archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > Naar de film delen printen terug
Von Trier heeft weer wat Hans Knegtmans

0113 Hoe vertel ik ...
Aan het eind van de film zegt een voice-over: ‘ik bied iedereen mijn excuses aan die minder kreeg dan hij van de film verwachtte of die meer kreeg dan hij verwachtte. De anderen hebben gekregen wat ze verdienden.’ Quizvraag: welke beroemde cineast heeft deze tekst bedacht? Natuurlijk. Lars von Trier. In één keer goed! Maar wees eerlijk, het was wel een inkoppertje. Welke andere filmer heeft zoveel pseudo-diepzinnige dingen beweerd als de Deense charlatan, oprichter van Dogma en opsteller van de tien mallotige filmgeboden?

Eigenlijk had Von Trier het slotstuk van zijn ‘Amerikaanse trilogie’ op het programma: Washington, de opvolger van de pretentieuze kunstfilms Dogville (2003) en Manderlay (2005). We hadden het dus slechter kunnen treffen dan met de ‘komedie’ The Boss of it All. Aan de andere kant, Von Trier is Von Trier, en zelfs als hij een scheet laat, is dat naar alle waarschijnlijkheid een artistiek statement.
Neem het camerawerk in de film. Als je er niet op voorbereid bent, zou je even kunnen denken aan ernstige fouten in de montage. Nu eens verschijnen de personages boven in beeld, zodat je hun hoofden niet kunt zien, dan weer kukelen ze naar beneden, zodat je alleen maar hun hoofden ziet. Ook verschuiven ze vervaarlijk naar de zijkant van het beeld. Tot slot zitten er vele haperingen in het beeld, alsof iemand stiekem steeds een paar seconden film heeft weggeknipt.

Inmiddels begrijp ik uit recensies dat we van doen hadden met Automavision, een door Von Trier ontwikkeld computerprogramma. Dit programma regelt geheel willekeurig de pan, tilt en zoomfuncties van de camera (u verwacht hopelijk niet dat ik dit kan uitleggen), en haalt ook trucjes uit met het geluid. De zin ervan ontgaat me, maar sommige critici geven hoog op van dit soort filmische trouvailles. Eén recensente wierp zelfs de vraag op of in deze film ‘de computer of de schepper van de computer de baas was’. Ha, de onvermijdelijke causaliteitskwestie! Wie was de baas, schilder Karel Appel of de kwast die hij vasthield? Misschien wel de winkel die hem zijn verf leverde?

Het verhaaltje van The Boss of it All is zo slecht nog niet. Ravn (Peter Glanzler) is eigenaar van een IT-bedrijf, maar zijn sociale onzekerheid weerhoudt hem ervan, leiding te geven aan anderen. Daarom heeft hij de zes mededirecteuren op de mouw gespeld dat de grote baas, de fictieve ‘Svend E’, sinds jaar en dag in de VS woont. Daar vandaan stuurt hij zijn collega’s mailtjes, over hun werk of meer persoonlijke zaken.
Als Ravn zijn bedrijf wil verkopen aan een IJslandse zakenman, huurt hij eenmalig de werkloze tweederangs acteur Kristoffer in voor de rol van Svend. De onderhandelingen verlopen allesbehalve gladjes, en er wordt een nieuwe datum afgesproken. Wanneer Kristoffer in zijn acteerdrift zich aan enkele passerende directieleden voorstelt als de baas van het bedrijf, ziet Ravn zich genoodzaakt het spel mee te spelen. Met blijdschap verkondigt hij dat eindelijk Svend persoonlijk leiding komt geven aan het bedrijf.

Kristoffer heeft uiteraard geen benul van wat het bedrijf doet en de vergaderingen die hij voorzit verlopen dan ook rampzalig. Bij herhaling maakt hij geheime afspraken met Ravn om zich bij te laten praten, waardoor hij hopelijk de chaos weet te beperken. Nu, dat werkt. De mededirecteuren krijgen steeds meer waardering voor hun baas. Zeker de twee dames die door de gevoerde e-mail correspondentie toch al een zwak voor Svend hadden. Dan ontdekt Kristoffer de ware aard van Ravn. Die wil niet alleen het bedrijf verkopen, maar zelf de winst opstrijken, terwijl zijn naaste collega’s berooid op de keien komen te staan. De kijker vraagt zich af of Kristoffer het tij nog kan doen keren.

