archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Vermaak en Genot > Naar de film | ||||
Lachen om culturele uitwassen | Hans Knegtmans | |||
Televisiemaker Michiel van Erp neemt in Pretpark Nederland het uitgaansgedrag van de Nederlandse middenklasse op de korrel. Op het eerste gezicht zou je verwachten dat dit een film oplevert die een verstandig mens beter kan mijden. Ten tijde van Bert Haanstra’s Alleman bood massarecreatie al niet een bijzonder verheffende aanblik, en vier decennia later is het er allemaal niet chiquer op geworden.
Het blijkt echter dat Van Erp niet in eerste instantie geïnteresseerd is in een systematische analyse van het recreëren van de gemiddelde Nederlander. Waarom gaan mensen op zondag ‘nordic walken’, of lampenkappen versieren op de Libelle-dagen? Omdat de buren of ouders van andere kinderen dat ook doen, waarschijnlijk. Die festiviteiten zijn er, en dan is het kennelijk de bedoeling dat je ze bezoekt. En als het dan een paar centen kost, dan wordt dit ruimschoots gecompenseerd door onvermoede attenties en cadeautjes, zoals gratis pakken pleepapier. De regisseur maakt niet de fout, de bezoekers een ‘kritisch’ diepte-interview af te nemen. Af en toe kunnen de deelnemers een open deur intrappen – bijvoorbeeld dat ze te lang in de rij moeten staan – maar verder worden ze met rust gelaten, en doet de camera het vuile werk.
De werkelijke hoofdpersonen zijn de organisatoren van de evenementen. PR-man Wilco de Jong is de bedenker van de slogan ‘Zoom in op Zutphen’, en loopt naast zijn schoenen van trots over dit concept. Naast De Jong wordt ook diens oude moeder aan de tand gevoeld over de invallen van haar zoon. En Zutphens burgervader wijst ons ten overvloede op de alliteratie in de tekst en memoreert ook een eigen creatieve bijdrage. Het inzoomen vindt plaats tijdens een chocoladefestival. De burgemeester opent een chocoladefontein, de bezoekers krijgen chocoladeharing opgediend en de kinderen verdringen zich voor de zaal waar ze – zodra een hypernerveuze De Jong de deur heeft geopend – een heus chocoladebed mogen opeten.
Een andere glansrol is weggelegd voor Willem Sorel, directeur van het winkelcentrum Bataviastad in Lelystad. Als een nieuwsgierige huisvrouw inspecteert hij vanuit een zolderkamertje de activiteiten in zijn bedrijf en registreert hij ontevreden dat enkele verkoopsters een paar minuten te laat arriveren. Daar is het laatste woord nog niet over gezegd! Sorel is de uitvinder – denkt hij – van de actie ‘3 halen, 2 betalen’. Hij legt Van Erp in detail uit welke klanten hier op afkomen. Sommigen willen slechts twee exemplaren van het product, maar zien nu dat ze een derde exemplaar op de koop toe krijgen. Anderen hebben wel degelijk drie stuks nodig. Wie schetst hun verbazing dat ze er niet meer dan twee hoeven af te reken! Een geniaal marketingconcept.
Tijdens deze interviews laat Van Erp zich kennen als een kruising van Michael Moore (in Bowling for Columbine) en Frans Bromet (in zijn onovertroffen televisieprogramma Buren). Hij benadert zijn slachtoffers met respect en belangstelling, en die halen alles uit de kast tijdens deze eenmalige kans op het verkrijgen van landelijke erkenning.
Om de zaak verder te verlevendigen, rijdt de hele film door een bus met Chinese toeristen (geen echte toeristen maar wel op-en-top Chinees) door het land. De gids vertelt hun dat Nederlanders de zondagen niet doorbrengen met kaarten, theedrinken en familiebezoek. Liever geven ze zich over aan opwindende activiteiten als een bezoek aan de meubelboulevard. Dit extraatje doet afbreuk aan de authenticiteit van de film, maar het levert wel sfeervolle beelden op, zoals in een grijs verleden de busrit van The Beatles in Magical Mystery Tour. Daarbij is het een vervreemdende ervaring een veertigtal Chinezen te zien kijken naar het achtuurjournaal met Philip Freriks.
