archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Vermaak en Genot > Naar de film | ||||
Komt het bijvoorbeeld nog goed met Eddie Murphy? | Hans Knegtmans | |||
Er worden in Nederland veel Hollywoodproducties uitgebracht die ik graag aan me voorbij laat gaan. De laatste maanden heb ik onder meer Along Came Polly, Torque, Paycheck, Highwaymen, Mona Lisa Smile, Timeline, Spy Kids 3-D en Michel Vaillant in mijn filmadministratie toegewezen aan de rubriek ‘hoef ik niet te zien’. Er is een kans dat ik zodoend een filmisch pareltje misloop, maar dat risico weegt niet op tegen de ellende die ik mezelf bespaar. Deze films worden – althans in de Randstad – zonder uitzondering vertoond in een theater van het Pathé-concern. Deze keten heeft de mooiste zalen van Nederland, en tijdens het Filmfestival Rotterdam kom ik er graag. Maar de prijs van een reguliere voorstelling bedraagt negen euro. Veel geld om Highwaymen te mogen zien. De meeste bezoekers zijn scholieren of werkende jongeren, die een avondje uit zijn. En een avondje uit betekent dat ze de film aan elkaar uitleggen, of er grappig commentaar op leveren. Of praten over een onderwerp waar ze het voor aanvang van de voorstelling ook al over hadden en waarschijnlijk na afloop nog steeds. En dan is er nog het geknisper van de chipszakjes en van het graaien in de popcorn-emmers. Ik pleit niet voor een registratiesysteem van bezoekers zoals in het betaald voetbal, compleet met clubkaart of een ander bewijs van goed gedrag – ik zeg alleen dat er plekken zijn waar ik me op zaterdagavond meer op mijn gemak voel dan in een volle bioscoopzaal.
Om te zien of ik echt iets mis, bezoek ik zo'n film af en toe in de persvoorstelling. Ook daar zie ik liever een goede dan een slechte film, maar een doodenkele keer bijt ik me door de zure appel heen. Op donderdag 18 maart stonden in Pathé Arena drie films geprogrammeerd waar een grote meerderheid van de Amerikaanse recensenten geen goed woord voor overhad. Om half elf – ’s ochtends half elf – werd de reeks geopend door de film Honey van regisseur Bille Woodruff. De eerste scènes deden het ergste vrezen. In een overvolle disco gaan hippe zwarte jongeren van tegen de twintig helemaal los op de dansvloer. Wat een teringherrie om half elf! Wat een massa beautiful people bij elkaar, en wat zijn ze nog jong! Ik was even bang dat dit anderhalf uur zou doorgaan, maar die vrees bleek ongegrond. De film vertelt wel degelijk een verhaal met een kop en een staart. Honey Daniels – de lieftallige Jessica Alba – werkt zich uit de naad om in haar levensonderhoud te voorzien. Ze bedient in een platenzaak, staat achter de tap in de disco, en runt een hip-hop dansschool. Dit alles in de New Yorkse wijk Queens of Brooklyn, dat is moeilijk te zeggen. Honey wil graag danseres worden. Hoewel, als je in haar lelieblanke hartje kijkt zou ze nog liever choreografe zijn, en het allerliefst zou ze dansen choreograferen waarin kansarme jongetjes een kans krijgen, zich te ontplooien. De jonge Benny bijvoorbeeld barst van het talent, maar zijn oudere vrienden proberen hem steeds maar weer de drugsscene in te lokken. Wat moet zo’n kind dan, zonder mannelijk rolmodel dat hem zijn plaats wijst?
Plotseling komt er schot in Honey’s carrière. Een blanke regisseur van videoclips onderkent Honey’s talent, en al snel heeft zij een prominente positie in zijn stal. Ze kan zelfs Benny en een handvol andere vriendjes onderbrengen in een videoclip! Maar dan wordt het sprookje wreed verstoord. De regisseur wil seks in ruil voor zijn zakelijke steun. Honey heeft echter haar hart verpand aan Chaz (een rol van Mekhi Phifer). Chaz is een voorbeeld voor ons allemaal. Tien jaar, legt hij uit, heeft hij voor een scheet en drie knikkers de vloer van een kapsalon geveegd. Wie schetst zijn verbazing toen de baas kwam te overlijden en hem tot eigenaar van de zaak bleek te hebben gepromoveerd. Eerlijk duurt het langst, wil Chaz maar zeggen. Wie goed doet, goed ontmoet. Er gebeurt nog van alles, maar het laat zich raden dat het verhaal een happy end heeft.