Het verhaal mag dan heel wat lijken, een komedie kenmerkt zich door visuele en/of verbale grappen. Om grappen te bedenken heb je gevoel voor humor nodig, en dat heeft Von Trier nauwelijks. Het lukt hem onvoldoende het thema van de onbenul die ver boven zijn macht moet grijpen tot leven te brengen. Veelvuldig parafraseert hij de stijlfiguur uit de film Being There (gebaseerd op het boek van Jerzy Kosinski), waarin de platitudes van een onderontwikkelde tuinier (Peter Sellers) door diens omgeving voor diepe wijsheden worden versleten. Met de expertise van een paar professionele grappenmakers had The Boss of it All een heel leuke film kunnen worden.
Nu moet de kijker de vele dode momenten in de film stukslaan met bespiegelingen over de machtsstrijd tussen Ravn en Kristoffer. De ene criticus meent hier de relatie van Von Trier met eerdere actrices te herkennen (Björk, Nicole Kidman), de andere ziet een verwijzing naar zijn vriendschap met producent en zakenpartner Peter Albaek. Het zou allebei kunnen. En wat dan nog?

Tsai Ming-liang ook
Altijd als er een nieuwe film van Tsai Ming-liang uitkomt, moet ik een paar weken moed verzamelen voordat ik hem ga zien. Uit ervaring weet ik dat ik reeds tijdens het kijken en zeker na afloop vrijwel nooit een uitgesproken mening over de kwaliteit heb. Ja, de regisseur kan mooi en knap filmen. Maar ook erg afstandelijk, terughoudend en impliciet. Hij is op zijn best als hij wat krachtiger met zijn vuist op tafel slaat, zoals in The Hole en vooral de extatische slotscène van The Wayward Cloud. Dat zou hij vaker moeten doen.

I Don’t Want to Sleep Alone is bij wijze van uitzondering niet gedraaid in Taiwan. De regisseur keerde terug naar Kuala Lumpur in zijn geboorteland Maleisië. Wat we daarvan te zien krijgen, stemt niet vrolijk. Een groot deel van de film speelt zich af in een nooit afgebouwde en sindsdien vervallen fabriek, waar illegale buitenlanders wonen. We zien hoe Rawan (Norman Atun) met wat vrienden een bij de kraak gescoorde matras naar zijn huis draagt. Onderweg hebben ze letterlijk de Chinees Hsiao Kang opgepikt. De kijker heeft al gezien hoe die door gangsters in elkaar is geslagen. Het grootste deel van de film is gewijd aan hoe Rawan zijn gast in zijn primitieve behuizing bij stukjes en beetjes weer oplapt.

Hij toont zich een meer dan voorbeeldige gastheer annex verpleger. Wast hem, helpt hem bij het plassen (wat een eeuwigheid in beslag neemt) en stopt hem onder de wol (wat in een film van Tsai Ming-lang ook een enorme onderneming blijkt te zijn).

Deze beelden worden doorsneden door een tweede vertellijn (bij wijze van spreken dan). Een serveerster in een café (Chen Shiang-chyi) verzorgt de comateuze zoon van de caféhouder. Hsiao Kang en de comateuze jongen worden beiden gespeeld door de regisseurs vaste hoofdpersoon Lee Kang-sheng. Zodra Hsiao Kang en de serveerster elkaar ontmoeten, krijgen de vleselijke lusten de overhand. Hun vrijage gaat echter niet van een leien dakje. Sinds kort wordt Kuala Lumpur geteisterd door kwalijke dampen, afkomstig uit Indonesië. Wanneer het tweetal tijdens de seks de beschermende mondkapjes afzet, worden ze overvallen door hoestbuien die de opwinding natuurlijk niet verhogen.

Net als al het eerdere werk van Tsai Ming-liang bevat I Don’t Want to Sleep Alone een paar filmisch geniale momenten. Het ordeloze gesleep met de matras is, behalve geestig, ook prachtig opgenomen. Ook de eerder genoemde verzorgingsactiviteiten, hoe uitgesponnen ook, worden prachtig in beeld gebracht. Maar het is ergerlijk hoe weinig Tsai met zijn personages doet. Ja, gastheer Rawan is een genot om naar te kijken, zoals je kunt opgaan in een documentaire. Het dramatische hoogtepunt van de film echter is het moment dat de Barmhartige Samaritaan, overweldigd door jaloezie over het ‘overspel’ van zijn nieuwe vriend, hem met het deksel van een conservenblikje de hals dreigt door te snijden. Dan zie je plotseling dat Tsai werkelijk in mensen van vlees en bloed geïnteresseerd is. En je beseft pijnlijk hoe flets de twee andere hoofdfiguren zijn gebleven.
 
