archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Brief uit ... delen printen terug
Eindelijk winter in de Franche Comté Rob Kieft

0808BS Comté
Winter, het seizoen waar onze Franse dorpsgenoten al vanaf het vroege voorjaar naartoe geleefd hebben. Dat komt natuurlijk ook in Nederland voor, maar voor mij als echte randstedeling is het een boeiend schouwspel. Want als de laatste sneeuw in het vroege voorjaar nog maar nauwelijks gesmolten is, tuffen onze Franse buren op tractoren het bos in om het hout op te halen dat daar al een jaar of twee op hen ligt te wachten. Zonder brandhout overleef je de winter niet. Dat is de leefregel. Daarom had een bezorgde dorpsgenoot, toen wij voor het eerst ’s winters zouden komen, na het zien van onze schamele houtvoorraad voor alle zekerheid een kuub brandhout voor de deur gezet.

Waar komt al dat hout vandaan? Van alle regio’s in Frankrijk bevat de Franche Comté de meeste loofbossen. Het merendeel daarvan is eigendom van de gemeenten. De Franse variant van ons Staatsbosbeheer houdt al dat bos in de gaten, in de praktijk komt het erop neer dat boswachters, gewapend met spuitbussen, door al die bossen sjouwen om bomen te markeren die gekapt moeten worden. Omdat ze ziek zijn bijvoorbeeld, of omdat ze de groei van jongere bomen in de weg staan. Een deel van die gemarkeerde bomen komt, van overheidswege gekapt, in de houtindustrie terecht. De rest wordt door de gemeenten in de aanbieding gedaan. Eenmaal per jaar biedt het gemeentebestuur de mogelijkheid in te tekenen op een bepaalde hoeveelheid hout. Iedereen kan dan een aantal kubieke meters boom kopen, maar dient de gemarkeerde bomen dan wel zelf om te zagen. Vandaar dat je in de streek vrijwel altijd wel ergens een particulier in het bos met hout in de weer ziet zijn. Ze kappen de bomen, zagen alles wat brandbaar is in stukken van één meter en laten dat daarna een jaar of twee in het bos liggen. Keurig opgestapeld langs de bospaden. Dat hout dus halen ze vanaf het voorjaar naar huis, waar het tot hanteerbare blokken gezaagd wordt en overdekt te drogen gelegd. Om de komende winter de kachel te kunnen branden of het stookfornuis, want niet iedereen kookt op gas of elektriciteit.

Maar dan moet er natuurlijk wel iets te koken zijn. Een van onze buren eet niets uit blik, want dat is erg ongezond, vindt hij. Vast en zeker is hij niet de enige met een aversie tegen blikgroenten. Voedsel, lijkt het soms, dient in Frankrijk uit de directe omgeving te komen, liefst zelf verbouwd of gezocht (paddenstoelen bijvoorbeeld), desnoods uit de eigen regio, maar veel gekker moet het niet worden. De rest is het nauwelijks waard om gegeten te worden. Als voormalig volkstuinder had ik snel in de gaten, dat de meeste moestuinen in het dorp, gezien hun buitenmaatse afmetingen, onmogelijk uitsluitend op onmiddellijke consumptie gericht konden zijn. Ik was destijds al erg ingenomen met een knappe krop sla of een maaltje bonen en als ik ‘per ongeluk’ erg veel moest oogsten ging het overschot terstond naar vrienden en bekenden.

Dat probleem wordt tegenwoordig opgelost door de vrieskist, want het is in ons dorp juist de bedoeling dat het grootste deel van de oogst pas in de winter aan bod komt voor consumptie. Onze buurman heeft er minstens drie en niet alleen voor verse groenten. In een substantieel deel van de beschikbare vriesruimte wachten hapklare stukken lam, rund en varken, van de dieren die hij al voor de slacht samen met enkele vrienden gekocht heeft.
Maar het blijft niet bij de vrieskist. Een groot deel van de oogst gaat de weckfles in. In geen jaren had ik die flessen meer gezien en ik leefde, randstedeling, ik zei het, in de veronderstelling dat die door de vrieskist achterhaald waren. Mis evenwel. Iedere supermarkt in de buurt, en zeker ieder tuincentrum, biedt tegen het einde van het oogstseizoen de meest fantastische weckapparatuur aan: van het meeste daarvan heb ik geen idee waartoe het dienen moet. Maar de weckflessen, de bijbehorende ringen om die luchtdicht af te sluiten, de weckketels en de thermometers, die kan ik nog wel thuisbrengen. Veel van de aangeboden weckrandapparatuur lijkt iets van doen te hebben met het conserveren van fruit. Slimme machientjes om appels te schillen, vruchtenpersen. Wat ongetwijfeld te maken heeft met de gedachte dat op de zondagse eettafel een fraaie vruchtentaart nooit mag ontbreken.
En dat alles betekent dus, dat in de late zomer Jan en Alleman in het dorp de wintervoorraad in de vrieskist dan wel de weckpot heeft opgeslagen. Klaar voor de winter, bijna klaar.