Pretpark Nederland heeft niet de pretentie van een sociologische studie van ‘het’ uitgaansgedrag van ‘de’ Nederlander. Maar tussen neus en lippen door leren we toch iets van die raadselachtige activiteiten waarvan we slechts een deel op journaalbeelden hadden gezien.
Little Miss Sunshine is een feel good movie. Meestal is dat geen aanbeveling. Films in dit genre bevatten veelal wegwerphumor die eerder een glimlach oproept dan een gulle schaterlach en, erger nog, die je een uur na afloop alweer vergeten bent. Maar de makers, Jonathan Dayton en Valerie Faris, hebben hun sporen ruimschoots verdiend met videoclips en documentaires over rock ’n roll bands als REM, Smashing Pumpkins en Red Hot Chili Peppers. Ze beheersen dus nog andere kunstjes dan het publiek met een lach en een traan opzadelen.
Al snel wordt duidelijk dat de film meer te bieden heeft dan de lotgevallen van het obligate ‘prettig gestoorde’ gezin. Oom Frank (Steve Carell), een homoseksuele Proustkenner, wordt na een mislukte suïcidepoging door zijn zuster (Toni Colette) tijdelijk in huis gehaald om op verhaal te komen. Andere familieleden zijn de vader (Greg Kinnear) die zijn karige loon verdient met een negen stappen tellende motivatiecursus, en de hippie-opa (Alan Arkin) die vloekt, shit rookt, en zijn vijftienjarige kleinzoon (Paul Dano) adviseert dat hij nu moet neuken wat er maar te neuken valt: “over een paar jaar ben je achttien en dan krijg je voor een potje seks met een minderjarige drie jaar aan je broek”.
En natuurlijk is daar de zevenjarige, dikkige en bebrilde Olive (Abigail Breslin), die de unieke kans in de schoot geworpen krijgt om in Los Angeles mee te dingen naar de titel Little Miss Sunshine. Het hele gezelschap hijst zich in een VW busje van het type waarmee in een grijs verleden studenten verhuisden, en de lange reis vanuit Albuquerque kan beginnen.
Nog steeds is het gevaar van een komedie met een bedenkelijk hoog Jimmy Stewart gehalte niet helemaal afgewend, maar met een flair die geen toeval kan zijn, maken de regisseurs de ene juiste keus na de andere. Zelfs het overlijden van een van de personages wordt afgehandeld met een oneerbiedigheid die in dit genre uitzonderlijk is.
De makers weten perfect hoe ze de toeschouwers met bescheiden middelen aan het lachen kunnen krijgen. Een defect aan de claxon bijvoorbeeld dat vijf minuten aanhoudt, zelfs nadat het busje is aangehouden door een strenge politieman, bezorgde mij en een handvol andere toeschouwers een onbedwingbare aanval van de slappe lach. De ene kapotte claxon is de andere niet, en de geluidsman moet hier uren werk aan gehad hebben.
In feel good films zorgt het slot – eind goed, al goed – voor een plotwending waarbij de helden uit het verhaal plotseling ook door de rest van de mensheid op handen worden gedragen. Dayton en Faris hebben goddank een andere oplossing gevonden. De personages verzoenen zich niet met de Amerikaanse droom, noch met degenen die hun leven inrichten op de verwezenlijking daarvan. Wel zijn ze, bijna achteloos, als gezin een nieuwe koers ingeslagen. Little Miss Sunshine is een zeldzaam geslaagde komedie. De kijker moet zelf maar uitmaken welke van de voortreffelijke acteerprestaties hij het beste vindt.
|
||||
© 2006 Hans Knegtmans | ||||
powered by CJ2 |