**********************************


© 2007 Hans Knegtmans meer Hans Knegtmans - meer "Naar de film" -
Vermaak en Genot > Naar de film
Von Trier heeft weer wat Hans Knegtmans
0113 Hoe vertel ik ...
Aan het eind van de film zegt een voice-over: ‘ik bied iedereen mijn excuses aan die minder kreeg dan hij van de film verwachtte of die meer kreeg dan hij verwachtte. De anderen hebben gekregen wat ze verdienden.’ Quizvraag: welke beroemde cineast heeft deze tekst bedacht? Natuurlijk. Lars von Trier. In één keer goed! Maar wees eerlijk, het was wel een inkoppertje. Welke andere filmer heeft zoveel pseudo-diepzinnige dingen beweerd als de Deense charlatan, oprichter van Dogma en opsteller van de tien mallotige filmgeboden?

Eigenlijk had Von Trier het slotstuk van zijn ‘Amerikaanse trilogie’ op het programma: Washington, de opvolger van de pretentieuze kunstfilms Dogville (2003) en Manderlay (2005). We hadden het dus slechter kunnen treffen dan met de ‘komedie’ The Boss of it All. Aan de andere kant, Von Trier is Von Trier, en zelfs als hij een scheet laat, is dat naar alle waarschijnlijkheid een artistiek statement.
Neem het camerawerk in de film. Als je er niet op voorbereid bent, zou je even kunnen denken aan ernstige fouten in de montage. Nu eens verschijnen de personages boven in beeld, zodat je hun hoofden niet kunt zien, dan weer kukelen ze naar beneden, zodat je alleen maar hun hoofden ziet. Ook verschuiven ze vervaarlijk naar de zijkant van het beeld. Tot slot zitten er vele haperingen in het beeld, alsof iemand stiekem steeds een paar seconden film heeft weggeknipt.

Inmiddels begrijp ik uit recensies dat we van doen hadden met Automavision, een door Von Trier ontwikkeld computerprogramma. Dit programma regelt geheel willekeurig de pan, tilt en zoomfuncties van de camera (u verwacht hopelijk niet dat ik dit kan uitleggen), en haalt ook trucjes uit met het geluid. De zin ervan ontgaat me, maar sommige critici geven hoog op van dit soort filmische trouvailles. Eén recensente wierp zelfs de vraag op of in deze film ‘de computer of de schepper van de computer de baas was’. Ha, de onvermijdelijke causaliteitskwestie! Wie was de baas, schilder Karel Appel of de kwast die hij vasthield? Misschien wel de winkel die hem zijn verf leverde?

Het verhaaltje van The Boss of it All is zo slecht nog niet. Ravn (Peter Glanzler) is eigenaar van een IT-bedrijf, maar zijn sociale onzekerheid weerhoudt hem ervan, leiding te geven aan anderen. Daarom heeft hij de zes mededirecteuren op de mouw gespeld dat de grote baas, de fictieve ‘Svend E’, sinds jaar en dag in de VS woont. Daar vandaan stuurt hij zijn collega’s mailtjes, over hun werk of meer persoonlijke zaken.
Als Ravn zijn bedrijf wil verkopen aan een IJslandse zakenman, huurt hij eenmalig de werkloze tweederangs acteur Kristoffer in voor de rol van Svend. De onderhandelingen verlopen allesbehalve gladjes, en er wordt een nieuwe datum afgesproken. Wanneer Kristoffer in zijn acteerdrift zich aan enkele passerende directieleden voorstelt als de baas van het bedrijf, ziet Ravn zich genoodzaakt het spel mee te spelen. Met blijdschap verkondigt hij dat eindelijk Svend persoonlijk leiding komt geven aan het bedrijf.

Kristoffer heeft uiteraard geen benul van wat het bedrijf doet en de vergaderingen die hij voorzit verlopen dan ook rampzalig. Bij herhaling maakt hij geheime afspraken met Ravn om zich bij te laten praten, waardoor hij hopelijk de chaos weet te beperken. Nu, dat werkt. De mededirecteuren krijgen steeds meer waardering voor hun baas. Zeker de twee dames die door de gevoerde e-mail correspondentie toch al een zwak voor Svend hadden. Dan ontdekt Kristoffer de ware aard van Ravn. Die wil niet alleen het bedrijf verkopen, maar zelf de winst opstrijken, terwijl zijn naaste collega’s berooid op de keien komen te staan. De kijker vraagt zich af of Kristoffer het tij nog kan doen keren.

