vondst om het werkelijke leven af te zetten tegen de groei-ervaring van Second Life.
© 2010 Hans Knegtmans
powered by CJ2