Want het ruwere werk ontbreekt dan nog. In september begint het jachtseizoen. Vorig jaar meldde het regionale dagblad dat op de openingsdag daarvan het eerste slachtoffer al gevallen was. Inderdaad, een jager. Veel heren uit de regio zijn druk met dat jagen. Op het terrein dat tot ons dorp (235 inwoners!) behoort staan twee jachthutten. Daar verzamelen ze zich vóór en na de jacht. We mogen rustig aannemen dat er in ieder geval na de jacht wel een glaasje gedronken wordt, maar ik ben er niet zeker van dat zulks ook niet gebeurt al voordat de heren het geweer ter hand nemen. Dat zou kunnen verklaren waarom niet iedereen even schotvast het bos intrekt. Vroeger waren jagers steevast gehuld in schutkleurgroen. Tegenwoordig draagt men fel oranje wegwerkerhesjes. Je zou dan toch denken dat het een hele kunst moet zijn een collega te raken. Maar dat gebeurt in Frankrijk tachtig maal per jaar. Dat moet de herten en zwijnen toch enige genoegdoening geven.

En als het overig wild dan ook nog aan de vriesvoorraad is toegevoegd kan het grote overleven van de winter beginnen. Maar ja, dan is het bijna weer tijd om het hout uit het bos te gaan halen.
 
************************************
Pepijn Lampe is product & grafisch ontwerper.
Informatie op: www.pepdesign.be


© 2011 Rob Kieft meer Rob Kieft - meer "Brief uit ..."
Beschouwingen > Brief uit ...
Eindelijk winter in de Franche Comté Rob Kieft
0808BS Comté
Winter, het seizoen waar onze Franse dorpsgenoten al vanaf het vroege voorjaar naartoe geleefd hebben. Dat komt natuurlijk ook in Nederland voor, maar voor mij als echte randstedeling is het een boeiend schouwspel. Want als de laatste sneeuw in het vroege voorjaar nog maar nauwelijks gesmolten is, tuffen onze Franse buren op tractoren het bos in om het hout op te halen dat daar al een jaar of twee op hen ligt te wachten. Zonder brandhout overleef je de winter niet. Dat is de leefregel. Daarom had een bezorgde dorpsgenoot, toen wij voor het eerst ’s winters zouden komen, na het zien van onze schamele houtvoorraad voor alle zekerheid een kuub brandhout voor de deur gezet.

Waar komt al dat hout vandaan? Van alle regio’s in Frankrijk bevat de Franche Comté de meeste loofbossen. Het merendeel daarvan is eigendom van de gemeenten. De Franse variant van ons Staatsbosbeheer houdt al dat bos in de gaten, in de praktijk komt het erop neer dat boswachters, gewapend met spuitbussen, door al die bossen sjouwen om bomen te markeren die gekapt moeten worden. Omdat ze ziek zijn bijvoorbeeld, of omdat ze de groei van jongere bomen in de weg staan. Een deel van die gemarkeerde bomen komt, van overheidswege gekapt, in de houtindustrie terecht. De rest wordt door de gemeenten in de aanbieding gedaan. Eenmaal per jaar biedt het gemeentebestuur de mogelijkheid in te tekenen op een bepaalde hoeveelheid hout. Iedereen kan dan een aantal kubieke meters boom kopen, maar dient de gemarkeerde bomen dan wel zelf om te zagen. Vandaar dat je in de streek vrijwel altijd wel ergens een particulier in het bos met hout in de weer ziet zijn. Ze kappen de bomen, zagen alles wat brandbaar is in stukken van één meter en laten dat daarna een jaar of twee in het bos liggen. Keurig opgestapeld langs de bospaden. Dat hout dus halen ze vanaf het voorjaar naar huis, waar het tot hanteerbare blokken gezaagd wordt en overdekt te drogen gelegd. Om de komende winter de kachel te kunnen branden of het stookfornuis, want niet iedereen kookt op gas of elektriciteit.