Honey is nog een redelijk onderhoudende film, zij het wel erg simplistisch. De videoregisseur geeft Honey opdracht, een dansje dat niet helemaal voldoet op te kalefateren. Makkelijker gezegd dan gedaan! Enfin, Honey zit op een bankje in het park, en ziet achtereenvolgens een jongen dollen met een basketball, en een paar meisjes die touwtjespringen. In, spin, de bocht gaat in. Honey kijkt toe, denkt na en… bingo! Een nieuw dansconcept is geboren. Ook Woodruffs maatschappijvisie is niet overdreven complex. Wees maar gewoon jezelf, lijkt zijn boodschap te zijn, dan komt het wel goed. Hoewel, dat is niet helemaal waar. Als je – zoals sommige personages – niet wil deugen, dan moet je eerst zorgen dat je net zoals Honey wordt, en pas daarna kun je met een gerust hart jezelf zijn. Een opdracht waar de doelgroep – veertien tot vijftienjarigen krijg ik de indruk – nog een hele kluif aan zal hebben.
Film nr. 2 was The Haunted Mansion, de zoveelste poging om de carrière van Eddie Murphy weer op de rails te krijgen. Dit keer speelt Eddie makelaar Jim Evers die samen met zijn vrouw Sara (Marsha Thomason) de makelaardij Evers en Evers runt. (Deze firmanaam maakt het woordspelige slogan ‘for evers and evers’ mogelijk.) Jim/Eddie leeft voor de zaak en denkt uitsluitend in termen van lucratieve transacties. Zijn vrouw neemt hem dat kwalijk. Vreemd, want ik ken maar weinig beroepstakken die zo op gewin zijn gericht als de makelaardij. Het is alsof je een triathlonatleet verwijt dat hij altijd maar met zijn conditie bezig is. Hoe dan ook, op weg naar een van hun zeldzame vrije weekends stranden Jim, Sara en hun twee kinderen in een oud kasteel, van het type waar normaal vampiers de dienst uitmaken. De bewoners zijn een kasteelheer, zijn trouwe butler, een zwakbegaafde dienster en een ook al niet snuggere huisknecht. De toeschouwer moet zelf maar ontdekken wie van hen nog in leven is en wie zich nog als levend voordoet, hoewel hij al honderd jaar terug de geest heeft gegeven. Na een onvoorstelbaar lange intro komt er tekening in het verhaal. Het blijkt dat lang geleden het hart van de kasteelheer werd gebroken toen zijn geliefde zelfmoord pleegde. Van deze vrouw is een prachtig schilderij bewaard gebleven en het publiek ziet dat zij als twee druppels water leek op de huidige mevrouw Evers. Een beetje griezelfilm-routinier voelt nattigheid, al blijft het vooralsnog de vraag waartoe deze coïncidentie (als het dat is) zal leiden.
Of je hem nu bekijkt als griezelfilm of als komedie, The Haunted Mansion is in alle opzichten een mislukking. Regisseur Rob Minkoff maakte een paar jaar terug de geestige Stuart Little films. Zijn gevoel voor special effects is hij nog steeds niet kwijt, maar dit keer vormen ze slechts de spreekwoordelijke vlag op de modderschuit. Eddie trekt manmoedig malle gezichten en debiteert de ene bijna-grap na de andere. Het publiek bij een persvoorstelling ligt zelden in een deuk, maar in dit geval was het onnatuurlijk stil in de zaal. Alsof we met zijn allen op de TV naar een sitcom keken waarvan het ingeblikte gelach was uitgevallen. Liefhebbers van Eddie Murphy moeten zich dit keer op het ergste voorbereiden. Wie de komiek nog niet kent, kan beter bij de videotheek een van zijn oude hits huren. Trading Places bijvoorbeeld, met als bonus de song Get a Job van The Silhouettes (“Yip yip yip yip yip yip yip yip mum mum mum mum mum mum Get a job Sha na na na, sha na na na na”). En wie niet bekend is met het moeizame genre van de griezelkomedie, kan een begin maken met The Fearless Vampire Killers van regisseur Roman Polanski, uit 1967. Het feit dat kort na haar optreden in deze film Polanski’s echtgenote Sharon Stone ten offer zou vallen aan de moordenaarskliek van Charles Manson, maakt de kijkervaring extra navrant.