Het verhaal mag dan heel wat lijken, een komedie kenmerkt zich door visuele en/of verbale grappen. Om grappen te bedenken heb je gevoel voor humor nodig, en dat heeft Von Trier nauwelijks. Het lukt hem onvoldoende het thema van de onbenul die ver boven zijn macht moet grijpen tot leven te brengen. Veelvuldig parafraseert hij de stijlfiguur uit de film Being There (gebaseerd op het boek van Jerzy Kosinski), waarin de platitudes van een onderontwikkelde tuinier (Peter Sellers) door diens omgeving voor diepe wijsheden worden versleten. Met de expertise van een paar professionele grappenmakers had The Boss of it All een heel leuke film kunnen worden.
Nu moet de kijker de vele dode momenten in de film stukslaan met bespiegelingen over de machtsstrijd tussen Ravn en Kristoffer. De ene criticus meent hier de relatie van Von Trier met eerdere actrices te herkennen (Björk, Nicole Kidman), de andere ziet een verwijzing naar zijn vriendschap met producent en zakenpartner Peter Albaek. Het zou allebei kunnen. En wat dan nog?

Tsai Ming-liang ook
Altijd als er een nieuwe film van Tsai Ming-liang uitkomt, moet ik een paar weken moed verzamelen voordat ik hem ga zien. Uit ervaring weet ik dat ik reeds tijdens het kijken en zeker na afloop vrijwel nooit een uitgesproken mening over de kwaliteit heb. Ja, de regisseur kan mooi en knap filmen. Maar ook erg afstandelijk, terughoudend en impliciet. Hij is op zijn best als hij wat krachtiger met zijn vuist op tafel slaat, zoals in The Hole en vooral de extatische slotscène van The Wayward Cloud. Dat zou hij vaker moeten doen.

I Don’t Want to Sleep Alone is bij wijze van uitzondering niet gedraaid in Taiwan. De regisseur keerde terug naar Kuala Lumpur in zijn geboorteland Maleisië. Wat we daarvan te zien krijgen, stemt niet vrolijk. Een groot deel van de film speelt zich af in een nooit afgebouwde en sindsdien vervallen fabriek, waar illegale buitenlanders wonen. We zien hoe Rawan (Norman Atun) met wat vrienden een bij de kraak gescoorde matras naar zijn huis draagt. Onderweg hebben ze letterlijk de Chinees Hsiao Kang opgepikt. De kijker heeft al gezien hoe die door gangsters in elkaar is geslagen. Het grootste deel van de film is gewijd aan hoe Rawan zijn gast in zijn primitieve behuizing bij stukjes en beetjes weer oplapt.

Hij toont zich een meer dan voorbeeldige gastheer annex verpleger. Wast hem, helpt hem bij het plassen (wat een eeuwigheid in beslag neemt) en stopt hem onder de wol (wat in een film van Tsai Ming-lang ook een enorme onderneming blijkt te zijn).

Deze beelden worden doorsneden door een tweede vertellijn (bij wijze van spreken dan). Een serveerster in een café (Chen Shiang-chyi) verzorgt de comateuze zoon van de caféhouder. Hsiao Kang en de comateuze jongen worden beiden gespeeld door de regisseurs vaste hoofdpersoon Lee Kang-sheng. Zodra Hsiao Kang en de serveerster elkaar ontmoeten, krijgen de vleselijke lusten de overhand. Hun vrijage gaat echter niet van een leien dakje. Sinds kort wordt Kuala Lumpur geteisterd door kwalijke dampen, afkomstig uit Indonesië. Wanneer het tweetal tijdens de seks de beschermende mondkapjes afzet, worden ze overvallen door hoestbuien die de opwinding natuurlijk niet verhogen.

Net als al het eerdere werk van Tsai Ming-liang bevat I Don’t Want to Sleep Alone een paar filmisch geniale momenten. Het ordeloze gesleep met de matras is, behalve geestig, ook prachtig opgenomen. Ook de eerder genoemde verzorgingsactiviteiten, hoe uitgesponnen ook, worden prachtig in beeld gebracht. Maar het is ergerlijk hoe weinig Tsai met zijn personages doet. Ja, gastheer Rawan is een genot om naar te kijken, zoals je kunt opgaan in een documentaire. Het dramatische hoogtepunt van de film echter is het moment dat de Barmhartige Samaritaan, overweldigd door jaloezie over het ‘overspel’ van zijn nieuwe vriend, hem met het deksel van een conservenblikje de hals dreigt door te snijden. Dan zie je plotseling dat Tsai werkelijk in mensen van vlees en bloed geïnteresseerd is. En je beseft pijnlijk hoe flets de twee andere hoofdfiguren zijn gebleven.
 
**********************************
© 2007 Hans Knegtmans
powered by CJ2