Maar dan moet er natuurlijk wel iets te koken zijn. Een van onze buren eet niets uit blik, want dat is erg ongezond, vindt hij. Vast en zeker is hij niet de enige met een aversie tegen blikgroenten. Voedsel, lijkt het soms, dient in Frankrijk uit de directe omgeving te komen, liefst zelf verbouwd of gezocht (paddenstoelen bijvoorbeeld), desnoods uit de eigen regio, maar veel gekker moet het niet worden. De rest is het nauwelijks waard om gegeten te worden. Als voormalig volkstuinder had ik snel in de gaten, dat de meeste moestuinen in het dorp, gezien hun buitenmaatse afmetingen, onmogelijk uitsluitend op onmiddellijke consumptie gericht konden zijn. Ik was destijds al erg ingenomen met een knappe krop sla of een maaltje bonen en als ik ‘per ongeluk’ erg veel moest oogsten ging het overschot terstond naar vrienden en bekenden.

Dat probleem wordt tegenwoordig opgelost door de vrieskist, want het is in ons dorp juist de bedoeling dat het grootste deel van de oogst pas in de winter aan bod komt voor consumptie. Onze buurman heeft er minstens drie en niet alleen voor verse groenten. In een substantieel deel van de beschikbare vriesruimte wachten hapklare stukken lam, rund en varken, van de dieren die hij al voor de slacht samen met enkele vrienden gekocht heeft.
Maar het blijft niet bij de vrieskist. Een groot deel van de oogst gaat de weckfles in. In geen jaren had ik die flessen meer gezien en ik leefde, randstedeling, ik zei het, in de veronderstelling dat die door de vrieskist achterhaald waren. Mis evenwel. Iedere supermarkt in de buurt, en zeker ieder tuincentrum, biedt tegen het einde van het oogstseizoen de meest fantastische weckapparatuur aan: van het meeste daarvan heb ik geen idee waartoe het dienen moet. Maar de weckflessen, de bijbehorende ringen om die luchtdicht af te sluiten, de weckketels en de thermometers, die kan ik nog wel thuisbrengen. Veel van de aangeboden weckrandapparatuur lijkt iets van doen te hebben met het conserveren van fruit. Slimme machientjes om appels te schillen, vruchtenpersen. Wat ongetwijfeld te maken heeft met de gedachte dat op de zondagse eettafel een fraaie vruchtentaart nooit mag ontbreken.
En dat alles betekent dus, dat in de late zomer Jan en Alleman in het dorp de wintervoorraad in de vrieskist dan wel de weckpot heeft opgeslagen. Klaar voor de winter, bijna klaar.

Want het ruwere werk ontbreekt dan nog. In september begint het jachtseizoen. Vorig jaar meldde het regionale dagblad dat op de openingsdag daarvan het eerste slachtoffer al gevallen was. Inderdaad, een jager. Veel heren uit de regio zijn druk met dat jagen. Op het terrein dat tot ons dorp (235 inwoners!) behoort staan twee jachthutten. Daar verzamelen ze zich vóór en na de jacht. We mogen rustig aannemen dat er in ieder geval na de jacht wel een glaasje gedronken wordt, maar ik ben er niet zeker van dat zulks ook niet gebeurt al voordat de heren het geweer ter hand nemen. Dat zou kunnen verklaren waarom niet iedereen even schotvast het bos intrekt. Vroeger waren jagers steevast gehuld in schutkleurgroen. Tegenwoordig draagt men fel oranje wegwerkerhesjes. Je zou dan toch denken dat het een hele kunst moet zijn een collega te raken. Maar dat gebeurt in Frankrijk tachtig maal per jaar. Dat moet de herten en zwijnen toch enige genoegdoening geven.

En als het overig wild dan ook nog aan de vriesvoorraad is toegevoegd kan het grote overleven van de winter beginnen. Maar ja, dan is het bijna weer tijd om het hout uit het bos te gaan halen.
 
************************************
Pepijn Lampe is product & grafisch ontwerper.
Informatie op: www.pepdesign.be
© 2011 Rob Kieft
powered by CJ2