In de foyer van de bioscoop stonden de gezichten zorgelijk. We hadden er weliswaar twee films opzitten maar het zwaarste moest nog komen, daar leek geen twijfel over mogelijk. My Baby’s Daddy behandelt de avonturen van drie gezworen vrienden, die al van kindsbeen af aan elkaar klitten. Ze wonen in hetzelfde huis, zitten samen op hun kont en wisselen regelmatig high fives uit. Dan raken hun respectieve vriendinnen op min of meer hetzelfde tijdstip zwanger, waardoor negen maanden later de vuilnisman Lonnie (Eddie Griffin), de gemankeerde bokser G (Anthony Anderson) en de muzikale agent Dominic (Michael Imperioli) terzelfder tijd vader worden. Yo! Het is gedaan met de high fives – de jonge vaders zullen serieus aan de bak moeten, op weg naar een volwaardig ouderschap. Een variatie op dit thema is al eerder behandeld in Three Men and a Baby (dat op zijn beurt een remake was van de Franse film Trois hommes et un couffin).
Maar hoofdpersoon Eddie Griffin, die het idee voor de film leverde, legt uit dat dit niet hetzelfde was. “Ik wilde een komedie maken over de hip-hop generatie en hoe wij omgaan met het vaderschap.” Ik betwijfel of het publiek na het zien van My Baby’s Daddy een duidelijk beeld heeft gekregen van het hip-hop vaderschap. Op het eind van de film vervullen de drie vrienden de vaderrol zoals het zou moeten. Voor het zover is echter rommelen ze maar wat aan op een manier die me niet typerend lijkt voor het hip-hop milieu. Eerder typerend voor een scenarioschrijver die geen idee heeft hoe hij zijn film vol moet krijgen. Ook blijkens de persinformatie hebben Griffin en consorten sinds medio jaren negentig over het script nagedacht. Acht jaar hebben ze zitten brainstormen en dan komen ze hiermee aan! Met baby’s die hun vader nat piesen tijdens het verschonen. Met grappige ‘bijlessen’die Lonnie van zijn vrienden krijgt als hij op vrijersvoeten gaat, zodat hij op het kritieke moment niet alleen eruitziet als een pooier, maar zich ook zo gedraagt. Met een huisvriend die de Chinese schoonfamilie van G ontmoet en alle familieleden schoffeert door hun namen te verbasteren. Dezelfde huisvriend die zijn inbrekersverleden niet kan verloochenen en dientengevolge het huis van zijn vriend binnenkomt met behulp van een meegebrachte ladder. De grappen zijn niet alleen flauw, maar ook nog eens uitgesproken dom. Nee, Eddie Griffin werkt er niet aan mee dat we de hip-hop generatie in ons hart sluiten. Het duidelijkste voorbeeld van hoe tweederangsfilmmakers in de fout kunnen gaan, wordt geleverd door Michael Imperioli. Die speelt in The Sopranos de rol van de jeugdige psychopaat Christopher, en dat doet hij met flair. In My Baby’s Daddy is van dat acteertalent niets meer te zien, en we moeten vrezen dat zijn carrière nooit die vlucht zal nemen die Soprano-kijkers hem hadden toegedacht. Van de Amerikaanse filmpers kreeg My Baby’s Daddy een rapportcijfer van 2.9. Ietsje aan de hoge kant, lijkt me. Ik zou tot 2.5 willen gaan. Na afloop ging mijn hart uit naar alle vrijwilligers die in plaatsen als Vught, Spanbroek en Ruurlo zich beijveren voor vertoning van 'de betere film'. |
||||
© 2004 Hans Knegtmans | ||||
powered by CJ2 |